ECLI:NL:RBOVE:2024:2852

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/08/293325 / HA ZA 23-104
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in erfrechtzaak met vaststelling en verdeling van nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 mei 2024 een eindvonnis uitgesproken in een erfrechtelijke kwestie. De zaak betreft de vaststelling en verdeling van de nalatenschap van de moeder van de partijen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 10 januari 2024 de omvang van de nalatenschap voorlopig vastgesteld en enkele roerende zaken toegewezen. De partijen, waaronder [partij A], [partij B.1], [partij B.2] en [partij B.3], hebben hun standpunten over de verdeling van de nalatenschap naar voren gebracht, waarbij [partij B.2] en [partij B.3] hebben verzocht om terug te komen op bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis. De rechtbank heeft overwogen dat bindende eindbeslissingen niet lichtvaardig ter discussie kunnen worden gesteld en dat de eerdere beslissingen zijn genomen op basis van een zorgvuldige afweging van de feiten en juridische gronden.

De rechtbank heeft de omvang van de nalatenschap definitief vastgesteld op € 289.211,- en de verdeling daarvan onder de partijen geregeld. Iedere partij heeft recht op een gelijk aandeel in de nalatenschap, en de rechtbank heeft de specifieke goederen en bedragen die aan elke partij toekomen, gedetailleerd uiteengezet. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de verzoeken van de partijen om rekening en verantwoording, en heeft bepaald dat de proceskosten tussen de partijen worden gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/293325 / HA ZA 23-104
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. D. van de Lockant-Geschiere te Utrecht,
tegen

1.[partij B.1] ,

te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B.1]
advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg,
en

2.2. [partij B.2] ,

te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [partij B.2] ,
3.
[partij B.3],
te [woonplaats 4] ,
hierna te noemen: [partij B.3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2024
- de akte na tussenvonnis van [partij A] met producties,
- de antwoordakte na tussenvonnis van [partij B.1] met productie,
- de antwoordakte na tussenvonnis, tevens houdende verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen van [partij B.2] en [partij B.3] ,
- de antwoordakte betreffende verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen van [partij A] ,
- de antwoordakte betreffende verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen van [partij B.1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis van 10 januari 2024 heeft de rechtbank de omvang van de te verdelen nalatenschap van moeder zo ver mogelijk vastgesteld en de roerende zaken voorlopig toegedeeld. Ook is de rechtbank ingegaan op de vorderingen van [partij B.1] en van [partij B.2] en [partij B.3] in reconventie. Iedere beslissing is aangehouden, behalve de bepaling dat de aandelen gekoppeld aan de ING-beleggingsrekening binnen vier weken verkocht dienen te zijn, zodat de definitieve omvang van de nalatenschap kan worden vastgesteld.
2.2.
[partij A] heeft zich vervolgens bij akte uitgelaten over de resterende PM posten en een overzicht van de te maken verdeling overgelegd. [partij B.1] heeft zich in zijn antwoordakte akkoord verklaard met het door [partij A] gegeven overzicht. [partij B.2] en [partij B.3] stellen in hun antwoordakte dat er nog meer (andere) vermogensbestanddelen zijn die niet in het tussenvonnis zijn meegenomen en verzoeken de rechtbank om terug te komen op verschillende bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis. [partij A] en [partij B.1] hebben vervolgens op dit verzoek gereageerd.
2.3.
De rechtbank zal hierna tot een eindvonnis komen en overweegt als volgt.
Het verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen
2.4.
Beslissingen die in een tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud genomen zijn, zijn bindende eindbeslissingen. De rechtbank is in beginsel aan die beslissing gebonden in het verdere verloop van de procedure. Dit is alleen anders als de eisen van een goede procesorde meebrengen dat teruggekomen wordt op die beslissing, omdat de eerdere beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank kan partijen dan de gelegenheid geven om zich uit te laten over die grondslag en de beslissing heroverwegen, om te voorkomen dat zij op een ondeugdelijke grondslag uitspraak zou doen in de einduitspraak. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn (vgl. HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521).
i) nadere bestanddelen
2.5.
[partij B.2] en [partij B.3] noemen in hun akte na tussenvonnis vermogensbestanddelen die nog niet in de voorlopige verdeling zijn opgenomen. Het gaat daarbij om:
  • Chocolade en een foto ter waarde van € 128,- dat aan het verzorgingstehuis is geschonken;
  • Rente over de verkoopopbrengst van de auto;
  • Rente over het vermogen in de boedel tot de verdeling;
  • Gemeentelijke belastingen ter hoogte van € 484,78 die na verkoop van de woning zijn betaald.
2.6.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis de omvang van de nalatenschap voorlopig vastgesteld, waarbij 3 vermogensbestanddelen nog nader moesten worden ingevuld, te weten: de hoogte van de effectenrekening, de kosten van opslag ( [locatie] ) en de kosten van het crematorium. Voor het overige was de omvang van de nalatenschap niet in geschil. Het bij antwoordakte betrekken van nadere vermogensbestanddelen, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede procesorde. [partij B.2] en [partij B.3] hebben namelijk niet toegelicht waarom zij deze bestanddelen niet eerder (bij conclusie van antwoord of ten tijde van de comparitie van partijen) ter discussie konden stellen en [partij A] en [partij B.1] kunnen hier nu niet meer inhoudelijk op reageren. De rechtbank gaat daarom aan de stellingen van [partij B.2] en [partij B.3] op dit punt voorbij en ziet geen aanleiding om terug te komen op het tussenvonnis.
ii) ondeelbare rechtsvordering
2.7.
[partij B.2] en [partij B.3] stellen zich op het standpunt dat sprake is van een juridische misslag in r.o. 5.32 van het tussenvonnis. De rechtbank heeft daarin ten overvloede overwogen dat de reconventionele vordering van [partij B.2] en [partij B.3] , behoudens waar zij ziet op verdeling van de nalatenschap, procesrechtelijk geen werking heeft jegens [partij B.1] , zodat zij eigenlijk niet-ontvankelijk zijn in hun vordering ten aanzien van het onrechtmatig handelen door [partij B.1] , en dat, omdat de rechtbank de vordering ten aanzien van [partij A] inhoudelijk heeft beoordeeld en dat oordeel ook voor [partij B.1] opgaat, hier geen apart dictum aan gewijd zal worden. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:411) stellen [partij B.2] en [partij B.3] dat de rechtbank hiermee voorbij gaat aan het feit dat sprake is van ondeelbare rechtsvorderingen, zodat een uitzondering geldt voor de procesregel dat een reconventionele vordering alleen kan worden ingesteld tegen de wederpartij die de eis in conventie heeft ingesteld. De gehele procedure voldoet nu niet aan de daaraan te stellen procesrechtelijke eisen en partijen hebben niet voldoende op de vorderingen over en weer kunnen reageren, aldus [partij B.2] en [partij B.3] .
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten eerste geldt dat van een kennelijke juridische misslag geen sprake is, omdat een vordering uit onrechtmatige daad geen ondeelbare rechtsvordering is. Het door [partij B.2] en [partij B.3] genoemde arrest van de Hoge Raad gaat over de vordering tot boedelbeschrijving en verdeling van een nalatenschap, en de rechtbank heeft die vordering expliciet in haar overweging uitgezonderd. Ten tweede geldt dat de overweging van de rechtbank ‘ten overvloede’ is gegeven en geen rechtsgevolg heeft gehad. De stelling van [partij B.2] en [partij B.3] dat ‘de gehele procedure’ nu niet voldoet en dat partijen niet voldoende op elkaars vorderingen hebben kunnen reageren, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen.
iii) afspraken tussen partijen
2.9.
[partij B.2] en [partij B.3] stellen dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hun stellingen dat over een deel van de vermogensbestanddelen waarvan in het tussenvonnis de verdeling is vastgesteld, al afspraken waren gemaakt tussen partijen. Verdeling van die goederen tegen inbreng van een vergoeding in de boedel, is in strijd met die afspraken. Daarnaast is ten onrechte geen (juist) oordeel gegeven op de vorderingen ter zake het tekortschieten van [partij B.1] en [partij A] in de nakoming van die afspraken, aldus [partij B.2] en [partij B.3] .
2.10.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis een aantal roerende goederen uit de nalatenschap van moeder verdeeld. Het betreft de specifiek door partijen genoemde goederen, waarover verschil van mening bestond ten aanzien van de vraag aan wie het zou moeten toekomen en welke waarde het heeft. Dat over die goederen afspraken zouden zijn gemaakt die ten onrechte door [partij A] en [partij B.1] niet zouden zijn nagekomen, is door [partij A] en [partij B.1] betwist. [partij A] betoogt in zijn dagvaarding al dat [partij B.2] en [partij B.3] niet concreet hebben aangegeven welke goederen zij nog wensen te ontvangen en vordert verdeling. Tijdens de mondelinge behandeling hebben alle partijen zich hierover uit kunnen laten.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen van haar bindende eindbeslissingen ten aanzien van de toedeling van deze zaken. Een vordering wegens toerekenbaar tekortschieten van [partij A] of [partij B.1] hebben [partij B.2] en [partij B.3] niet ingesteld.
iv) rekening en verantwoording
2.11.
[partij B.2] en [partij B.3] stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [partij A] en [partij B.1] geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen. Het is de rechtbank onduidelijk wat [partij B.2] en [partij B.3] precies bedoelen. Voor zover het hen gaat om de periode voorafgaand aan het overlijden van vader en moeder, geldt dat de vorderingen van [partij B.2] en [partij B.3] daar niet op zien. Zij vorderen immers de vaststelling en verdeling van de nalatenschappen en, zo begrijpt de rechtbank, een schadevergoeding vanwege vermeend onrechtmatig handelen door [partij B.1] en [partij A] bij de afwikkeling daarvan. Op stellingen over het handelen van [partij A] en [partij B.1] als gevolmachtigde van vader en moeder voorafgaand aan hun overlijden, hoeft de rechtbank reeds hierom niet in te gaan. Voor zover [partij B.2] en [partij B.3] doelen op het handelen van [partij A] en [partij B.1] ná het overlijden van moeder, heeft de rechtbank in r.o. 5.3 van het tussenvonnis overwogen alle vier partijen erfgenaam zijn en de erfenis zuiver hebben aanvaard, zodat zij als deelgenoten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gemeenschap. Van het handelen als gevolmachtigde, is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet niet in van welke feitelijke of juridische misslag sprake zou zijn, zodat ook geen aanleiding bestaat om op beslissingen van het tussenvonnis terug te komen.
v) rente
2.12.
Ten aanzien van de rente over de legaten aan [partij A] en [partij B.1] stellen [partij B.2] en [partij B.3] dat sprake is van een misslag, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met hun stelling dat vader de rentebetalingen in 2014 – nog volledig compos mentis – zelf heeft gestaakt, wat tot overtuigend bewijs dient dat ouders niet (meer) vonden dat van een rentebetalingsverplichting sprake was en dat door [partij B.1] en [partij A] impliciet is erkend dat deze keuze ter discretie aan ouders was, omdat zij voor het overlijden nimmer aanspraak hebben gemaakt op rente. Daarnaast is voorbijgegaan aan het meermaals door [partij B.2] en [partij B.3] ingenomen standpunt dat de rentevordering verjaard is, aldus [partij B.2] en [partij B.3] .
2.13.
De rechtbank heeft in r.o. 5.9. van het tussenvonnis geoordeeld dat [partij B.2] en [partij B.3] onvoldoende hebben betwist dat sprake is van een renteverplichting. Het door [partij B.2] en [partij B.3] aangevoerde argument – dat vader de rentebetalingen bewust heeft gestaakt – is dan ook door de rechtbank als onvoldoende bestempeld. Dat en waarom daarbij sprake is geweest van een juridische of feitelijke misslag, hebben [partij B.2] en [partij B.3] niet toegelicht. Dat sprake zou zijn van verjaring, is door [partij B.2] en [partij B.3] niet eerder in deze procedure aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op haar bindende eindbeslissingen op dit punt terug te komen.
vi) geldlening [partij B.3]
2.14.
[partij B.2] en [partij B.3] stellen dat sprake is van een kennelijke misslag bij de overwegingen van de rechtbank over de geldlening aan [partij B.3] . De rechtbank is voorbijgegaan aan de stelplicht en bewijslast van [partij B.1] en [partij A] en het feit dat er geen enkel bewijs is van een opeisbare geldlening. De notitie van vader kan niet als bewijs gelden, aldus [partij B.2] en [partij B.3] . Daarnaast is voorbijgegaan aan het feit dat vader nooit aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling en dat in de testamenten niet over een extra betaling aan [partij B.3] wordt gesproken. Dit maakt het oordeel van de rechtbank feitelijk onjuist en onbegrijpelijk, aldus [partij B.2] en [partij B.3] .
2.15.
De rechtbank heeft in r.o. 5.8 van het tussenvonnis geoordeeld dat vaststaat dat de nalatenschap van moeder een vordering bevat op [partij B.3] ter hoogte van € 10.000,-. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat [partij B.2] en [partij B.3] erkennen dat een geldlening heeft bestaan. De stelplicht en bewijslast van het aflossen van de schuldlening ligt daarom bij [partij B.2] en [partij B.3] . Anders dan [partij B.2] en [partij B.3] menen, is van een kennelijke misslag bij deze verdeling van de bewijs- en stelplicht geen sprake. De stellingen die [partij B.2] en [partij B.3] nu aanvoeren – dat geen aanspraak is gemaakt op terugbetaling, en dat in de testamenten niet over een extra betaling wordt gesproken – onderbouwen niet dat de geldlening zou zijn afgelost en kunnen daarom niet leiden tot een ander eindoordeel. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen op haar bindende eindbeslissing.
Tussenconclusie bindende eindbeslissingen
2.16.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande niet terugkomen op hetgeen zij in het tussenvonnis heeft geoordeeld. Dat betekent dat overgegaan kan worden tot definitieve vaststelling van de omvang van de nalatenschap van moeder en verdeling daarvan.
Vaststelling van de omvang van de nalatenschap van moeder
2.17.
De rechtbank heeft de omvang van de nalatenschap van moeder in het tussenvonnis nog niet definitief vastgesteld, omdat de waarde van de effectenrekening en de hoogte van de kosten voor opslag en het crematorium nog niet vaststonden. [partij A] heeft zich hier bij akte inmiddels over uitgelaten en [partij B.1] heeft zich bij die akte aangesloten en erop gewezen dat de stand van de betaalrekeningen door de ontvangen opbrengst uit de verkoop van de effecten, betaalde kosten en ontvangen renten inmiddels is gewijzigd. [partij B.2] en [partij B.3] hebben zich in hun akte niet nader uitgelaten over de omvang van de nalatenschap van moeder. De rechtbank zal deze daarom hierna vaststellen als volgt.
Bezittingen en vorderingen
Roerende zaken:
- Postzegel- en muntenverzameling
€ 300,-
  • 4 gouden munten € 1.200,-
  • Microscoop € 750,-
  • Keltum bestek € 400,-
  • Sierraden € 2.300,-
  • Gelderland stoel Design Rob Parry
€ 1.500,-
  • Ronde eiken tafel € 500,-
  • Sola bestek € 75,-
  • Barometer € 100,-
  • Phillips Gourmet koffieapparaat
€ 100,-
- Verzameling stenen/kristallen € 750,-
Vervoersmiddel (auto) € 5.000,-
Bankrekeningen
  • ING betaalrekening € 16.697,- (minus reservering kosten crematorium € 282,- en betaalrekening € 16,-)
  • ING spaarrekening € 415.147,-
Effectenrekening € 3,- minus
Vordering op [partij B.3] € 10.000,-
Reeds uitgekeerd aan partijen € 100.000,-
Totaal: € 554.816,-
Legaten
Legaat [partij A] € 15.882,-
Legaat [partij B.1] € 15.882,-
Schulden
Vorderingen erfgenamen vader € 218.574,-
Rentevordering [partij A] € 5.383,-
Rentevordering [partij B.1] € 5.383,-
Kosten
Begrafeniskosten € 4.501,-
Totaal: € 265.605,-
Te verdelen erfenis moeder€ 289.211,-
Verdeling
2.18.
Nu de omvang van de nalatenschap van moeder wordt vastgesteld op € 289.211,- en dat wordt verdeeld over partijen, komt dat neer op een bedrag van € 72.302,75 per partij. De omvang van de nalatenschap van vader is tussen partijen niet in geschil, zodat overgegaan kan worden tot verdeling van beide nalatenschappen. [partij A] en [partij B.1] hebben een gelijkluidend overzicht overgelegd van de verdeling. Hoewel [partij B.2] en [partij B.3] daar geen verweer tegen hebben gevoerd, kan de rechtbank het overzicht niet één op één overnemen, omdat uitgegaan wordt van een andere omvang van de nalatenschap van moeder dan hiervoor is vastgesteld (partijen hebben de vordering tot betaling uit de nalatenschap van vader niet als zodanig meegenomen en de begrafeniskosten zijn niet meegerekend). De rechtbank zal de verdeling gelet op hetgeen in het tussenvonnis en hiervóór is overwogen, als volgt vaststellen:
2.19.
Aan [partij A] komt toe, een bedrag van:
Aandeel nalatenschap moeder € 72.302,75
Aandeel nalatenschap vader € 54.643,50
Legaat € 15.882,-
Rentevordering € 5.383,-
Totaal: €148.211,25
Reeds ontvangen € 25.000,-
Inbreng auto € 2.500,-
Inbreng postzegel en muntenverzameling
€ 300,-
Inbreng gouden munten € 300,-
Inbreng Keltum bestek € 400,-
Inbreng ronde eiken tafel € 250,-
Totaal: € 28.750,-
Resteert te ontvangen: €119.461,25
2.20.
Daarnaast wordt aan [partij A] de volgende goederen toebedeeld:
postzegel en muntenverzameling
1 gouden munt
Keltum bestek
¼ deel van de as van ouders
2.21.
Aan [partij B.1] komt toe, een bedrag van:
Aandeel nalatenschap moeder € 72.302,75
Aandeel nalatenschap vader € 54.643,50
Legaat € 15.882,-
Rentevordering € 5.383,-
Totaal: €148.211,25
Reeds ontvangen € 25.000,-
Inbreng auto € 2.500,-
Inbreng gouden munten € 300,-
Inbreng microscoop € 750,-
Inbreng ronde eiken tafel € 250,-
Inbreng sola bestek € 75,-
Totaal: € 28.875,-
Resteert te ontvangen: € 119.336,25
2.22.
Daarnaast wordt aan [partij B.1] de volgende goederen toebedeeld:
1 gouden munt
Microscoop
Sola bestek
Bovenfrezen en elektrisch gereedschap
¼ deel van de as van ouders
2.23.
Aan [partij B.2] komt toe, een bedrag van:
Aandeel nalatenschap moeder € 72.302,75
Aandeel nalatenschap vader € 54.643,50
Totaal: €126.946,25
Reeds ontvangen € 25.000,-
Inbreng gouden munten € 300,-
Inbreng Gelderland stoel € 750,-
Inbreng barometer € 50,-
Inbreng Philips Gourmet koffiezetapparaat
€ 50,-
Inbreng verzameling stenen / kristallen
€ 375,-
Totaal: € 26.525,-
Resteert te ontvangen: €100.421,25
2.24.
Daarnaast wordt aan [partij B.2] de volgende goederen toebedeeld:
1 gouden munt
Een aandeel in de Gelderland stoel (samen met [partij B.3] )
Een aandeel in de Barometer (samen met [partij B.3] )
Een aandeel in het Philips Gourmet koffiezetapparaat (samen met [partij B.3] )
Een aandeel in de verzameling stenen / kristallen (samen met [partij B.3] )
Een aandeel in de inboedel opgeslagen in Zwolle (samen met [partij B.3] )
¼ deel van de as van ouders
2.25.
Aan [partij B.3] komt toe, een bedrag van:
Aandeel nalatenschap moeder € 72.302,75
Aandeel nalatenschap vader € 54.643,50
Totaal: €126.946,25
Reeds ontvangen € 25.000,-
Inbreng geldlening € 10.000,-
Inbreng gouden munten € 300,-
Inbreng sierraden € 2.300,-
Inbreng Gelderland stoel € 750,-
Inbreng barometer € 50,-
Inbreng Philips Gourmet koffiezetapparaat
€ 50,-
Inbreng verzameling stenen / kristallen
€ 375,-
Totaal: € 38.825,-
Resteert te ontvangen: € 88.121,25
2.26.
Daarnaast wordt aan [partij B.3] de volgende goederen toebedeeld:
1 gouden munt
De sierraden
Een aandeel in de Gelderland stoel (samen met [partij B.2] )
Een aandeel in de Barometer (samen met [partij B.2] )
Een aandeel in het Philips Gourmet koffiezetapparaat (samen met [partij B.2] )
Een aandeel in de verzameling stenen / kristallen (samen met [partij B.2] )
Een aandeel in de inboedel opgeslagen in Zwolle (samen met [partij B.2] )
¼ deel van de as van ouders
Overige vorderingen en proceskosten
2.27.
Gelet op het voorgaande heeft [partij A] geen belang bij een afzonderlijk dictum op zijn vorderingen onder a) tot en met j). Onder k) en l) vordert [partij A] veroordeling van gedaagden tot het verlenen van medewerking aan de betaling van eventuele inkomsten- en erfbelasting. [partij B.1] , [partij B.2] en [partij B.3] hebben hier geen verweer op gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
2.28.
[partij B.1] heeft gevorderd dat [partij B.2] en [partij B.3] worden veroordeeld om medewerking te verlenen, bij gebreke waarvan een onzijdig persoon zou moeten worden benoemd, en te bepalen dat de kosten hiervan voor hun rekening komen. Daarnaast vordert [partij B.1] dat [partij B.2] en [partij B.3] de goederen die in opslag staan in Zwolle binnen vier weken ophalen en meewerken aan verdeling van de as, met veroordeling van hen in de (verdere) kosten. De rechtbank overweegt zij ervan uitgaat dat partijen uitvoering zullen geven aan de hiervoor vastgestelde verdeling. Dat betekent onder meer dat de goederen die staan opgeslagen in Zwolle voortaan voor rekening van [partij B.2] en [partij B.3] komen en door hen dienen te worden opgehaald of althans dat de opslag daarvan voor hun rekening komt. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om op voorhand over te gaan tot benoeming van de door [partij B.1] bedoelde onzijdige persoon.
2.29.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat de nalatenschap van vader € 218.574,- bedraagt;
3.2.
verklaart voor recht dat de nalatenschap van moeder de bestanddelen bevat als omschreven in r.o. 2.17 hiervóór;
3.3.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen in 2.19 tot en met 2.26 hiervóór,
3.4.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om één / vierde van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
3.5.
veroordeelt [partij B.1] , [partij B.2] en [partij B.3] om hun medewerking te verlenen aan betaling van de eventueel verschuldigde inkomsten- en erfbelasting van de Betaal- en Spaardoelprofijtrekening binnen een week na ontvangst van de aanslag,
3.6.
bepaalt dat indien [partij B.1] , [partij B.2] en/of [partij B.3] de hiervoor in 3.5 bedoelde medewerking niet verlenen, dit vonnis in de plaats treedt daarvan,
3.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.