ECLI:NL:RBOVE:2024:2909

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
ak_23_1063
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaven verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen van recreatiewoningen en het kappen van bomen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Stichting Natuurbeschermingswacht Meppel en omstreken tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Staphorst, dat op 16 maart 2023 is genomen. Dit besluit betreft de handhaving van verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen van 148 recreatiewoningen en het kappen van 263 bomen in het kader van de ontwikkeling van een vakantiepark. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat de natuurtoets correct is uitgevoerd en artikel 6 van het Verdrag van Aarhus niet van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de besluitvorming in meerdere besluiten is toegestaan en dat de termijnoverschrijding van de bezwaren van eiseres niet verschoonbaar is. De rechtbank concludeert dat de verleende omgevingsvergunningen in stand blijven en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1063

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Natuurbeschermingswacht Meppel en omstreken, uit Meppel, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Staphorst.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
De Rieverst Ontwikkeling B.V., uit IJhorst.
(gemachtigde: J. Gielians)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres. Dit beroep is gericht tegen het besluit van 16 maart 2023 (hierna: het bestreden besluit), dat bestaat uit drie onderdelen. Het beroep is gericht tegen alle drie onderdelen.
a. Ten eerste ziet het bestreden besluit op het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren
van eiseres, gericht tegen de aan De Rieverst Ontwikkeling B.V. (hierna: de
ontwikkelaar) verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 442 bomen (fase 1
en 2) op het perceel [adres].
b. Ten tweede ziet het bestreden besluit op het (in bezwaar) handhaven van de aan de
ontwikkelaar verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van 148 recreatie-
woningen, plaatsen van reclame, vervangen van de erfafscheiding, verbreden van de
uitrit en verharden van wegen op de percelen [adres] [huisnummer 1] t/m [huisnummer 2] en [huisnummer 3] t/m [huisnummer 4] in
[plaats].
c. Ten derde ziet het bestreden besluit op het (in bezwaar) handhaven van de aan de
ontwikkelaar verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 263 bomen (fase 3)
op een perceel aan [adres].
1.1.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om, hangende het door haar ingediende bezwaar tegen de hiervoor onder b. en c. genoemde omgevings-vergunningen, de hiermee vergunde werkzaamheden stil te leggen. Met de uitspraak van 26 januari 2023, zaaknummers ZWO 22/1888 en ZWO 22/1889, heeft de voorzieningenrechter deze verzoeken afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op verzoek van de rechtbank heeft het college ontbrekende stukken ingebracht.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam 1]. Het college heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam 2]. De ontwikkelaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3], bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. De ontwikkelaar is voornemens een vakantiepark te ontwikkelen op percelen aan de [adres]. Deze percelen hebben een recreatieve bestemming en voorheen werd hier een kampeerterrein (met onder andere caravans) geëxploiteerd. De beoogde realisatie ziet op het bouwen van 148 recreatiewoningen en het aanpassen van de infrastructuur op het terrein. Om een en ander mogelijk te maken, moeten er bomen worden gekapt en zal herplant van bomen plaatsvinden. Het kappen van de bomen wordt in fasen uitgevoerd.
Voor deze realisatie zijn drie afzonderlijke omgevingsvergunningen door de ontwikkelaar bij het college aangevraagd. De besluitvorming op die drie aanvragen ligt in deze uitspraak voor.
3. Ook heeft de ontwikkelaar bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS) een verzoek om ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), onderdeel soortenbescherming, ingediend. De ontwikkelaar heeft ter zitting meegedeeld dat deze ontheffing ondertussen is verleend en dat het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond is verklaard. Deze besluitvorming ligt in deze uitspraak niet voor.
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend op 24 december 2021, 16 april 2022 en 27 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Voorliggende besluitvorming
5. Met de aanvraag van 24 december 2021 heeft de ontwikkelaar het college verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van 442 bomen.
Met het besluit van 31 maart 2022 (hierna: primair besluit A) heeft het college, onder verwijzing naar artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo en artikel 6 van de Bomenverordening gemeente Staphorst (hierna: Bomenverordening), de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘vellen van houtopstand’ verleend. Aan deze vergunning is een herplantplicht verbonden. Ook staat in dit besluit dat indien een ontheffing op grond van de Wnb, onderdeel soortenbescherming, nodig is, deze door de ontwikkelaar moet worden aangevraagd.
Eiseres heeft bij brief van 1 november 2022 bezwaar gemaakt tegen primair besluit A. In
het bestreden besluit van 16 maart 2023 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
6. Met de aanvraag van 16 april 2022 heeft de ontwikkelaar het college verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van 148 recreatiewoningen, het plaatsen van reclame, het vervangen van de erfafscheiding, het verbreden van de uitrit en verharden van wegen.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwen van de 148 recreatie-woningen, wat betreft de totale oppervlakte, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze strijd kan worden weggenomen door middel van het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan.
Met het besluit van 21 september 2022 (hierna: primair besluit B) heeft het college
de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’, ‘uitvoeren van een werk of werkzaamheden’, ‘het afwijken van het bestemmingsplan’, ‘het maken van een uitweg’ en ‘het plaatsen van reclame’, als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder e en h, van de Wabo. In dit besluit is aangegeven dat de Wnb, onderdeel soortenbescherming, van toepassing is en is verwezen naar een afzonderlijk (op 15 augustus 2022) bij GS aangevraagde ontheffing. Verder staat in dit besluit dat de werkzaamheden die zijn vergund met deze omgevings-vergunning, pas mogen worden uitgevoerd nadat de aangevraagde Wnb-ontheffing is verleend dan wel nadat GS heeft verklaard dat er geen Wnb-ontheffing nodig is.
Het hiertegen gerichte bezwaar is in het bestreden besluit van 16 maart 2023 ongegrond verklaard en primair besluit B is gehandhaafd.
7. Met de aanvraag van 27 juli 2022 heeft de ontwikkelaar het college verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van 263 bomen.
Met het besluit van 21 september 2022 (hierna: primair besluit C) heeft het college - onder verwijzing naar artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo en artikel 6 van de Bomenverordening - de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘vellen van houtopstand’ verleend. Aan deze vergunning is een herplantplicht verbonden. Ook staat in dit besluit dat indien een ontheffing op grond van de Wnb, onderdeel soortenbescherming, nodig is, deze door de ontwikkelaar moet worden aangevraagd.
Het hiertegen gerichte bezwaar is in het bestreden besluit van 16 maart 2023 ongegrond verklaard en primair besluit C is gehandhaafd.
Beoordeling van het beroep betreffende primair besluit A
8. Partijen zijn het erover eens dat eiseres ruim na afloop van de bezwaartermijn (te weten op 1 november 2022) bezwaar heeft gemaakt tegen de op 31 maart 2022 verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 442 bomen en dat dit te laat is. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
9. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat zij er niet op bedacht hoefde te zijn dat het college niet alle kennisgevingen publiceert in het huis-aan-huisblad, maar alle kennisgevingen publiceert op de website www.officielebekendmakingen.nl. Eiseres houdt de fysieke publicaties in de gaten maar omdat hierin niet alle kennisgevingen worden vermeld, heeft zij de kennisgeving van het verlenen van primair besluit A gemist. Toen zij door een omwonende is geattendeerd op het bestaan van primair besluit A, heeft zij deze website geraadpleegd, de bewuste kennisgeving aangetroffen en nog dezelfde dag bezwaar gemaakt, aldus eiseres. Ter zitting heeft eiseres verwezen naar de uitspraken van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven over verruiming van de verschoonbaarheid van overschrijding van bezwaar- en beroepstermijnen van 30 januari 2024.
10. De ontwikkelaar heeft ter zitting meegedeeld dat zij erop mocht vertrouwen dat de aan haar verleende omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen na het verstrijken van de bezwaartermijn onherroepelijk was geworden omdat hiertegen geen bezwaar was gemaakt. Zij heeft daarom gebruik gemaakt van deze vergunning en de bomen zijn gekapt. Zij wordt nu geconfronteerd met de mogelijkheid dat zij met terugwerkende kracht alsnog onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van de, destijds niet bestreden, omgevingsvergunning, aldus de ontwikkelaar.
11. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
11.1.
Artikel 3.8 van de Wabo in samenhang met artikel 2, tweede lid, en artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet bepalen dat het college een kennisgeving van de ontvangen aanvraag in het (digitale) Gemeenteblad moet plaatsen. Ter zitting heeft het college - onweersproken - meegedeeld dat dat in deze zaak moet zijn gedaan, want dit is immers wettelijk verplicht. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning op 31 maart 2022 verleend. Artikel 3.9, eerste lid, onder a, van de Wabo bepaalt dat het college een kennisgeving van de verleende vergunning dient te publiceren en wel op dezelfde manier als waarop het college de kennisgeving van de ontvangen aanvraag heeft gepubliceerd. Met de publicatie van de kennisgeving van de verleende omgevings-vergunning op 12 april 2022 in het elektronische Gemeenteblad heeft het college aan dit artikel voldaan. Een print van deze publicatie heeft het college op verzoek van de rechtbank in het geding gebracht.
In artikel 2:14, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat dat berichten - die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht - niet uitsluitend elektronisch verzonden dienen te worden. Volgens de rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3628) ziet dit artikel ook op berichten als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo. De strekking van artikel 2.14, tweede lid, van de Awb is om te waarborgen dat verzending van berichten niet uitsluitend elektronisch plaatsvindt, maar ook op een fysieke manier, bijvoorbeeld in een papieren dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Van deze regel kan alleen worden afgeweken als een wettelijk voorschrift bepaalt dat een elektronische publicatie van de kennisgeving volstaat. Dat wettelijk voorschrift is sinds juli 2021 gelegen in de hiervoor genoemde Bekendmakingswet (gewijzigd met de Wet elektronische publicaties).
Dat betekent dus dat het college mocht volstaan met enkel een elektronische/digitale kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning.
11.2.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank mee kunnen wegen dat de termijnoverschrijding ruim is (ongeveer 5 maanden te laat), eiseres bekend is met het voeren van juridische procedures en dat ook rekening moet worden gehouden met de belangen van de derde-partij, in dit geval de ontwikkelaar.
11.3.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
12. Dit betekent dat het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaren tegen primair besluit A, ongegrond is.
Beoordeling van het beroep betreffende het handhaven van primaire besluiten B en C
Had op alle aanvragen moeten worden beslist in één omgevingsvergunning?
13. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de realisatie van het vakantiepark één project is, en dat hierop had moeten worden beslist in één besluit. Volgens eiseres is dit project ten onrechte opgeknipt in meerdere afzonderlijke procedures, te weten een toestemming in de vorm van een Wnb-ontheffing door GS, een toestemming in de vorm van een door het college verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van recreatiewoningen met bijbehorende infrastructuur, en een toestemming in de vorm van een door het college verleende omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. Ook is volgens eiseres de natuurtoets met betrekking tot de Wnb, onderdeel gebiedsbescherming, niet goed uitgevoerd. Hierdoor is wellicht een Wnb-vergunning nodig. Dit resulteert ook weer in een afzonderlijke procedure met een afzonderlijk besluit.
Eiseres heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat zij hiermee niet bedoelt dat de verschillende besluiten perse door een en hetzelfde bestuursorgaan genomen hadden moeten worden. De opgeknipte besluitvorming resulteert in besluiten die op verschillende tijdstippen worden genomen, dus in de tijd uit elkaar worden getrokken. Dit is volgens eiseres in strijd met het ‘opknipverbod’ dat is neergelegd in de Habitatrichtlijn. Ook is hierdoor geen sprake van ‘fair trial’ in de zin van het EVRM. Immers, door de besluitvorming neer te leggen in verschillende besluiten die qua tijdstip uit elkaar lopen, moet zij tegen elk afzonderlijk besluit beroep instellen. Hierdoor moet zij meerdere keren griffierecht betalen.
14. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus dat zij vindt dat de Wnb-ontheffing had moeten aanhaken bij de verleende omgevingsvergunning voor het kappen van bomen en/of de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van recreatiewoningen. GS had, vanwege het opknipverbod, de afzonderlijk aangevraagde Wnb-ontheffing niet mogen verlenen. Ditzelfde geldt voor een eventuele Wnb-vergunning (gebiedsbescherming). Ook had het college geen twee afzonderlijke beslissingen mogen nemen op de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het kappen en voor het bouwen van de recreatiewoningen + realisatie van infrastructuur maar het college had hierop moeten besluiten in één omgevingsvergunning.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.1.
Een project (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2 van de Wabo) kan bestaan uit een of meer plaatsgebonden activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. De inhoud van een project wordt bepaald door het geheel van de afzonderlijke activiteiten. De aanvrager kan er voor kiezen om voor het gehele project één omgevingsvergunning aan te vragen. Het staat de aanvrager echter in beginsel vrij om voor elke omgevingsvergunningplichtige activiteit waaruit het project bestaat, afzonderlijk een omgevingsvergunning aan te vragen. Dat wordt een ‘deelvergunning’ genoemd. Een deelvergunning voor een afzonderlijke activiteit is echter niet mogelijk in het geval als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wabo. Het gaat dan om verschillende activiteiten die fysiek niet van elkaar zijn te scheiden ofwel die onlosmakelijk met elkaar samenhangen.
Als het voornemen bestaat een activiteit te verrichten waarvoor zowel een omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wabo) als een toestemming op grond van de Wnb (een vergunning krachtens hoofdstuk 2 van de Wnb of een ontheffing krachtens hoofdstuk 3 van de Wnb) nodig is, heeft de aanvrager een keuze. De aanvrager kan ervoor kiezen om eerst (en dus los van de aanvraag om een omgevingsvergunning) de natuurtoestemming aan te vragen bij het bevoegd gezag op grond van de Wnb. Bij de daaropvolgende aanvraag om een omgevingsvergunning zijn de effecten op Natura 2000-gebieden en/of beschermde soorten dan niet meer relevant. De aanvrager kan er echter ook voor kiezen om eerst de omgevingsvergunning aan te vragen bij het bevoegd gezag op grond van de Wabo. Bij de beoordeling van deze aanvraag zal het Wabo-bevoegde gezag moeten beoordelen of er ook een natuurtoestemming nodig is. Is dat het geval, dan haakt deze toestemming aan en moet het Wnb-bevoegd gezag een verklaring van geen bedenkingen afgeven. Dit is geregeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met de artikelen 2.2aa en 6.10a van het Besluit omgevingsrecht.
Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat een aanvraag voor een natuurvergunning (Wnb gebiedsbescherming) betrekking moet hebben op alle activiteiten die tezamen één project vormen. Op die wijze is gewaarborgd dat de gevolgen van het gehele project voor het Natura 2000-gebied bij de beoordeling van een vergunning worden betrokken. De beoordeling van de gevolgen van het gehele project dient uitgangspunt te zijn van de voortoets en van de passende beoordeling. Bij beantwoording van de vraag of bepaalde activiteiten tezamen één project vormen of dat sprake is van afzonderlijke projecten, dient te worden bezien of de activiteiten naar aard en tijd van elkaar te onderscheiden zijn, of er sprake is van een onlosmakelijke samenhang en of de ene activiteit een noodzakelijke voorwaarde is om de andere activiteit te kunnen uitvoeren. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4471.
14.2.
Uit deze rechtspraak volgt dat het door eiseres genoemde opknipverbod ziet op de inhoudelijke eisen waaraan een natuurtoestemming (gebiedsbescherming) moet voldoen. Dit betekent dat zowel bij het verlenen van een afzonderlijke Wnb-vergunning (gebiedsbescherming) als bij een aanhakende natuurtoestemming voor gebiedsbescherming, de gevolgen van het gehele project in beeld moeten worden gebracht en bij de beoordeling worden betrokken.
Deze rechtspraak vereist niet dat, met het oog op het stroomlijnen van rechtsbescherming, deze natuurtoestemming verplicht moet aanhaken bij een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo. Ook betekent deze rechtspraak niet dat het verlenen van deelvergunningen voor activiteiten die niet onlosmakelijk met elkaar samenhangen, niet meer mogelijk zou zijn.
14.3.
Voor deze beroepszaak betekent dit het volgende.
14.3.1.
Omdat de activiteit ‘het kappen van bomen’ en de activiteiten betreffende het bouwen van de recreatiewoningen + aanleg infrastructuur, fysiek en in de tijd van elkaar zijn te onderscheiden, hangen deze activiteiten niet onlosmakelijk met elkaar samen. De ontwikkelaar kon daarom afzonderlijke aanvragen voor een omgevingsvergunning bij het college indienen en het college kon (en moest) hierop beslissen.
14.3.2.
Omdat bij GS een afzonderlijke aanvraag voor een Wnb-ontheffing was ingediend voordat op de aanvragen voor de omgevingsvergunningen voor het kappen van bomen en voor de realisatie van recreatiewoningen + infrastructuur in primo werd beslist, is er geen sprake van een aanhakende natuurtoestemming (soortenbescherming) en heeft GS terecht beslist op deze aanvraag. Of de verleende Wnb-ontheffing gebreken vertoont, omdat deze volgens eiseres onvolledig is, staat in een afzonderlijke procedure ter beoordeling. In dit verband zij opgemerkt dat pas gebruik kan worden gemaakt van de omgevingsvergunning als de toestemming (ontheffing) op grond van de Wnb is verleend dan wel is geoordeeld dat deze niet nodig is.
14.4.
Dat de besluitvorming resulteert in meerdere besluiten die afzonderlijk moeten worden bestreden bij de rechtbank, en dat hiervoor meerdere keren griffierecht moet worden betaald, is inherent aan het wettelijk systeem en betekent niet dat er geen sprake zou zijn van een eerlijk proces.
14.5.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Natuurtoets (gebiedsbescherming) correct uitgevoerd?
15. Eiseres stelt dat er geen aanvraag voor een vergunning op grond van de Wnb (gebiedsbescherming) bij GS is ingediend. Het college heeft zelf een natuurtoets (gebiedsbescherming) uitgevoerd, maar die toetsing is volgens eiseres niet correct gedaan. De in eerste instantie overgelegde Aerius-berekeningen zijn niet juist omdat de bouwvrijstelling is gebruikt. Dat in latere berekeningen de bouwvrijstelling niet meer is toegepast, is niet relevant. Berekeningen moeten volgens eiseres in één keer goed worden gedaan.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
16.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat, los van het antwoord op de vraag of de realisatie van het vakantiepark - bestaande uit het bouwen van 148 recreatiewoningen met bijbehorende infrastructuur en het kappen van bomen - één project in de zin van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is, de meest recente Aerius-berekeningen van 20 februari 2023 betrekking hebben op het bouwen en gebruiken van de recreatiewoningen + infrastructuur
enhet kappen van de bomen. Reeds hierom is niet in strijd met het opknipverbod gehandeld.
16.2.
Uit deze Aerius-berekeningen (voortoets) is gebleken dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Eiseres heeft deze berekeningen en de daarop gebaseerde conclusie niet kenbaar bestreden. Er is daarom geen Wnb-vergunning (gebiedsbescherming) vereist en er hoeft daarom geen passende beoordeling te worden gemaakt. Een aanhakende natuurtoestemming (gebiedsbescherming) is dan ook niet aan de orde.
De impliciete stelling van eiseres dat het Wnb-bevoegde gezag, te weten GS, wordt omzeild omdat het college dit beslist zonder dat GS om een oordeel hierover is gevraagd, is niet juist. De rechtbank is van oordeel dat het college kan volstaan met een eigen oordeel over de vraag of op voorhand duidelijk is dat geen natuurtoestemming, onderdeel gebiedsbescherming, noodzakelijk is, oftewel dat het college zelf een voortoets mag maken. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:74, overweging 3.2. Ook GS heeft zelf op de website www.bij12.nl aangegeven dat de resultaten van de voortoets niet aan hem ter goedkeuring hoeven te worden voorgelegd.
16.3.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Juiste voorbereidingsprocedure gevolgd?
17. In de beroepsgronden is meerdere keren verwezen naar het Verdrag van Aarhus. Ook is aangevoerd dat dit verdrag niet correct is geïmplementeerd in de Wabo. Hierbij heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 3 februari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:270, overweging 6.2. Mede gelet op de verwijzing naar deze uitspraak, begrijpt de rechtbank dat eiseres hiermee wil stellen dat de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure doorlopen had moeten worden in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure, wat het college heeft gedaan.
18. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
18.1.
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, is op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1952) is de beantwoording van de vraag of op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om een omgevingsvergunning van toepassing is. Het college heeft hierin derhalve geen vrije keuze, maar dient die voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit. Dat betekent dat het college na ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning tijdig dient te bezien welke procedure daarop van toepassing is.
18.2.
De aanvraag die heeft geresulteerd in primair besluit B ziet op de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder e en h, van de Wabo. Deze activiteiten zijn niet genoemd in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. Ook is er geen aanhakende natuurtoestemming (gebied- en soortenbescherming), zodat er geen sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder e en f, van de Wabo. Hierdoor is op deze aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Het college heeft dit terecht onderkend en deze voorbereidingsprocedure toegepast.
De aanvraag die heeft geresulteerd in primair besluit C ziet op de activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo. Die activiteit is eveneens niet genoemd in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. Ook is er geen aanhakende natuurtoestemming (soortenbescherming), zodat er wederom geen sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder e en f, van de Wabo. Hierdoor is op deze aanvraag eveneens de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing en het college heeft terecht deze voorbereidingsprocedure toegepast.
18.3.
In de door eiseres aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland lag een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een MTB-route voor. Omdat deze route deels door twee Natura 2000-gebieden zou worden aangelegd, oordeelde de voorzieningenrechter dat het besluit tot het verlenen van deze omgevingsvergunning een aanzienlijk effect kan hebben op het milieu, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van het Verdrag van Aarhus. Omdat in die zaak op grond van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was, oordeelde de voorzieningenrechter dat het college - gelet op het beginsel van Unietrouw - met toepassing van artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo alsnog zal moeten besluiten dat de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb, op de voorbereiding van het besluit van toepassing is.
In de thans voorliggende zaak is geen sprake van activiteiten in een of meerdere Natura 2000-gebieden. De afstand tussen de vergunde activiteiten en twee Natura 2000-gebieden bedraagt ongeveer 10 kilometer. Uit de Aerius-berekeningen volgt dat geen sprake is van stikstofdepositie met een significant negatief effect op deze Natura 2000-gebieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de uitkomst van deze berekeningen, primaire besluiten B en/of C besluiten zijn met aanzienlijke effecten op het milieu. Eiseres heeft dit enkel impliciet gesteld, maar dit niet onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank vallen beide primaire besluiten daarom niet onder de werkingssfeer van artikel 6 van het Verdrag van Aarhus.
18.4.
Gelet op vorenstaande is op de voorbereiding van zowel primair besluit B als primair besluit C de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Het college heeft deze voorbereidingsprocedure bij beide besluiten ook doorlopen.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de drie verleende omgevings-vergunningen in deze zaak (primaire besluiten A, B en C) in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.