ECLI:NL:RBOVE:2024:2671

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
ak_23_441
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsommen in bestuursrechtelijke context met betrekking tot landschapsmaatregelen en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de invordering van dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. Eiser, eigenaar van een perceel, had een dwangsom van € 20.000,- en € 5.000,- verbeurd omdat hij niet had voldaan aan de opgelegde lasten onder dwangsom met betrekking tot landschapsmaatregelen die verbonden waren aan een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfshal. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in beroep geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd tegen de invordering van de dwangsom van € 5.000,- en dat de last onder dwangsom onherroepelijk was. Eiser voerde aan dat de lasten onvoldoende duidelijk waren geformuleerd, maar de rechtbank oordeelde dat de eisen in het kwaliteitsplan voldoende duidelijk waren en dat eiser niet volledig aan de lasten had voldaan. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van volledige invordering af te zien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank handhaafde de invordering van de dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [vestigingsplaats] , eiser,

vertegenwoordigd door [naam 1] (gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder

(gemachtigde: C. Migchielsen).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 16 juni 2022 besloten om een dwangsom van
€ 20.000,- en van € 5.000,- in te vorderen.
1.2.
Met het besluit van 12 december 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is verweerder bij de invordering van de dwangsommen gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] en [adres 2] (het perceel).
2.1.
In 2019 is ten aanzien van het perceel sprake geweest van herziening van het bestemmingsplan in verband met de oprichting van een houtzagerij. Op 8 juli 2019 is het bestemmingsplan ‘ [adres 1] ’ vastgesteld (het bestemmingsplan). Verweerder heeft op 16 september 2019 aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfshal.
2.2.
Op grond van artikel 3.4.3. onder a van de regels van het bestemmingsplan wordt als strijdig gebruik aangemerkt het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg/uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemming ‘Agrarisch – 1’en ‘Groen’ conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan (kwaliteitsplan). Onder b van dit artikel is aangegeven dat in afwijking hiervan nieuwe bouwwerken al wel mogen worden gebruikt, maar dan moet binnen zes maanden na de ingebruikname van het nieuwe bouwwerkuitvoering worden gegeven aan de landschapmaatregelen.
Verweerder heeft deze verplichting als voorwaarde verbonden aan de omgevingsvergunning voor de houtzagerij.
2.3.
In het kwaliteitsplan zijn op pagina’s 20 tot en met 25 onder ‘Plan’ de inrichtingsvereisten uitgewerkt en geïllustreerd aan de hand van gekleurde kaarten/plattegronden, legenda’s en foto’s.
Op pagina 20 is het volgende opgenomen:
Aanplant E: Het verwijderen (vellen) van naaldhout en laurier. Bestaande inheemse beplanting wordt gespaard. Na velling worden er 200 stuks inheems bosplantsoen aangeplant. De aanplant bestaat uit zomereik, liguster, hazelaar en lijsterbes. De maatvoering is 80-100 (hoogte in centimeters). De plantafstand is willekeurig, afhankelijk van de ontstane gaten in de bestaande houtsingel. Geadviseerd wordt om de laurier direct langs de [adres 3] in een later stadium te vellen. Daarmee blijft het bedrijf, ondanks een excoot, goed ingepast tijdens de omvorming.
Aanplant G: Het aanplanten van 300 stuks inheems bosplantsoen. De plantafstand tussen de rijen bedraagt 1 meter, in de rijen 1,5 meter. De maat van de beplanting bedraagt 80-100 (hoogte in centimeters). De aanplant bestaat uit hazelaar, zomereik, Gelderse roos, inlandse vogelkers en lijsterbes in een gelijke verdeling.
Op pagina 21 is een kaart/plattegrond opgenomen met daarop onder meer de vakken E en G en een legenda.
Op pagina 25 staat een luchtfoto met een gemarkeerd vak waarvoor boswerkzaamheden staan aangegeven die dienen te worden uitgevoerd.
2.4.
Op 9 juni 2021 heeft de familie [naam 2] een handhavingsverzoek gedaan. Verzoekers wonen tegenover het perceel, aan de kant van de [adres 3] . Volgens verzoekers waren onder meer de nieuwe gebouwen in het voorjaar van 2020 gerealiseerd en waren inmiddels zes maanden verstreken terwijl, anders dan was vereist, geen nieuwe beplanting was aangebracht maar alleen bestaand groen was uitgedund. Ook zou in strijd met het bestemmingsplan de ontsluiting die enkel bedoeld was voor agrarische doeleinden ook als hoofdontsluiting dus ook ten behoeve van de houtzagerij worden gebruikt.
2.5.
Op 26 juni 2021 en op 12 juli 2021 hebben een controles plaatsgevonden. In het controlerapport van 30 juni 2021 is de situatie met betrekking tot de inrit weergegeven. In het controlerapport van 12 juli 2021 is aangegeven dat de aanplant van onderdelen G en E niet is uitgevoerd. De eigenaar van het perceel heeft aangegeven dat de aanplant van onderdeel G niet is uitgevoerd omdat de grondwal nog niet voldoende was ingeklonken en dat de eigenaar moeite heeft met onderdeel E van het kwaliteitsplan omdat hiermee op den duur het zicht haaks op de voorgevel van het nieuwe gebouw vanaf de [adres 3] wordt ontnomen.
Ook de aanvullende inspanning die bestaat uit het plaatsen van een schuilhut nabij de kruising [adres 4] en het vellen van naaldbomen en ongewenste soorten en het vervolgens opvullen van de open plekken met 250 stuks inheems bosplantsoen, zijn niet uitgevoerd. De eigenaar van het perceel heeft dit ook bevestigd.
2.6.
Verweerder heeft eiser met een besluit van 30 september 2021 (het dwangsombesluit), een drietal lasten onder dwangsom opgelegd:
1.
Met betrekking tot de landschappelijke inpassing
Uiterlijk 1 december 2021 moet eiser geheel uitvoering hebben gegeven aan de aanleg/uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 van het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Als niet tijdig volledig is voldaan aan de last, moet eiser een dwangsom ter hoogte
€ 20.000,-ineens betalen. (last 1)
2.
Met betrekking tot het gebruik van de ontsluiting
Eiser moet uiterlijk 1 december 2021 het gebruik van paden en wegen binnen de bestemming ‘groen’ anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf beeindigen. Als eiser niet tijdig volledig heeft voldaan aan de last moet hij een dwangsom ter hoogte van € 5.000,- ineens betalen. Als eiser dit tijdig heeft beeindigd, geldt het volgende ter voorkoming van herhaling van de overtreding. Als geconstateerd wordt dat eiser wederom paden en wegen binnen de bestemming ‘groen’ anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf gebruikt, moet eiser een dwangsom van € 5.000,- ineens betalen. (last 2)
3.
Met betrekking tot de aanleg van de derde ontsluiting/inrit
Eiser moet uiterlijk 1 december 2021 de aangelegde derde ontsluiting/inrit verwijderen. Als eiser niet tijdig volledig heeft voldaan aan de last, moet eiser een dwangsom ter hoogte van € 5.000,- ineens betalen. (last 3)
2.7.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Met een besluit op het bezwaar van 30 maart 2022 heeft verweerder de lasten onder dwangsom in stand gelaten. Eiser heeft daar geen beroep tegen ingesteld. Het besluit en daarmee de lasten onder dwangsom van
30 september 2021 zijn daarom onherroepelijk.
2.8.
Op 6 december 2021 is een controle uitgevoerd. In het controlerapport van 10 december 2021 staat dat voor wat betreft de inrit de situatie onveranderd is ten opzichte van de situatie op 26 juni 2021. In het controlerapport van 8 december 2021 staan de bevindingen met betrekking tot de landschapsmaatregelen en wordt geconcludeerd dat niet volledig aan last 1 is voldaan.
2.9.
Volgens de invorderingsbeschikking van 16 juni 2022 heeft eiser niet tijdig geheel uitvoering gegeven aan de landschapsmaatregelen van het kwaliteitsplan waarmee niet tijdig volledig aan last 1 is voldaan en is daarom een dwangsom van € 20.000,-- verbeurd. Ook heeft eiser niet uiterlijk 1 december 2021 voldaan aan last 3 omdat de derde ontsluiting/inrit niet is verwijderd. Eiser heeft daarom ook een dwangsom van € 5.000,- verbeurd.
2.10.
Met het bestreden besluit is verweerder bij de invordering van de dwangsommen gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

Is aan de lasten onder dwangsom voldaan?
Last 3
3. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd tegen de invordering van de dwangsom ter hoogte van € 5.000,- met betrekking tot last 3. De rechtbank merkt hierbij op dat de last onder dwangsom onherroepelijk is en dat de situatie ter plekke voor wat betreft de inrit, zoals ook blijkt uit het rapport van 10 december 2021, niet gewijzigd was. Er was dan ook niet aan deze last voldaan.
Last 1
4. Eiser voert aan dat last 1 onvoldoende duidelijk en onvoldoende concreet is geformuleerd. Volgens eiser stelt verweerder aanvullende eisen die niet overeenkomen met de oorspronkelijke last. Zo staat in de last niet dat hij wat betreft onderdeel E niet minder dan 600 m2 mag inplanten. Ook staat er nergens dat hij wat betreft onderdeel G beplanting had moeten aanbrengen over een lengte van 75 meter. Er zijn volgens eiser genoeg bomen gepoot. Eisers landschapsadviseur heeft aangegeven dat eiser de landschapsmaatregelen volgens de vereisten in het kwaliteitsplan heeft uitgevoerd.
4.1.
Voor wat betreft de stelling dat last 1 onvoldoende duidelijk en onvoldoende concreet is geformuleerd, stelt de rechtbank voorop dat het dwangsombesluit onherroepelijk is en in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een belanghebbende in een procedure gericht tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen [1] . Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in voornoemde uitspraak van de Afdeling is in dit geval geen sprake. Immers, volgens de last onder dwangsom had eiser artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, in samenhang met artikel 3.4.3. van het bestemmingsplan overtreden en hebben er op 29 juni 2021 en 12 juli 2021 controles plaatsgevonden waaruit bleek dat er geen aanplant had plaatsgevonden en de boswerkzaamheden als bedoeld op pagina 25 van het kwaliteitsplan niet waren uitgevoerd. De eigenaar van het perceel heeft dit destijds ook bevestigd.
4.2.
De rechtbank vat deze beroepsgrond daarom zo op dat eiser bedoelt dat de omschrijving van de last een rol moet spelen bij de vraag of aan de last is voldaan. De rechtbank zal dit aangevoerde evenals de stelling dat verweerder aanvullende eisen zou hebben gesteld die niet overeenkomen met de oorspronkelijke last hierna beoordelen in het licht van de vraag of eiser aan de last heeft voldaan.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet aan het invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden ten grondslag liggen. Dit brengt met zich mee dat de vaststelling of waarneming van de feiten en omstandigheden die leiden tot het verbeuren van de dwangsom moeten zijn gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundig persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundig persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen [2] . De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden moeten op een duidelijke wijze zijn vastgelegd. Daarbij moet duidelijk zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd.
4.4.
Toezichthouders hebben in opdracht van verweerder op 6 december 2021 een controle op het perceel uitgevoerd. Blijkens het controlerapport van 8 december 2021 hebben zij die middag het volgende geconstateerd:
Ten aanzien van onderdeel E van het kwaliteitsplan (bosplantsoen):
De vergunninghouder heeft het bosplantsoen grotendeels aan de oostzijde van vak E geplant over een lengte van ongeveer 25 meter. Ook is een gedeelte over een breedte van ongeveer 8 meter en lengte van 7 meter haaks op de strook E richting de te behouden schuur geplant. Dit laatste deel valt buiten de bosplantsoen strook.
Ten aanzien van onderdeel G van het kwaliteitsplan (de houtsingel):
Houtsingel G moet worden geplant 6 rijen breed met een inheems assortiment. Plantafstand 1 meter tussen de rijen, 1,5 meter in de rij. Totaal aanplant 300 stuks in de maat 80-100 (cm) in gelijke verdeling van de soorten hazelaar, zomereik, Gelderse roos, inlandse roos, inlandse vogelkers en lijsterbes. Dit betekent volgens de contoleur een houtsingel lengte van 75 meter. Dit is echter niet gebeurd, de aangeplante houtsingel voldoet wel in de breedte maar niet in de lengte en locatie. De houtsingel begint ongeveer 20 meter ten zuiden van de achtergevel van het bedrijfsgebouw en eindigt ongeveer 27 meter ten noorden van de achtergevel. Oftewel de houtsingel is over een lengte van ongeveer 47 meter ingeplant en niet 75 meter.
Eiser had bovendien geen boswerkzaamheden verricht op zijn bosperceel aan de [adres 4] , zoals vereist volgens pagina 25 van het kwaliteitsplan.
Bij het controlerapport is als bijlage 2 gevoegd een overzicht van het kwaliteitsplan, en, als bijlage 3, een reeks foto’s met een weergave van de toestand op 6 december 2021 met daarop ingetekend de onderdelen E en G, een schematische weergave van de aanplant en enkele foto’s vanuit verschillende kijkrichtingen.
De toezichthouders concludeerden dat eiser niet volledig aan de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.4.3 onder b van de regels van het bestemmingsplan had voldaan.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met dit controlerapport een voldoende deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden aan het invorderingsbesluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gevraagd of deze de waarnemingen, feiten en omstandigheden zoals deze zijn neergelegd in het rapport betwist of dat eisers stelling is dat de conclusie die de toezichthouders en verweerder daaraan hebben verbonden onjuist is. De enkele stelling van eiser dat hij de feiten en omstandigheden zoals neergelegd in het rapport betwist zonder daarbij concreet aan te geven welke waarnemingen onjuist zouden zijn, biedt geen aanleiding om niet van deze feiten en omstandigheden uit te gaan. Hetzelfde geldt voor de stelling dat eisers landschapsadviseur destijds heeft aangegeven dat eiser de landschapsmaatregelen volgens de vereisten in het kwaliteitsplan heeft uitgevoerd. Nu deze stelling en de visie van de landschapsadviseur niet is onderbouwd.
4.6.
In de last onder dwangsom is aangegeven dat eiser voor 1 december 2021
geheeluitvoering moet hebben gegeven aan de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 van het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Dit betekent dat het gedeeltelijk voldoen aan de last door bijvoorbeeld het planten van bomen onvoldoende is.
4.7.
Dat de last onvoldoende duidelijk zou zijn omschreven en dat het voor eiser daarom gedurende de begunstigingstermijn niet mogelijk was om hieraan te voldoen, volgt de rechtbank niet. In het kwaliteitsplan staat op pagina’s 20-25 met de daarbij behorende plattegronden, luchtfoto’s en ingetekende vakken voldoende duidelijk aangegeven wat van eiser mag worden verwacht.
4.8.
Ten aanzien van ‘Aanplant E’ stelt de rechtbank vast dat vak E evenwijdig met de [adres 3] een bestaande houtsingel betreft en dat zoals op pagina 20 staat dat eiser naaldhout en laurier moet vellen en na velling 200 stuks bosplantsoen moet worden aangeplant. De plantafstand is willekeurig afhankelijk van de ontstane gaten in de bestaande houtsingel. De rechtbank leidt hieruit af dat de bestaande houtsingel (dus dit hele vak E evenwijdig aan de [adres 3] ) moet blijven bestaan en dat na velling de opengevallen plekken moeten worden opgevuld met 200 stuks bosplantsoen. De rechtbank is van oordeel dat door het planten van een aantal bomen/stuks bosplantsoen enkel aan de oostzijde van vak E en buiten vak E in de richting van de te behouden schuur niet is voldaan aan dit onderdeel van het kwaliteitsplan. De stelling van eiser dat verweerder verdergaande eisen stelt dan de last onder dwangsom volgt de rechtbank dan ook niet. Dat eiser niet zou hebben geweten wat van hem verwacht werd volgt de rechtbank ook niet, nu de eigenaar van het perceel blijkens het rapport van 12 juli 2021 had aangegeven moeite te hebben met onderdeel E van het kwaliteitsplan omdat daarmee op den duur het zicht haaks op de voorgevel van het nieuwe gebouw vanaf de [adres 3] zou worden ontnomen. Hij is er toen op gewezen dat voor het wijzigen van het kwaliteitsplan in dit opzicht het bestemmingsplan moet worden aangepast en hij hierover contact kon opnemen met de afdeling Wabo van verweerder maar dat zolang er geen wijziging van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden de verplichting gehandhaafd blijft om 200 stuks bosplantsoen te planten bij onderdeel E.
4.9.
Ten aanzien van ‘Aanplant G’ is de rechtbank van oordeel dat op pagina 20 van het kwaliteitsplan duidelijk staat omschreven wat van eiser verwacht wordt, namelijk: het aanplanten van 300 stuks inheems bosplantsoen, met een plantafstand tussen rijen van 1 meter, en in de rijen een plantafstand van 1,5 meter. Uit het controlerapport van 8 december 2021 blijkt dat eiser weliswaar bosplantsoen heeft aangeplant maar daarbij in de rijen geen rekening heeft gehouden met de plantafstand van 1,5 meter waardoor zoals verweerder terecht stelt de houtsingel niet 75 meter lang is maar ongeveer 47 meter. Door het niet in acht nemen van de juiste plantafstand in de rij heeft eiser niet voldaan de verplichting met betrekking tot onderdeel G.
4.10.
Uit het controlerapport van 8 december 2021 blijkt dat geen boswerkzaamheden zijn verricht op het bosperceel aan de [adres 4] , zoals vereist volgens pagina 25 van het kwaliteitsplan. Eiser heeft ook niet gesteld dat dit wel het geval zou zijn. Dit betekent dat ook op dit onderdeel niet is voldaan aan de verplichting uit het kwaliteitsplan.
4.11.
Uit rechtsoverweging 4.5. tot en met 4.10. volgt dat eiser niet geheel aan last 1 heeft voldaan.
4.12.
Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het motiveringsbeginsel of andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur is niet gebleken.
4.13.
De beroepsgronden slagen niet.
Had verweerder moeten afzien van (volledige) invordering van de dwangsom?
5. Eiser is van mening dat, zo hij al een dwangsom heeft verbeurd, verweerder van volledige invordering moet afzien, omdat in zijn geval sprake van bijzondere omstandigheden. Eiser wijst erop dat hij voor een groot deel wel aan de last heeft voldaan. Hij heeft beplanting aangebracht, waar dat volgens het kwaliteitsplan is vereist. Daarmee is naar de geest en bedoeling van het bestemmingsplan gehandeld. Het volledig invorderen van dwangsommen is onevenredig. Verweerder zou bij de invordering, op grond van het evenredigheidsbeginsel, rekening moeten houden met de mate van overtreding.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend [3] . Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd.
Verder kan volgens de Afdeling slechts in bijzondere omstandigheden, waaronder een schending van het evenredigheidsbeginsel, geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. In een uitspraak van 25 augustus 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake was van bijzondere omstandigheden. Het bestuursorgaan had in die zaak, gelet op de specifieke omstandigheden in die zaak, niet de gehele dwangsom mogen invorderen. De Afdeling liet bij dit oordeel meewegen, dat de overtreder daadwerkelijk de intentie had om binnen de begunstigingstermijn geheel te voldoen aan de last, dat de overtreder in de veronderstelling was dat aan de gehele last was voldaan en dat, toen de toezichthouder de overtreder meedeelde dat dit niet het geval was, de overtreder onmiddellijk actie had ondernomen waardoor kort na het verstrijken van de begunstigingstermijn alsnog aan de gehele last was voldaan [4] .
5.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van volledige invordering moet worden afgezien.
5.1.3.
Ten aanzien van de invordering met betrekking tot last 3 zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld noch gebleken. Ten aanzien van de invordering met betrekking tot last 1 overweegt de rechtbank als volgt. Volgens rechtspraak van de Afdeling is het enkele feit dat voor afloop van de begunstigingstermijn gedeeltelijk aan de last is voldaan is in beginsel geen omstandigheid als gevolg waarvan van volledige invordering moet worden afgezien [5] . Het feit dat eiser voorafgaand aan het controlebezoek van 6 december 2021 voor een deel wél de werkzaamheden heeft verricht overeenkomstig het kwaliteitsplan, is dus niet voldoende om te oordelen dat van volledige invordering van de dwangsom had moeten worden afgezien. Ook in de overige door eiser genoemde omstandigheden, heeft verweerder geen reden hoeven te zien om de dwangsom niet volledig in te vorderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij - om welke reden ook - niet tijdig volledig uitvoering aan de last heeft kunnen geven. Van schending van het evenredigheidbeginsel is geen sprake. De rechtbank wijst er nogmaals op dat aan invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend.
5.1.4.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het volledige bedrag in te vorderen.
5.1.5.
Eiser beroept zich tot slot op het gelijkheidsbeginsel omdat verweerder hem veel strenger zou bejegenen dan de eigenaren van de vele veehouderijen in de directe omgeving van zijn bedrijf. In de omgeving van zijn bedrijf staan vele enorme stallen van varkenshouderijen en andere veeteeltbedrijven. Volgens eiser leidt het handhavingsbeleid van verweerder tot grote rechtsongelijkheid nu aan die de eigenaren van die veeteeltbedrijven in het kader van de vergunningverlening helemaal geen voorwaarden zijn opgelegd ten behoeve van de landschappelijke inpassing van die grote stallen. Gelet hierop handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.1.6.
De rechtbank is van oordeel dat nog daargelaten de vraag of er sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, deze beroepsgrond buiten de omvang van dit geding valt. Deze procedure gaat over een invorderingsbesluit. Dat eiser het onrechtvaardig vindt dat aan zijn vergunning verplichtingen zijn verbonden, valt buiten deze procedure en is iets wat hij in een procedure tegen de aan hem verleende omgevingsvergunning had kunnen aanvoeren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1905).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1180), r.o. 6.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1968) en 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:466), r.o. 2.1. en 2.2.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1905) r.o. 6.2.
5.O.a. de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:802), r.o. 4.2.