ECLI:NL:RBOVE:2024:2920

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
ak_23_1538
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek wegens geluidsoverlast door horecabedrijf

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Dinkelland, een handhavingsverzoek ingediend tegen een horecabedrijf vanwege geluidsoverlast door versterkte muziek. Het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland heeft het verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot een bezwaarprocedure. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door geen geluidsmeting uit te voeren tijdens een evenement. Na deze uitspraak heeft het college een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het eerdere besluit in stand werden gelaten, zonder handhaving op te leggen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college terecht geen preventieve last onder dwangsom heeft opgelegd, omdat er geen aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is dat er in de toekomst een overtreding zal plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat het evenement eenmalig was en dat de activiteiten van het horecabedrijf incidenteel zijn. Eiseres' argument dat er sprake is van onaanvaardbare overlast en terugkerende activiteiten wordt verworpen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de forfaitaire proceskostenvergoeding correct heeft toegepast en dat er geen aanleiding is voor een hogere vergoeding. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het college terecht het bezwaar gegrond heeft verklaard, maar de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand heeft gelaten. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, het college

(gemachtigde: A. Satir en M.M. Waanders).

Inleiding

1. Op 22 september 2021 heeft eiseres verzocht om handhavend optreden tegen horecabedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) aan de [adres] vanwege geluidsoverlast door versterkte muziek afkomstig vanuit [bedrijf].
1.1.
Op 8 oktober 2021 heeft eiseres het handhavingsverzoek aangevuld en daarbij verzocht om een geluidsmeting uit te laten voeren op het door [bedrijf] georganiseerde lunchconcert van de Sint Plechelmus-Harmonie op 10 oktober 2021 op het terras van [bedrijf].
1.2.
Bij besluit van 5 november 2021 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek van eiseres om handhavend op te treden afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak op het bezwaar van eiseres van 23 maart 2022 heeft het college het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 7 april 2023 het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 23 maart 2022 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen in de uitspraak. [1] In de uitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door geen geluidsmeting uit te voeren bij het lunchconcert van 10 oktober 2021. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van het college dat bij de woning van eiseres geen onevenredige geluidoverlast was te verwachten van het optreden van de harmonie uitsluitend was gebaseerd op een aanname. Om dit met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen had het college een geluidmeting moeten (laten) uitvoeren.
1.5.
Op 1 juni 2023 heeft het college vervolgens een nieuw besluit genomen op het bezwaar van eiseres. In dit (bestreden) besluit heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand gelaten. Als aanvullende motivering op het besluit overweegt het college daarbij dat er op 10 oktober 2021 een geluidsmeting uitgevoerd had moeten worden. Voor dat een geluidsmeting is uitgebleven biedt het college daarbij excuses aan. Verder overweegt het college dat er geen sprake is van een herhalende, identieke overtreding en evenmin aannemelijk is dat een overtreding plaatsvindt. Het college legt daarom geen (preventieve) last onder dwangsom op. Wel kent het college aan eiseres een proceskostenvergoeding toe in lijn met het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op tweemaal een punt à € 597,- per punt, in totaal daarmee € 1.194,-.
1.6.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht in het bestreden besluit het bezwaar gegrond heeft verklaard, maar de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand heeft gelaten, inhoudende dat er niet over wordt gegaan tot handhaving. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had het college handhavend moeten optreden?
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het college in de nieuwe uitspraak op bezwaar van 1 juni 2023 handhavend had moeten optreden door een preventieve last onder dwangsom op te leggen, omdat er sprake is van een onaanvaardbare overlast, er sprake is van een terugkerende activiteit en uit een in opdracht van eiseres uitgevoerd geluidsonderzoek is gebleken dat eerder geluidsnormen zijn overschreden.
4.1.
Een preventieve last onder dwangsom kan volgens artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen dan worden opgelegd als er klaarblijkelijk gevaar dreigt voor een overtreding. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. [2] Een preventieve last is volgens de wetsgeschiedenis een ingrijpende bevoegdheid, die slechts in bijzondere gevallen kan worden gebruikt.
4.2.
De rechtbank overweegt dat er in onderhavig geval van het lunchconcert van 10 oktober 2021 sprake is van een evenement dat eenmalig heeft plaatsgevonden en geen terugkerend karakter heeft. De activiteiten die bij [bedrijf] plaatsvinden hebben verder een incidenteel karakter. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een overtreding zich gaat voordoen in de toekomst. Het college heeft daarom terecht geen preventieve last onder dwangsom opgelegd aan [bedrijf]. Eiseres haar beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had het college de werkelijke proceskosten moeten vergoeden in bezwaar?
5. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het college bij het gegrond verklaren van het bezwaar de werkelijke proceskosten had moeten vergoeden voor juridische rechtsbijstand en het laten uitvoeren van een geluidsonderzoek en niet enkel de wettelijke proceskostenvergoeding had moeten toekennen die volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpr).
5.1.
De rechtbank overweegt dat voor proceskostenvergoedingen in de bezwaar- en beroepsfase een systeem geldt dat uitgaat van forfaitaire vergoedingen, ongeacht of deze vergoedingen wel of niet kostendekkend zijn. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Bpb is slechts grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [3] Daar is in dit geval geen sprake van. De rechtbank overweegt daarbij dat de vergoeding voor juridische bijstand van eiseres’ gemachtigde reeds is verdisconteerd in 1 punt dat het college in de proceskostenvergoeding heeft toegekend. Ten aanzien van de gevraagde kostenvergoeding voor het geluidsonderzoek overweegt de rechtbank dat dit onderzoek in het kader van het handhavingsverzoek en het specifieke evenement had moeten plaatsvinden die een rol van betekenis spelen in de voorliggende besluitvorming. Dit heeft eiseres niet onderbouwd. Deze kosten komen daarom niet in aanmerking voor vergoeding. Het college heeft in de uitspraak op bezwaar terecht de forfaitaire vergoeding van het Bpb aangehouden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht het bezwaar gegrond heeft verklaard, maar de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand heeft gelaten en niet over is gegaan tot handhaving. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1322.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1632.