ECLI:NL:RBOVE:2024:3667

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
84-265777-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor valsheid in geschrift en gewoonte witwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 40-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De man is schuldig bevonden aan meermalen valsheid in geschrift en gewoonte witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van brandstoffen zonder deze te betalen, door gebruik te maken van tankpassen van verschillende bedrijven. Daarnaast heeft hij valse salarisspecificaties en werkgeversverklaringen opgemaakt om kredieten aan te vragen, waarbij hij gebruik maakte van de naam van een slapende BV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan diverse frauduleuze handelingen, waaronder het opmaken van valse documenten voor hypotheekaanvragen en het witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft geen openheid van zaken gegeven over de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank heeft de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-265777-22 (P)
Datum vonnis: 11 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 mei 2024, 29 mei 2024 en 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Nieuwenhuis, advocaat in Amsterdam , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen:
feit 1:een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van brandstof terwijl hij die brandstof telkens niet betaalde;
feit 2:meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd door het opmaken van valse salarisspecificaties, een vals bankafschrift en een valse werkgeversverklaring op naam van [getuige 3] , [naam 2] en/of [naam 3] ;
feit 3:meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd door het opmaken van een valse werkgeversverklaring en een valse arbeidsovereenkomst met als werkgever [bedrijf 1] B.V.;
feit 4:een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging – na wijziging van de tenlastelegging van 28 mei 2024 – aan verdachte, dat:
1
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 20 november 2014 te Almelo en/of te Enschede en/of te Nijverdal (gemeente Hellendoorn) en/of te Vriezenveen (gemeente Twenterand) en/of te Geesteren (gemeente Tubbergen), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen, te weten brandstoffen, met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met gebruikmaking van tankpassen die door [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. aan [bedrijf 4] B.V. ter beschikking waren gesteld grote hoeveelheden brandstoffen getankt, vervolgens deze brandstoffen doorverkocht zonder deze brandstoffen aan [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. te betalen of te doen betalen;
2
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 31 december 2015 te Amsterdam en/of te Winterswijk en/of te Gronau (Bondsrepubliek Duitsland) en/of te Bocholt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of (elders) in Nederland en/of (elders) in de Bondsrepubliek Duitsland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. a) twaalf, althans een of meer, salarisspecificatie(s) van de werkgever [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [getuige 3] , betrekking hebbende op de maanden januari tot en met december van het jaar 2015 (DOC-143-06, pagina's 4119 tot en met 4130); en/of
b) een (kopie van een) bankafschrift betrekking hebbende op de bankrekening aangehouden ten name van [getuige 3] onder het nummer [rekeningnummer 1] betreffende de mutaties op die bankrekening in de periode 25 augustus 2015 tot en met 10 september 2015 (DOC-153-04, pagina 4213); en/of
c) een in de Duitse taal gestelde werkgeversverklaring van [bedrijf 5] B.V., voorzien van de datum 11 december 2015, betreffende het dienstverband van mevrouw [getuige 3] (DOC-157-08, pagina 4248); en/of
d) twee, althans een of meer, salarisspecificatie(s) van de werkgever [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [naam 2] , betrekking hebbende op de maand(en) mei en/of juni van het jaar 2015 (DOC-169-03, pagina 4444 en DOC-169-04, pagina 4445); en/of
e) twee, althans een of meer, salarisspecificatie(s) van de werkgever [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [naam 3] , betrekking hebbende op de maand(en) mei en/of juni van het jaar 2015 (DOC-170-03, pagina 4458 en DOC-170-02, pagina 4457),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededaders, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid:
a. a) in die salarisspecificatie(s) vermeld of doen vermelden dat [getuige 3] sinds 3 augustus 2009 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. en/of (daarvoor) het telkens in die specificatie(s) vermelde loon had genoten; en/of
b) in die (kopie van een) bankafschrift vermeld of doen vermelden dat op 8 september 2015 op de bankrekening [rekeningnummer 1] een geldbedrag, groot EUR 4.103,67 was bijgeboekt afkomstig van [bedrijf 5] met de omschrijving salaris september 2015; en/of
c) in die werkgeversverklaring bevestigd dat mevrouw [getuige 3] sinds 3 augustus 2009 bij [bedrijf 5] B.V. als accountmanager in dienst is en een loon ontvangt van EUR 4.103,67; en/of
d) in die salarisspecificatie(s) vermeld of doen vermelden dat [naam 2] sinds 8 mei 2013 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. en/of (daarvoor) het in die specificatie(s) vermelde loon had genoten; en/of
e) in die salarisspecificatie(s) vermeld of doen vermelden dat [naam 3] sinds 4 februari 2013 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. en/of (daarvoor) het in die specificatie(s) vermelde loon had genoten;
3
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 5 december 2013 te [geboorteplaats] en/of te Enschede en/of te Hengelo en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een model-werkgeversverklaring van de werkgever [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats]
betreffende de werknemer [verdachte] , voorzien van de datum 18 november 2013
(DOC-014-02, pagina 3338); en/of
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met als werkgever [bedrijf 1]
B.V., met als werknemer [verdachte] , voorzien van de datum 27 mei 2013
(DOC-014-02, pagina's 3339 tot en met 3341),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededaders, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid:
- in die werkgeversverklaring vermeld en/of doen vermelden dat [verdachte] sinds 1 juni 2013 in dienst was van [bedrijf 1] B.V. en/of (daarvoor) een bruto jaarsalaris van EUR 237.214,56 ontving en/of een vakantietoeslag van EUR 18.977,16 en/of
- in die arbeidsovereenkomst een overeenkomst beschreven die nimmer tussen de
genoemde partijen is aangegaan;
4
hij, verdachte, in de periode van 18 januari 2012 tot en met 15 februari 2018 te Winterswijk en/of te Enschede en/of te Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of te Gronau (Bondsrepubliek Duitsland) en/of te Bocholt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of (elders) in Nederland en/of (elders) in de Bondsrepubliek Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft
hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- ( telkens) van een of meer geldbedrag(en) de werkelijke aard en herkomst, de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die geldbedrag(en) waren/was en/of die geldbedrag(en) voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wisten/wist dat die geldbedrag(en) -middellijk of onmiddellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf (AMB-152, pagina's 1116 tot en met 1191),
en/of
- een of meer geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wisten/wist dat die geldbedrag(en) -middellijk of onmiddellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf (AMB-152, pagina's 1116 tot en met 1191).

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft verzocht om de dagvaarding voor het onder 4 ten laste gelegde nietig te verklaren, omdat dat deel van de tenlastelegging niet voldoet aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke omschrijving van de aan verdachte ten laste gelegde handelingen in onderling verband en in samenhang bezien met de inhoud van het dossier voldoende duidelijk is wat verdachte wordt verweten en waartegen hij zich dient te verdedigen. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep op nietigheid van de dagvaarding. De dagvaarding is derhalve geldig.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
4.1.1
Feit 1 (flessentrekkerij brandstof)
[bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) is in december 2012 opgericht, was gevestigd op het terrein van [naam 4] (hierna: [naam 4] ) [naam 4] en had als (in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerde) bedrijfsactiviteiten het uitoefenen van een varkensbedrijf en de handel in onroerend goed. Feitelijk vonden er geen bedrijfsactiviteiten plaats binnen [bedrijf 4] . [bedrijf 4] beschikte niet over een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) voor het houden van dieren en bij de RDW stonden geen voertuigen geregistreerd op naam van [bedrijf 4] . [naam 5] (hierna: [naam 5] ) [naam 5] stond bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als bestuurder van [bedrijf 4] .
Op 19 en 24 september 2014 zijn tankpassen aangevraagd op naam van [bedrijf 4] bij respectievelijk [bedrijf 3] en [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ). Op 11 september 2014, kort voor de aanvragen van de tankpassen, is met een wijzigingsformulier aan de Kamer van Koophandel doorgegeven dat er 16 fulltime werknemers en acht parttime werknemers in dienst waren bij [bedrijf 4] , terwijl [bedrijf 4] in werkelijkheid geen werknemers – en überhaupt geen bedrijfsactiviteiten – had. In de aanvraag voor de tankpassen bij [bedrijf 3] is vermeld dat [bedrijf 4] beschikte over tien voertuigen. In de aanvraag voor de tankpassen bij [bedrijf 6] is vermeld dat [bedrijf 4] beschikte over acht voertuigen. Er waren geen voertuigen geregistreerd op naam van [bedrijf 4] .
Met de tankpassen van [bedrijf 6] is in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 16 november 2014 in totaal 24.722 liter brandstof getankt, waarna facturen tot een totaalbedrag van € 31.024,38 onbetaald zijn gebleven. Met de tankpassen van [bedrijf 3] is in de periode van 4 november 2014 tot en met 20 november 2014 in totaal 113.127 liter brandstof getankt, waarna facturen tot een totaalbedrag van € 149.764,77 onbetaald zijn gebleven. Dit heeft geleid tot aangiftes van [bedrijf 3] en [bedrijf 6] en – mede op aanvraag van laatstgenoemde – het faillissement van [bedrijf 4] in maart 2015.
4.1.2
Feit 2 (valsheid in geschrifte bankkredieten)
In de periode april 2015 tot en met december 2015 zijn kredieten aangevraagd bij Duitse banken op naam van [getuige 3] , [naam 2] en [naam 3] , waarbij gebruik is gemaakt van salarisspecificaties van werkgever [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] B.V.), een bankafschrift en een werkgeversverklaring. De rentebetalings- en aflossingsverplichtingen uit hoofde van deze kredietovereenkomsten zijn niet (tijdig) nagekomen.
4.1.3
Feit 3 (valsheid in geschrifte [bedrijf 1] )
Op 22 november 2013 heeft verdachte een hypotheekaanvraag gedaan bij de ABN AMRO bank ten bedrage van € 1.050.695,00. Bij de hypotheekaanvraag heeft verdachte een werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst verstrekt. In die documenten is vermeld dat verdachte werkzaam is als acquisiteur vastgoedprojecten bij [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) te [vestigingsplaats] waarvoor hij een jaarsalaris ontvangt van € 237.214,56 en een vakantietoeslag van € 18.977,16. De werkgeversverklaring is ondertekend door [naam 6] . De arbeidsovereenkomst is namens [bedrijf 1] ondertekend door [medeverdachte] .
4.1.4
Feit 4 (gewoontewitwassen)
In de periode van 1 december 2013 tot en met 1 juni 2017 heeft verdachte geldbedragen ontvangen op zijn bankrekeningen door middel van contante stortingen en overboekingen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit het dossier niet blijkt van betrokkenheid van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging betoogd dat verdachte wel degelijk in dienst was van [bedrijf 1] , zodat niet kan worden vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring vals zijn.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging bepleit dat de contante stortingen en overboekingen op de rekeningen van verdachte een legale herkomst hebben en dat daarom niet kan worden bewezen dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. De raadsvrouw heeft per email stukken aangeleverd waaronder een schriftelijke verklaring van de vader van verdachte dat hij een geldbedrag van € 20.000,00 aan verdachte heeft geleend. Verdachte heeft ook zelf per email een drietal stukken aan de rechtbank gezonden; een brief van rechtsanwalt [naam 7] betreffende een schade-uitkering per ‘Barscheck’ van € 46.725,01, en een tweetal rekeningafschriften van de ABN AMRO waarop twee betalingen van verdachte aan zijn vader van respectievelijk € 20.500,00 en € 22.000,00 zijn vermeld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1 (flessentrekkerij brandstof)
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet samen met een ander, grote hoeveelheden brandstoffen heeft getankt en doorverkocht, zonder deze brandstoffen te (doen) betalen. Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Tankbeurten
Op 7 oktober 2014 is verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ), samen met medeverdachte
[medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), staande gehouden bij tankstation Tango aan de Ootmarsumsestraat in Almelo. [verdachte] en [medeverdachte] stonden bij een rode Mercedes Benz bestelbus. In de bus stonden twee 1000-liter vaten, waarvan één bijna volledig was gevuld met brandstof. [2] Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij als bijbaantje werkte voor medeverdachte [naam 4] en dat hij in diens opdracht diesel heeft getankt samen met [medeverdachte] met de door [naam 4] daarvoor ter beschikking gestelde bedrijfsbus en mobiele brandstoftank. [verdachte] heeft verklaard dat hij ongeveer tien dagen tankwerkzaamheden heeft verricht en dat er per dag één tank van duizend liter werd gevuld. [3]
Uitblijven betaling facturen
Op 17 november 2014 stonden twee facturen van [bedrijf 3] uit van in totaal € 93.741,87. [4] Op 19 november 2014 heeft [bedrijf 3] [bedrijf 4] geïnformeerd dat de tankpassen werden geblokkeerd wegens buitensporig veel tanken. [5] Op 24 november 2014 zijn broers [naam 8] en [naam 9] , beiden werkzaam bij [bedrijf 7] B.V. voor [bedrijf 3] , langs geweest op het terrein van [naam 4] alwaar [bedrijf 4] gevestigd was. Zij hebben toen een gesprek gevoerd over de onbetaalde brandstoffacturen met ‘ [naam 6] ’, [naam 4] en een man met blond haar en een beugel. [6] Op 25 november 2014 is een bedrag van € 1.437,51 betaald door [bedrijf 4] . [7] Op 26 november 2011, toen de betalingsachterstand inmiddels was opgelopen tot € 149.764,77, is namens [bedrijf 4] per e-mail aangegeven dat zij liquiditeitsproblemen had vanwege een openstaande debiteur en daarom niet kon betalen. [8] Op 28 november 2011 zijn de broers [naam 8] weer langsgegaan bij [bedrijf 4] . [naam 5] stond hen te woord, zei nergens van te weten en verwees naar ‘de mannen’. [9] Ook in december 2014 is er tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 3] over en weer gemaild, waarbij [bedrijf 4] het aanbod heeft gedaan om een hypotheek te vestigen op een pand in [adres 2] ten gunste van [bedrijf 3] , maar dit heeft niet geleid tot verdere betaling. [10]
[bedrijf 6] heeft in totaal een bedrag van € 32.612,17 gefactureerd, waarvan uitsluitend de eerste factuur ter hoogte van € 1.587,79 is betaald door [bedrijf 4] . [11] Ook [bedrijf 6] kreeg van [bedrijf 4] te horen dat zij in liquiditeitsproblemen verkeerde en [bedrijf 4] bood ook aan [bedrijf 6] aan om hypothecair onderpand te verstrekken. [12] De facturen zijn niet betaald. [13]
De rol van [verdachte] en [medeverdachte]
Getuigen hebben het volgende verklaard over de rol van [verdachte] en [medeverdachte] bij de aanvraag van de tankpassen en de gesprekken over onbetaalde facturen.
[naam 8] heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2014 naar aanleiding van de aanvraag van tankpassen een gesprek heeft gevoerd over onder meer de limieten op de tankpassen met onder anderen een persoon die zich voorstelde als [naam 6] . Deze [naam 6] kwam op [naam 8] over als een bedrijfsmanager en hij had verstand van zaken. [14] [naam 8] heeft in een fotoconfrontatie [medeverdachte] herkend als deze [naam 6] . [15]
[naam 9] heeft verklaard dat hij de man met blond haar en een beugel die bij het gesprek op 24 november 2014 aanwezig was herkende als [medeverdachte] naar aanleiding van informatie op een website. [16] [naam 9] herkende tijdens een fotoconfrontatie [verdachte] als één van de andere mannen met wie hij op 24 november 2014 het gesprek heeft gevoerd over onbetaalde facturen voor het tanken met [bedrijf 3] -tankpassen. [17] De man die hij heeft herkend als [verdachte] nam de leiding in het gesprek over de onderhandelingen. In een e-mail aan [naam 10] heeft [naam 9] beschreven dat hij [verdachte] op een foto (van een man bij een witte Opel bestelwagen) heeft herkend als de man die zich op 24 november 2014 heeft voorgesteld als [naam 6] . [18] , [19]
Getuige [getuige 1] , werkzaam bij [bedrijf 6] , heeft verklaard dat hij op 27 oktober 2014 een gesprek heeft gevoerd met [verdachte] , die pas na aandringen zijn naam wilde noemen en zich presenteerde als vertegenwoordiger van ‘ [naam 6] ’ of ‘ [naam 6] ’, die [getuige 1] in eerste instantie te woord zou staan namens [bedrijf 4] maar uiteindelijk niet op tijd ter plaatse kon zijn, zo werd [getuige 1] verteld. [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] heeft gezegd dat de openstaande rekeningen betaald zouden worden en dat [verdachte] de indruk gaf dat hij alles wist van [bedrijf 4] . [20]
Doorverkoop brandstof
Uit factuurgegevens van [bedrijf 8] blijkt dat diesel is doorverkocht aan [bedrijf 9] , [bedrijf 10] B.V., [bedrijf 11] B.V. en [bedrijf 12] voor een totaalbedrag van € 160.308,84 in de periode van 21 oktober 2014 tot en met 5 maart 2015. [21] Op de INGbankrekening van [bedrijf 4] is in totaal een bedrag van € 66.601,23 bijgeschreven voor de verkoop van brandstof. [22] Op de ABN AMRO-rekening van [bedrijf 4] is in totaal een bedrag van € 14.449,00 gestort door [bedrijf 9] B.V. voor de aankoop van brandstof. [23] Betalingen door voornoemde bedrijven werden telkens gevolgd door contante opnames, veelal bij het INGservicepunt in Vriezenveen. [24] [naam 5] heeft verklaard dat in een gezamenlijk gesprek [verdachte] , [medeverdachte] en haar vader [naam 4] haar hebben verteld wat ze moest zeggen tegen de bankmedewerker bij het openen van een bankrekening voor [bedrijf 4] . [25] Ook heeft zij verklaard dat zij op verzoek van haar vader, [medeverdachte] en [verdachte] meermalen duizenden euro’s heeft gepind in Vriezenveen; zij kreeg de bankpas daarvoor van haar vader, [medeverdachte] of [verdachte] . [26] [naam 5] heeft de contant gepinde bedragen afgegeven aan [naam 4] , [medeverdachte] of [verdachte] . [27]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] met diesel te koop liepen en heeft hen diesel zien overpompen bij de boerderij van [naam 4] , waarbij zij [getuige 2] vertelden dat het handel was. Verder heeft [getuige 2] verklaard dat hij een afspraak heeft verzorgd tussen [verdachte] en een afnemer van diesel, [bedrijf 10] B.V. [28]
Conclusie
Gelet op het voorgaande, waaruit de rechtbank afleidt dat [verdachte] betrokken was bij:
- het tanken en overtanken van de brandstof;
- gesprekken over het voldoen van achterstanden aan de brandstofleveranciers;
- een gesprek met één van de afnemers van brandstof; en
- het opnemen van geld afkomstig van betalingen voor de doorverkochte brandstof,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen, te weten [medeverdachte] en [naam 4] , een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van brandstoffen zonder die brandstoffen volledig te betalen, door grote hoeveelheden brandstoffen te tanken met gebruikmaking van tankpassen van [bedrijf 6] en [bedrijf 3] , en die brandstoffen vervolgens door te verkopen.
Dat het van meet af aan de bedoeling is geweest van [verdachte] en zijn mededaders om [bedrijf 3] en [bedrijf 6] niet te betalen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende. [bedrijf 4] had een katvanger als bestuurder (de dochter van [naam 4] ), had geen bedrijfsactiviteit en had dus ook geen brandstof nodig. De getankte brandstof is (vrijwel) volledig en (vrijwel) direct na het tanken onder de marktprijs doorverkocht aan derden. [verdachte] en zijn mededaders hebben de brandstofleveranciers bij de aanvragen van de tankpassen om de tuin geleid door te pretenderen dat wel sprake was van zakelijke activiteit, en in strijd met de werkelijkheid aan te geven dat [bedrijf 4] werknemers had en beschikte over voertuigen. [bedrijf 4] had, zonder enige economische activiteit, bij voorbaat geen financiële middelen voorhanden noch enig uitzicht daarop, zodat vooraf al duidelijk was dat zij de facturen van [bedrijf 3] en [bedrijf 6] niet kon voldoen. Uit de verklaringen van de getuigen die werkzaam waren voor [bedrijf 3] en [bedrijf 6] en de e-mailcorrespondentie tussen (zogenaamde) vertegenwoordigers van [bedrijf 4] enerzijds en [bedrijf 3] en [bedrijf 6] anderzijds volgt dat [bedrijf 4] [bedrijf 3] en [bedrijf 6] met betrekking tot de betaling van de facturen tot het laatste moment aan het lijntje heeft gehouden. Ten aanzien van beide leveranciers is slechts een zeer gering bedrag – van circa € 1.500,00 ten opzichte van een totale schuld van € 32.612,17 ( [bedrijf 6] ) en € 151.202,28 ( [bedrijf 3] ) – betaald, is voorgewend dat [bedrijf 4] (onverwacht) in liquiditeitsnood kwam te verkeren als gevolg van een niet-betalende debiteur terwijl [bedrijf 4] in werkelijkheid geen debiteuren had, en heeft [bedrijf 4] aangeboden hypothecaire zekerheid te verstrekken terwijl zij niet beschikte over enig onderpand. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er vanuit dat [verdachte] en zijn mededaders de tankpassen uitsluitend hebben aangevraagd met het doel in korte tijd voor veel geld brandstof te tanken, deze door te verkopen, het geld in eigen zak te steken zonder [bedrijf 3] en [bedrijf 6] af te betalen en zelf uit het zicht te blijven.
4.4.2
Feit 2 (valsheid in geschrifte bankkredieten)
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of [verdachte] de tenlastegelegde valse documenten heeft opgemaakt of heeft doen opmaken. Op basis van het dossier en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Getuige [getuige 3] heeft in haar eerste verhoor bij de FIOD gedetailleerd verklaard over [verdachte] en [medeverdachte] . Zij heeft onder andere verklaard dat zij bij de [bedrijf 13] een krediet heeft aangevraagd van € 50.000,00 en daarvan € 10.000,00 zelf zou houden en het overige deel aan [verdachte] en [medeverdachte] zou geven. [medeverdachte] heeft haar in september 2015 voorgehouden dat zij in Duitsland een lening zou kunnen krijgen om van haar schulden af te komen. Daarvoor zou hij [getuige 3] op de loonlijst van [bedrijf 5] B.V. zetten. [medeverdachte] zou de administratieve rompslomp naar aanleiding van de brieven van de bank afhandelen. [verdachte] zou hier ook bij helpen, want die was daar volgens [medeverdachte] heel goed in. [29]
[getuige 3] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] eind november 2015 bij haar thuis kwamen en dat [verdachte] haar toen de loonstroken van [bedrijf 5] B.V. over de maanden oktober en november 2015 heeft overhandigd. [30] [getuige 3] heeft verklaard dat zij deze twee loonstroken en een werkgeversverklaring heeft aangeleverd aan de [bedrijf 13] voor de aanvraag van een krediet. Via e-mail heeft [getuige 3] loonstroken over een heel jaar ontvangen.
De [bedrijf 13] wilde vervolgens bewijs zien dat haar werkgever haar huur betaalde; [medeverdachte] heeft daarop gezegd dat zijn collega bij haar langs zou komen. [verdachte] kwam daarna bij [getuige 3] langs en heeft tegen haar gezegd dat hij het in orde zou maken en op de email zou zetten en zou overleggen met [medeverdachte] . [getuige 3] heeft verklaard dat zij daarna per email een werkgeversverklaring heeft ontvangen waarin stond dat [bedrijf 5] B.V. de huur betaalde. Op 12 december 2015 heeft [getuige 3] een werkgeversverklaring verstuurd naar de [bedrijf 13] waar een stempel op stond. [31] [getuige 3] had [medeverdachte] gevraagd naar een verklaring waar een stempel op moest staan. [medeverdachte] zou dat met [verdachte] regelen. [32] De lening bij de [bedrijf 13] is uiteindelijk niet doorgegaan. [33]
Vervolgens heeft [medeverdachte] een aanvraag voor een krediet bij de DSL Bank voor [getuige 3] geregeld en de benodigde documenten aangeleverd die door [getuige 3] zijn ondertekend. De DSL Bank heeft de aanvraag wel goedgekeurd en is er een bedrag van € 50.000,00 op de Duitse rekening van [getuige 3] bij de [bedrijf 13] bijgeschreven. [getuige 3] moest van [medeverdachte] in delen het geld van de bank halen. In eerste instantie moest [getuige 3] een bedrag van € 20.000,00 ophalen om hem en [verdachte] al vast een deel uit te betalen. [getuige 3] heeft [medeverdachte] daarvan een bedrag van € 10.000,00 gegeven. Enige tijd later heeft [getuige 3] opnieuw € 20.000,00 opgehaald. [verdachte] en [medeverdachte] zijn toen samen bij [getuige 3] thuis gekomen en zij heeft [medeverdachte] het geld overhandigd. [medeverdachte] gaf € 10.000,00 daarvan aan [verdachte] , waarop [verdachte] aan [getuige 3] vroeg wanneer zij de laatste € 10.000,00 ging ophalen. [medeverdachte] en [verdachte] zijn weggegaan en doordat de DSL Bank een bedrag van € 9.216,52 op 9 februari 2016 terug had geboekt, heeft er geen verdere betaling meer aan [medeverdachte] en [verdachte] plaatsgevonden. [34]
De verklaring van [getuige 3] vindt steun in het volgende.
De Deutsche Postbank AG heeft op 18 februari 2016 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en poging tot kredietfraude door [getuige 3] . Uit deze aangifte blijkt dat door [getuige 3] een Postbank Privékrediet is aangevraagd voor een bedrag van € 50.000,00 en dat er op rekeningnummer [rekeningnummer 2] van [getuige 3] bij de [bedrijf 13] uitbetalingen zijn gedaan. Tevens wordt in de aangifte vermeld dat de [bedrijf 13] heeft medegedeeld dat de verstrekking van dit krediet verband houdt met een fraudereeks en dat de [bedrijf 13] in 2015 aangifte heeft gedaan. [35]
Getuige [bedrijf 5] , enig aandeelhouder van [bedrijf 5] B.V., heeft verklaard dat [bedrijf 5] B.V. een slapende B.V. was en dat [medeverdachte] sinds 26 augustus 2015 bestuurder was van [bedrijf 5] B.V. [36] [bedrijf 5] kent [getuige 3] niet. Hij heeft desgevraagd verklaard dat hij een lege B.V. aan [medeverdachte] en [verdachte] heeft overgedragen, waarin geen activiteiten waren. Hem is niet bekend dat [getuige 3] sinds 3 augustus 2009 in dienst is van [bedrijf 5] B.V.; dat klopt volgens [bedrijf 5] absoluut niet. Hij heeft nooit iemand in dienst genomen of in dienst gehad. Hij heeft ook nooit geld aan [getuige 3] overgemaakt of een werkgeversverklaring afgegeven. [37]
Uit onderzoek van de computer aangetroffen in de woning aan [adres 3] , waar medeverdachte [medeverdachte] destijds verbleef, blijkt dat er vanaf 3 februari 2015 gebruik is gemaakt van software van [bedrijf 14] waarmee salarisspecificaties kunnen worden gemaakt. Hiervoor is van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [medeverdachte] een bedrag van € 225,06 betaald aan [bedrijf 14] B.V. [38]
Het observatieteam heeft op 10 september 2015 waargenomen dat [medeverdachte] en [verdachte] samen naar binnen gingen bij een printshop in [plaats] , dat [verdachte] naar de printers en kopieerapparaten liep en dat [verdachte] en [medeverdachte] samen naar buiten kwamen waarbij [medeverdachte] papieren in zijn hand had. [39] Een deel van het bovenste papier dat [medeverdachte] in zijn hand heeft, vertoont overeenkomsten met de opmaak van de door [getuige 3] gebruikte salarisspecificaties. [40]
Voorts komt uit het onderzoek van voornoemde computer naar voren dat de salarisspecificaties over de maanden januari tot en met december 2015 op naam van [getuige 3] zijn gemaakt ná 19 november 2015, wat overeenkomt met de verklaring van [getuige 3] dat zij eind november 2015 de salarisspecificaties van [verdachte] heeft ontvangen. [41]
De rechtbank acht de latere verklaring van [getuige 3] bij de rechtercommissaris op 13 juli 2022, inhoudende dat zij eigenlijk niet weet of [verdachte] betrokken was en dat [medeverdachte] niet expliciet [verdachte] heeft genoemd maar het enkel had over een ‘collega’ en dat zij zelf heeft ingevuld dat [medeverdachte] met ‘collega’ doelde op [verdachte] , niet geloofwaardig gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheden dat de verklaringen van [getuige 3] bij de FIOD bijzonder gedetailleerd zijn, dat [getuige 3] in haar verklaringen bij de FIOD zelf spontaan de naam van [verdachte] heeft genoemd en zijn naam consequent blijft noemen op meerdere momenten tijdens de haar afgenomen verhoren, en dat zij bovendien heeft verklaard dat zij [verdachte] verschillende keren in persoon heeft ontmoet in welk verband hij haar een keer heeft toegezegd een werkgevers-huurverklaring toe te sturen en een keer geld in ontvangst heeft genomen.
Getuige [naam 3] heeft eveneens verklaard dat hij op initiatief van [verdachte] en [medeverdachte] een krediet bij de [bedrijf 13] heeft aangevraagd in Duitsland. [naam 3] heeft een krediet van € 60.000,00 aangevraagd. [42] Het geld zou worden gebruikt om huizen in Duitsland te kopen, die [naam 3] dan zou opknappen. Vervolgens zouden de woningen worden verkocht en zou de winst worden verdeeld tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij met [verdachte] naar een Duitse bank is geweest om een rekening te openen en dat [verdachte] aanwezig was als tolk. Ook had [verdachte] geregeld dat [naam 3] het krediet, in totaal een bedrag van € 50.000,00, kon opnemen bij de bank. [verdachte] ging mee naar Duitsland toen [naam 3] het krediet ging opnemen. [naam 3] heeft verklaard dat [verdachte] in de auto heeft gewacht en dat hij, [naam 3] , het geld na het opnemen in de auto aan [verdachte] heeft afgegeven. [verdachte] had de bankpassen van de Duitse rekening van [naam 3] . [43] [verdachte] heeft de contacten met de [bedrijf 13] gelegd en alles was geregeld; [naam 3] hoefde zich enkel te legitimeren bij het openen van de rekening. [naam 3] heeft verklaard dat hij de salarisstroken nooit heeft gezien, dat hij [bedrijf 5] B.V. niet kent en dat hij vermoedt dat [verdachte] of [medeverdachte] die documenten hebben gemaakt. [44] [naam 3] zag [verdachte] als het brein. [naam 3] heeft het van het krediet opgenomen contante bedrag van € 50.000,00 aan [verdachte] afgegeven. [45] [naam 3] heeft [verdachte] herkend tijdens een fotoconfrontatie. [46]
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van [naam 3] blijkt dat verdachte [verdachte] een coördinerende rol had bij de aanvraag en opname van het krediet en dat hij samen met één of meer anderen valse salarisspecificaties heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken, die vervolgens zijn gebruikt bij de geslaagde kredietaanvraag.
De verklaring van [naam 3] wordt ondersteund door het volgende.
Uit het dossier blijkt dat ook bij deze kredietaanvraag salarisspecificaties van mei en juni 2015 zijn overgelegd, waarop staat vermeld dat [naam 3] sinds februari 2013 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. [47] Ten aanzien van deze salarisspecificaties geldt hetzelfde als hiervoor bij [getuige 3] : ook deze twee salarisspecificaties zijn gemaakt met de software [software] , welke is aangetroffen op de computer in de woning waar [medeverdachte] destijds verbleef. [48]
Getuige [bedrijf 5] heeft verklaard dat – evenals de naam [getuige 3] – ook de naam [naam 3] hem helemaal niets zegt. [49]
Tot slot is op 17 juli 2015 in diverse plaatsen contant geld opgenomen vanaf de bankrekeningen ten name van [bedrijf 5] B.V., [naam 3] en [naam 2] (op wiens naam ook een krediet bij een Duitse bank is aangevraagd). In totaal is er € 15.000,00 contant opgenomen. Op 18 juli 2015 is er op de Duitse bankrekening ten name van [verdachte] € 15.000,00 contant gestort. [50]
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen, te weten [medeverdachte] en [getuige 3] respectievelijk [naam 3] , twaalf salarisspecificaties en een werkgeversverklaring op naam van [getuige 3] en twee salarisspecificaties op naam van [naam 3] opzettelijk vals heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken. Ieder van hen wist dat in werkelijkheid geen sprake was van een dienstverband; het voorwenden daarvan had ten doel een bankkrediet los te krijgen.
Partiële vrijspraak
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] bekend was met het valse bankafschrift op naam van [getuige 3] , nu [getuige 3] heeft verklaard dat [medeverdachte] dit bankafschrift heeft vervalst en verder niet is gebleken van enige rol van [verdachte] daarbij. Ook kan op basis van het dossier, hoewel dat wel aanwijzingen bevat, niet in voldoende mate worden vastgesteld dat [verdachte] betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de salarisspecificaties op naam van [naam 2] . De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat [verdachte] een bankafschrift ten name van [getuige 3] en salarisspecificaties op naam van [naam 2] heeft vervalst of heeft doen vervalsen en zal hem daarvan vrijspreken.
4.4.3
Feit 3 (valsheid in geschrifte [bedrijf 1] )
De rechtbank ziet zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde voor de vraag gesteld of [verdachte] werkzaam was bij [bedrijf 1] als acquisiteur vastgoedprojecten. Op basis van het dossier en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
[bedrijf 15] B.V., tevens handelend onder de naam [bedrijf 1] , is opgericht op 22 mei 2007 en op 10 juni 2014 in staat van faillissement verklaard. [51] Medeverdachte [medeverdachte] was in de periode 21 januari 2013 tot 28 februari 2014 bestuurder en enig aandeelhouder via de Stichting [stichting 1] . [52]
Op 17 juli 2015 heeft ABN AMRO aangifte gedaan vanwege valsheid in geschrift en oplichting [53] tegen [verdachte] naar aanleiding van de door [verdachte] ten behoeve van een hypotheekaanvraag [54] verstrekte werkgeversverklaring, arbeidsovereenkomst [55] en salarisspecificaties. [56]
De bestuursrechter van de Rechtbank Overijssel heeft op 15 december 2015 geoordeeld dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 15] B.V./ [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) omdat niet is voldaan aan de drie elementen die nodig zijn voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Ten eerste heeft [verdachte] niet voldoende kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk heeft gewerkt en dat er een verplichting bestond tot het persoonlijk verrichten van (die) arbeid. Ook is niet komen vast te staan dat is voldaan aan het loon-criterium, omdat [bedrijf 1] geen aangifte(s) loonheffing heeft ingediend en geen loonbelasting en premies heeft afgedragen en [verdachte] onvoldoende bewijs heeft aangeleverd dat er daadwerkelijk een verplichting tot loonbetaling bestond voor [bedrijf 1] . Ten slotte kon niet worden vastgesteld dat een gezagsverhouding bestond tussen [verdachte] en [bedrijf 1] . [57]
De rechtbank overweegt dat ook uit het strafdossier niet blijkt dat [bedrijf 1] bedrijfsactiviteiten heeft verricht. Het dossier bevat daarentegen wel aanwijzingen dat daarvan géén sprake was, namelijk het ontbreken van aangiftes loonbelasting en omzetbelasting. [58]
Daarnaast treft de rechtbank in het dossier de volgende tegenstrijdigheden c.q. onjuistheden aan. [medeverdachte] heeft de arbeidsovereenkomst ondertekend namens de werkgever ‘ [bedrijf 1] B.V.’ Ook op de salarisspecificaties en de werkgeversverklaring staat [bedrijf 1] als B.V. vermeld. Op het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat echter weergegeven dat de handelsnaam van [bedrijf 15] B.V. enkel [bedrijf 1] betreft en niet [bedrijf 1] B.V. [59]
Volgens de jaaropgaaf over 2014, die [verdachte] heeft overgelegd aan bemiddelaar [naam 11] ten behoeve van de huur van zijn appartement aan de [adres 4] , zou [verdachte] een salaris van in totaal € 150.225,00 hebben ontvangen van [bedrijf 1] . [60] Dit terwijl hij zelf al in januari 2014 het faillissement van [bedrijf 1] heeft aangevraagd – dat in juni 2014 is uitgesproken – wegens het uitblijven van salarisbetalingen, [61] en in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2014 geen salaris van [bedrijf 1] heeft opgegeven. [62]
Het voorgaande, in het bijzonder het ontbreken van gegevens waaruit ook maar enige zakelijke activiteit van [bedrijf 1] blijkt, afgezet tegen het aanzienlijke jaarsalaris van [verdachte] ad € 256.191,72 dat zou zijn overeengekomen en waarvan een deel ook daadwerkelijk is betaald aan [verdachte] , leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een schijnarbeidsverhouding. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] nimmer werkzaam is geweest bij [bedrijf 1] en hij aldus samen met anderen opzettelijk een werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken.
4.4.4 (
gewoontewitwassen)
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet afkomstig waren uit enig misdrijf. Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Vaststellen van de feiten
In de periode van 1 december 2013 tot en met 1 juni 2017 heeft verdachte geldbedragen voorhanden gehad afkomstig van contante stortingen ontvangen op zijn bankrekeningen van de ING-bank, ABN AMRO en de Sparkasse Westmunsterland. [63] In de tenlastegelegde periode heeft verdachte op zijn ABN AMROrekening € 84.950,00 ontvangen. [64] In de maanden juni 2013 tot en met januari 2014 heeft verdachte (fictieve) salarisbetalingen van [bedrijf 1] ontvangen op zijn ABN AMROrekening van in totaal € 59.859,18. [65] Na ontvangst van gelden op de bankrekeningen van verdachte, werd dat geld binnen enkele dagen contant opgenomen. [66] Ook zijn geldbedragen overgeboekt van de ene rekening van verdachte naar een andere rekening van verdachte. [67]
Verdachte heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2013 aangegeven dat hij € 135.114,00 aan loon heeft ontvangen van [bedrijf 1] . [68] Verdachte heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2014 aangegeven dat hij dat jaar geen inkomen had. Over het jaar 2015 heeft verdachte een inkomen van € 5.500,00 opgegeven uit overige werkzaamheden. In de aangifte inkomstenbelasting 2016 heeft verdachte aangegeven dat hij inkomen had uit loon van de werkgever [bedrijf 16] van in totaal € 10.966,00. [69]
Juridisch kader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Uit vaste rechtspraak volgt dat allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [70]
De rechtbank zal het onderhavige verwijt beoordelen aan de hand van dit toetsingskader en overweegt het volgende.
Onbekend gronddelict
[bedrijf 1] heeft bedragen overgeboekt naar de rekening van verdachte, waarbij – zoals hiervoor ten aanzien van feit 3 is overwogen – in strijd met de werkelijkheid is voorgewend dat dit salaris betrof. Om die overboekingen te kunnen doen werd de bankrekening van [bedrijf 1] – telkens dezelfde dag – gevoed door contante stortingen. [71] De herkomst van die contanten is onbekend. Een concreet gronddelict is onbekend.
Ook ten aanzien van de overige stortingen op de bankrekeningen van verdachte bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (concrete) informatie om enig gronddelict vast te stellen waaruit de geldbedragen afkomstig zouden zijn.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat in een periode van ruim 3,5 jaar vele contante stortingen hebben plaatsgevonden op verschillende rekeningen van verdachte. Op de ABN AMROrekening van verdachte is € 84.950,00 gestort in de tenlastegelegde periode. Ook op de INGrekening en de Duitse bankrekening van verdachte zijn contante stortingen gedaan. Daarnaast zijn overboekingen gedaan door [bedrijf 1] ten aanzien waarvan de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat niet daadwerkelijk sprake was van salaris uit hoofde van een dienstverband. De stortingen en de overboekingen werden gevolgd door contante opnames, waardoor het saldo op de rekeningen constant laag werd gehouden. Verdachte heeft in zijn belastingaangiften geen melding gedaan van contante inkomsten en – voor zover het betreft zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 – gefingeerde looninkomsten aangegeven. Het dossier bevat geen enkele economische verklaring voor de herkomst van deze gelden en de gestorte bedragen staan niet in verhouding tot het (werkelijke) legale bekende inkomen van verdachte.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden van zodanige aard, dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Verklaring van verdachte
Gelet op het bovenstaande mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de contante stortingen op zijn bankrekeningen afkomstig zijn van geldleningen van zijn vader en van ene [naam 12] . Verdachte heeft verklaard dat hij in totaal € 40.000,00 van zijn vader heeft geleend en € 100.000,00 van [naam 12] heeft geleend en dat hij het geld van die leningen in contanten heeft ontvangen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij van [naam 12] de volgende bedragen contant heeft ontvangen: € 25.000,00 voor de overname van een woninginventaris, € 10.000,00 borg voor een huurwoning en maandelijks ongeveer € 2.000,00 vanwege de (onder)verhuur van een huurwoning. Verdachte heeft verklaard dat de lening van [naam 12] niet is geregistreerd bij de notaris en dat er geen zekerheidsrecht is gevestigd. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij ongeveer € 45.000,00 contant heeft ontvangen door verzilvering van een Duitse ‘barscheck’ als schade-uitkering voor een ongeval met zijn Mercedes-Benz. Verdachte had de auto aangekocht voor € 20.000,00 en de auto door het plaatsen van gebruikte onderdelen op een nieuwer en duurder (facelift) model laten lijken, waardoor de verzekeraar een veel hoger bedrag dan het aankoopbedrag, namelijk € 45.000,00, heeft uitgekeerd, aldus verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft vanaf de verdachtenverhoren in februari 2017 de gelegenheid gehad om een verklaring te geven over de herkomst van de geldbedragen, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt en zich op zijn zwijgrecht beroepen. Evenmin heeft verdachte per 2021 tijdens gesprekken en onderhandelingen met de officier van justitie over een buitengerechtelijke afdoening of mogelijke procesafspraken een verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. Verdachte heeft pas ter terechtzitting – ruim zeven, althans drie jaar later – een verklaring afgelegd over de herkomst van de bedragen. De verdediging heeft pas na de eerste zittingsdag, na de inhoudelijke behandeling van de feiten, stukken overgelegd ter onderbouwing. Nog los van het antwoord op de vraag of hiermee sprake is van een concrete en op zichzelf niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen – welke vraag de rechtbank op het eerste oog (nog) niet bevestigend kan beantwoorden gelet op de vele vragen die de overgelegde stukken oproepen, welke stukken overigens ook niet inzichtelijk maken waarom geldbedragen van een dergelijke omvang contant zijn overhandigd – is nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de authenticiteit van de ter zitting overgelegde stukken en ter verificatie van de door verdachte afgelegde verklaring – voor zover dat überhaupt mogelijk is – in dat stadium niet meer aangewezen.
De verdediging heeft ter onderbouwing van de verklaring van verdachte ook gewezen op de door getuige [getuige 4] op 15 juni 2022 bij de rechtercommissaris afgelegde verklaring. Deze verklaring kan echter niet worden aangemerkt als een door verdachte gegeven concrete en verifieerbare verklaring. Het lag daarom niet op de weg van het Openbaar Ministerie om de juistheid van die verklaring te onderzoeken en de verdediging heeft daarover geen onderzoekswensen ingediend.
De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte kan het vermoeden van witwassen dan ook niet ontkrachten. De rechtbank komt op grond van voornoemde feiten en omstandigheden tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de contant gestorte geldbedragen - direct of indirect - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist dan wel de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de gefingeerde salarisbetalingen door [bedrijf 1] heeft verdachte geen verklaring over de herkomst daarvan afgelegd, waaruit zou kunnen volgen dat hij gerechtvaardigd in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een legale bron. Nu verdachte wist dat sprake was van een schijnconstructie en op geen enkele wijze duidelijk is geworden waar deze gelden vandaan kwamen, wist hij of heeft hij minst genomen de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Verbergen en/of verhullen
Volgens vaste rechtspraak hebben het verbergen en verhullen betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. [72]
De rechtbank overweegt dat de schijnarbeidsverhouding, in welk verband de overboekingen van [bedrijf 1] op de bankrekening van [verdachte] zogenaamd als zijnde salarisbetalingen hebben plaatsgevonden, er op was gericht de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing van deze geldbedragen te verbergen of te verhullen en komt tot het oordeel dat verdachte de werkelijke aard en herkomst van de geldbedragen heeft verborgen en verhuld in de zin van ex artikel 420bis lid 1 ahf en sub a Sr.
Voorhanden hebben, gebruik maken en omzetten
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de tenaamgestelde was van de gebruikte bankrekeningen, stelt de rechtbank vast dat hij zeggenschap had over deze bankrekeningen, heeft beschikt over alle tenlastegelegde geldbedragen die daarop werden gestort en deze bedragen dus voorhanden heeft gehad. Hij heeft van die bedragen gebruik gemaakt door bedragen over te boeken van de ene naar de andere bankrekening, betalingen te doen en gelden contant op te nemen. Door de girale gelden contant op te nemen, heeft verdachte tevens deze bedragen omgezet. Al deze handelingen zijn aan te merken als witwashandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 ahf en onder sub b Sr.
Gewoonte maken
Gelet op de duur en de frequentie van de contante stortingen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde. De rechtbank is op basis van het dossier onvoldoende gebleken dat verdachte dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft gepleegd en zal hem van dit onderdeel eveneens partieel vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij, verdachte, in
of omstreeks deperiode van 7 oktober 2014 tot en met 20 november 2014
te Almelo en/of te Enschede en/of te Nijverdal (gemeente
Hellendoorn) en/of te Vriezenveen (gemeente Twenterand) en/of te Geesteren
(gemeente Tubbergen), althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen, te weten
brandstoffen, met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking
over die goederen te verzekeren, hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)
met gebruikmaking van tankpassen die door [bedrijf 2] B.V.
en
/of[bedrijf 3] B.V. aan [bedrijf 4] B.V. ter beschikking waren gesteld grote
hoeveelheden brandstoffen getankt, vervolgens deze brandstoffen doorverkocht
zonder deze brandstoffen aan [bedrijf 2] B.V. en
/of[bedrijf 3]
B.V. te betalen of te doen betalen;
2
hij, verdachte, in
of omstreeksde periode van 1 april 2015 tot en met 31 december 2015
te Amsterdam en/of te Winterswijk en/of te Gronau (Bondsrepubliek Duitsland) en/of te Bocholt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of (elders)in Nederland en
/of (elders)in de Bondsrepubliek Duitsland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
a. a) twaalf
, althans een of meer,salarisspecificatie
(s) van de werkgever [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [getuige 3] , betrekking hebbende op de maanden januari tot en met december van het jaar 2015
(DOC-143-06, pagina's 4119 tot en met 4130); en
/of
b) een (kopie van een) bankafschrift betrekking hebbende op de bankrekening aangehouden ten name van [getuige 3] onder het nummer [rekeningnummer 1] betreffende de mutaties op die bankrekening in de periode 25 augustus 2015 tot en met 10 september 2015 (DOC-153-04, pagina 4213); en/of
c) een in de Duitse taal gestelde werkgeversverklaring van [bedrijf 5] B.V., voorzien van de datum 11 december 2015, betreffende het dienstverband van mevrouw [getuige 3]
(DOC-157-08, pagina 4248); en
/of
d) twee, althans een of meer, salarisspecificatie(s) van de werkgever [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [naam 2] , betrekking hebbende op de maand(en) mei en/of juni van het jaar 2015 (DOC-169-03, pagina 4444 en DOC-169-04, pagina 4445); en/of
e) twee
, althans een of meer,salarisspecificatie
(s
)van de werkgever [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [naam 3] , betrekking hebbende op de maand
(en
)mei en
/ofjuni van het jaar 2015
(DOC-170-03, pagina 4458 en DOC-170-02, pagina 4457),
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heefthij, verdachte, en
/ofzijn mededaders, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid:
a. a) in die salarisspecificatie
(s
)vermeld of doen vermelden dat [getuige 3] sinds 3 augustus 2009 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. en
/of (daarvoor
)het telkens in die specificatie
(s
)vermelde loon had genoten; en
/of
b) in die (kopie van een) bankafschrift vermeld of doen vermelden dat op 8 september 2015 op de bankrekening [rekeningnummer 1] een geldbedrag, groot EUR 4.103,67 was bijgeboekt afkomstig van [bedrijf 5] met de omschrijving salaris september 2015; en/of
c) in die werkgeversverklaring bevestigd dat mevrouw [getuige 3] sinds 3 augustus 2009 bij [bedrijf 5] B.V. als accountmanager in dienst is en een loon ontvangt van EUR 4.103,67; en
/of
d) in die salarisspecificatie(s) vermeld of doen vermelden dat [naam 2] sinds 8 mei 2013 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. en/of (daarvoor) het in die specificatie(s) vermelde loon had genoten; en/of
e) in die salarisspecificatie
(s
)vermeld of doen vermelden dat [naam 3] sinds 4 februari 2013 in dienst is van [bedrijf 5] B.V. en
/of(daarvoor) het in die specificatie
(s
)vermelde loon had genoten;
3
hij, verdachte, in
of omstreeksde periode van 1 november 2013 tot en met 5 december 2013
te Amsterdam en/of te Enschede en/of te Hengelo en/of (elders)in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
- een model-werkgeversverklaring van de werkgever [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats] betreffende de werknemer [verdachte] , voorzien van de datum 18 november 2013
(DOC-014-02, pagina 3338); en
/of
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met als werkgever [bedrijf 1] B.V., met als werknemer [verdachte] , voorzien van de datum 27 mei 2013
(DOC-014-02, pagina's 3339 tot en met 3341),
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, zulks
(telkens)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers hebben
/heefthij, verdachte, en
/ofzijn mededaders,
(telkens)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid:
- in die werkgeversverklaring vermeld en/of doen vermelden dat [verdachte] sinds 1 juni 2013 in dienst was van [bedrijf 1] B.V. en
/of(daarvoor) een bruto jaarsalaris van EUR 237.214,56 ontving en
/ofeen vakantietoeslag van EUR 18.977,16 en
/of
- in die arbeidsovereenkomst een overeenkomst beschreven die nimmer tussen de
genoemde partijen is aangegaan;
4
hij, verdachte, in de periode van 18 januari 2012 tot en met 15 februari 2018
te Winterswijk en/of te Enschede en/of te Amsterdam en/of te Apeldoorn en/of te Gronau (Bondsrepubliek Duitsland) en/of te Bocholt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of (elders)in Nederland en
/of (elders)in de Bondsrepubliek Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
hebben/heeft hij, verdachte
, en/of zijn mededader(s):
-
(telkens)van een of meer geldbedrag
(en
)de werkelijke aard en herkomst, de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die geldbedrag(en) waren/was en/of die geldbedrag(en) voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) (telkens
) wisten/wist dat die geldbedrag
(en
)- middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren
/wasuit enig misdrijf
(AMB-152, pagina's 1116 tot en met 1191),en/of
- een of meer geldbedrag
(en
)verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, terwijl hij, verdachte
, en/of zijn mededader(s) (telkens
) wisten/wist dat die geldbedrag
(en
)- middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren
/wasuit enig misdrijf
(AMB-152, pagina's 1116 tot en met 1191).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 225, 326a, 420bis en 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
feit 2,
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 4
het misdrijf:
gewoontewitwassen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, zulks onder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de gevolgen van de strafzaak voor het privéleven van verdachte en de bestraffing die reeds heeft plaatsgevonden in de vorm van financiële schade. Door het beslag op zijn woning kon verdachte geen andere woning kopen en is sprake van gederfde vermogensopbouw. Ook heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen opgelegd naar aanleiding van de strafzaak. Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren meermalen schuldig gemaakt aan allerhande fraude. Verdachte heeft valse documenten doen opmaken, die zijn gebruikt bij een hypotheekaanvraag van ruim één miljoen euro. Nog geen jaar later heeft verdachte flessentrekkerij gepleegd door samen met anderen grote hoeveelheden brandstof te tanken en door te verkopen zonder de brandstofleveranciers te betalen. Verdachte maakte gebruik van tankpassen op naam van een rechtspersoon om zijn betrokkenheid te verbergen. Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, waarna de valse documenten door voornamelijk katvangers zijn gebruikt bij kredietaanvragen. De katvangers hebben een deel van de kredieten afgedragen aan verdachte, terwijl de kredieten niet werden terugbetaald en de schade voor rekening van de bank en deze katvangers kwam. Ook heeft verdachte gedurende meerdere jaren grote geldbedragen witgewassen. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen zoals dat gebruikelijk is in het economisch verkeer en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Ter zitting heeft verdachte weinig openheid van zaken gegeven en inzicht getoond in de schadelijke gevolgen van zijn handelen. Evenmin heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM fors is overschreden. Op 1 februari 2017 is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Verdachte kon daaraan vanaf dat moment in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 1 februari 2017 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 11 juli 2024; dat betekent dat de redelijke termijn met ruim vijf jaar is overschreden. Deze termijnoverschrijding komt voor rekening van het Openbaar Ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen.
Strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Gezien de ernst van de gepleegde feiten is in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de pleegdata van de feiten, en mede gelet op de (buitengerechtelijke) afdoening van de strafzaken tegen medeverdachten, zal de rechtbank echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur wel passend en geboden nu verdachte geen enkel besef lijkt te hebben van zijn kwalijke handelen en daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen. De rechtbank zal dan ook een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen aan verdachte om hem ervan te weerhouden opnieuw in aanraking te komen met politie en justitie. Daarnaast acht de rechtbank het verrichten van een taakstraf passend en geboden.
Alles afwegende, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen geldbedragen moeten worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen geldbedragen met nummers E.03.01.001 (€ 2.150,00), E.03.01.003 (€ 8.850,00), E.03.01.004 (€ 24.000,00) en E.04.01.001 (€ 275,00). moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3, het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 4, het misdrijf:
gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde geldbedragen onder de nummers E.03.01.001 (€ 2.150,00), E.03.01.003 (€ 8.850,00), E.03.01.004 (€ 24.000,00) en E.04.01.001 (€ 275,00).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. J.H.W.R. OrriënsSchipper en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.
Buiten staat
Mr. De Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) van 12 april 2018 met nummer 56756. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Procesverbaal van bevindingen van 30 oktober 2014, pagina 3314 (DOC-013, 3 van 21).
3.Procesverbaal van de terechtzitting van 28 mei 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] B.V. van 11 november 2014 en 17 november 2014, pagina’s 32563263 (DOC01214 en DOC01215).
5.Een geschrift, te weten een door [naam 10] opgemaakt aangifteformulier namens [bedrijf 3] B.V. van 27 januari 2015, pagina 3207 (DOC012).
6.Procesverbaal van verhoor getuige [naam 8] van 4 juli 2016, pagina 2323 (G00601).
7.Een geschrift, te weten een door [naam 10] opgemaakt aangifteformulier namens [bedrijf 3] B.V. van 27 januari 2015, pagina 3209 (DOC012).
8.Een geschrift, te weten een e-mail van [bedrijf 4] B.V. aan [naam 9] van 26 november 2014, pagina 3272 (DOC01221).
9.Een geschrift, te weten een door [naam 10] opgemaakt aangifteformulier namens [bedrijf 3] B.V. van 27 januari 2015, pagina 3210 (DOC012).
10.Geschriften, te weten e-mails van 26 en 28 november 2014, 1, 2, 4 en 5 december 2014, pagina’s 3272-3277 en 3284-3286 (DOC01221, DOC01222, DOC01223, DOC01224, DOC01225, DOC01226, DOC01228, DOC01229, DOC01230).
11.Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 2] , aan [bedrijf 4] B.V. van 15 oktober 2014, 31 oktober 2014, 15 november 2014 en 30 november 2014, pagina’s 3516, 3518, 3519, 3521, 3522, 3524 (DOC04706, DOC047-07, DOC04708, DOC04709; een geschrift, te weten een rekeningafschrift van [bedrijf 4] B.V. van 31 oktober 2014, pagina’s 3087-3088 (DOC00107).
12.Een geschrift, te weten een e-mail van [bedrijf 4] B.V. aan [naam 13] en [getuige 1] van 17 december 2014, pagina’s 3552-3553 (DOC0471002).
13.Een procesverbaal aangifte van [naam 14] namens [bedrijf 2] BV van 25 juni 2015, pagina’s 3504, 3506 en 3507 (DOC047).
14.Procesverbaal van verhoor getuige [naam 8] van 4 juli 2016, pagina’s 2309-2310 (G00501).
15.Proces-verbaal van fotoconfrontatie [naam 8] van 3 april 2017, pagina 2319 (G-005-04); procesverbaal voorbereiding en samenstellen van een fotobewijsconfrontatie van 23 mei 2017, pagina 826 (AMB103).
16.Procesverbaal van verhoor getuige [naam 9] van 4 juli 2016, pagina’s 2323-2324 (G00601).
17.Proces-verbaal van fotoconfrontatie [naam 9] van 27 september 2016, pagina’s 2325-2326 (G00602); procesverbaal voorbereiding en samenstellen van een fotobewijs confrontatie van 23 mei 2017, pagina 826 (AMB103).
18.Een geschrift, te weten een e-mailbericht met fotobijlage van 5 januari 2015 van [naam 9] aan [naam 10] , pagina’s 3630 en 3634 (onderste foto) (DOC066); een geschrift, zijnde een foto, pagina 3739 (DOC068-03).
19.Een geschrift, te weten een foto, pagina 3739 (DOC068-03).
20.Procesverbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 23 maart 2016, pagina 2285 (G00202).
21.Procesverbaal van bevindingen [bedrijf 8] van 6 november 2017, pagina 1060 (AMB135).
22.Een geschrift, te weten een overzicht van bankgegevens van [bedrijf 4] B.V., pagina 3091 (DOC-007-01, p. 30).
23.Geschriften, te weten bankafschriften van [bedrijf 4] B.V., pagina’s 3083 en 3088 (DOC00701, p. 22 en 27).
24.Een geschrift, te weten een overzicht van bankgegevens van [bedrijf 4] B.V., pagina 3091 (DOC-007-01, p. 30).
25.Procesverbaal van verhoor verdachte [naam 5] [naam 4] van 3 oktober 2016, pagina 1893 (V00207).
26.Procesverbaal van verhoor verdachte [naam 5] [naam 4] van 27 september 2015, pagina 1853 (V00204).
27.Procesverbaal van verhoor verdachte [naam 5] [naam 4] van 27 september 2015, pagina 1875 (V00205).
28.Procesverbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 3 februari 2018, pagina 2547 (G03601).
29.Een procesverbaal van verhoor verdachte [getuige 3] van 2 november 2016, pagina 2084 (V00901).
30.Een procesverbaal van verhoor verdachte [getuige 3] van 2 november 2016, pagina 2085 (V00901).
31.Een geschrift, te weten een werkgeversverklaring van [bedrijf 5] B.V. betreffende de werknemer [getuige 3] van 11 december 2015, pagina 4248 (DOC15708);
32.Een procesverbaal van verhoor verdachte [getuige 3] van 2 november 2016, pagina 2086 (V00901).
33.Een procesverbaal van verhoor verdachte [getuige 3] van 2 november 2016, pagina 2087 (V00901).
34.Een procesverbaal van verhoor verdachte [getuige 3] van 2 november 2016, pagina’s 2087-2088 (V00901).
35.Een geschrift, te weten een Rechtshulpverzoek van 18 februari 2016, pagina’s 2756-2758 (RHV-006-01v).
36.Geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 5] B.V. van 12 oktober 2016 (DOC-067-10) en van 23 juli 2015, pagina’s 428-429 (AMB-013-28).
37.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] van 22 februari 2017, pagina’s 2487 – 2489 (G-030-01).
38.Proces-verbaal van 26 september 2017, pagina’s 943-949 (AMB-126), een geschrift, te weten een bankoverschrijving op 3 februari 2015, pagina 4771 (DOC-190-06).
39.Een procesverbaal van observatie op 10 september 2015, pagina’s 2776-2779 (OBS002).
40.Een overzichtsprocesverbaal van 12 april 2018, pagina 89; geschriften, te weten salarisspecificaties op naam van [getuige 3] van de periode januari 2015 tot en met december 2015, pagina’s 41194130 (DOC-143-06).
41.Proces-verbaal van 26 september 2017, pagina’s 943-949 (AMB-126).
42.Een geschrift, te weten een Darlehensvermittlungsvertrag van 10 juli 2015, pagina’s 4446 – 4456 (DOC-170-01).
43.Een procesverbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 20 januari 2017, pagina 2155 (V01301).
44.Een procesverbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 20 januari 2017, pagina 2156 (V01301).
45.Een procesverbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 20 januari 2017, pagina 2157 (V01301).
46.Een procesverbaal van fotoconfrontatie [naam 3] van 30 maart 2017, pagina 2160 (V01302); procesverbaal voorbereiding en samenstellen van een fotobewijs confrontatie, pagina 826 (AMB103).
47.Geschriften, te weten salarisspecificaties op naam van [naam 3] van de maanden juni 2015, pagina 4457 (DOC-170-02 en mei 2015, pagina 4458 (DOC-170-03).
48.Proces-verbaal van 26 september 2017, pagina’s 943-949 (AMB-126).
49.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] van 22 februari 2017, pagina 2490 (G-030-01).
50.Een procesverbaal van bevindingen gebruik diverse bankpassen van 28 september 2017, pagina 956 (AMB130).
51.Geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 15] B.V. van 12 oktober 2016, pagina’s 3665-3670 (DOC-067-11).
52.Geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel van Stichting [stichting 2] van 12 oktober 2016, pagina’s 3659-3661 (DOC-067-09).
53.Een geschrift, te weten een door ABN AMRO opgemaakte aangifte van 17 juli 2015, pagina’s 3335-3336 (DOC01401).
54.Een geschrift, te weten een offerteaanvraag door [verdachte] van 22 november 2013, pagina’s 3346-3349 (DOC-014-05);
55.Geschriften, te weten een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 1] B.V. betreffende de werknemer [verdachte] van 18 november 2013 en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [bedrijf 1] B.V. en werknemer [verdachte] van 27 mei 2013, pagina’s 3338-3341 (DOC-014-02).
56.Geschriften, te weten salarisspecificaties op naam van [verdachte] van de maanden augustus, september en oktober 2013, pagina’s 3342-3344 (DOC-014-03).
57.Een geschrift, te weten een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, afdeling bestuursrecht, van 15 december 2015, zaaknummer AWB 15/1239 (DOC-179-16), pagina’s 4622-4626.
58.Een procesverbaal van bevindingen raadplegen Belastingdienst-systemen van 22 januari 2017, pagina 1194 (AMB154).
59.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 15] B.V. van 12 oktober 2016 (DOC06711).
60.Een geschrift, te weten een jaaropgave van het jaar 2014 van [bedrijf 1] B.V., pagina 4031 (DOC1380702).
61.Een geschrift, te weten een faillissementsverslag van [bedrijf 15] B.V. van 18 juni 2015, pagina 392 (AMB01315).
62.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst aan [verdachte] van 5 augustus 2015, pagina 544 (AMB02203).
63.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina’s 11261131 en 1133 (AMB152).
64.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina’s 11281130 (AMB152).
65.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina 1131 (AMB152).
66.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina’s 1127 en 1132 (AMB152).
67.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina 1132 (AMB152).
68.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina 1121 (AMB152).
69.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina 1122 (AMB152).
70.Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
71.Een procesverbaal van bevindingen witwassen [verdachte] van 10 april 2018, pagina’s 1153-1154 (AMB-152).
72.Hoge Raad 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236.