ECLI:NL:RBOVE:2024:2384

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
10776714 \ CV EXPL 23-4251
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een garantsteller na vernietiging van garantstelling door echtgenote

In deze zaak heeft eiseres, een rechtspersoon, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die als middellijk bestuurder en aandeelhouder van Segaci Projecten B.V. een garantstelling heeft afgegeven voor verplichtingen van deze vennootschap. Na het faillissement van Segaci Projecten heeft eiseres gedaagde aangesproken op de garantstelling. Gedaagde betwist aansprakelijkheid, stellende dat zijn echtgenote de garantstelling heeft vernietigd wegens het ontbreken van haar toestemming, zoals vereist volgens artikel 1:88 BW. Eiseres stelt echter dat de toestemming van de echtgenote niet nodig was, omdat de garantstelling ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van Segaci Projecten was. De kantonrechter oordeelt dat de garantstelling inderdaad ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening was en dat gedaagde geen toestemming van zijn echtgenote nodig had. De vordering van eiseres wordt toegewezen, waarbij gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 6.054,14, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 4 juni 2023. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10776714 \ CV EXPL 23-4251
Vonnis van 30 april 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] S.A.,
uit [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij,
tegen
[gedaagde],
uit [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.B. Bollen.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiseres] en Segaci Projecten B.V. (hierna: Segaci Projecten) hebben een factoringovereenkomst gesloten. Segaci Projecten is een vennootschap waarvan [gedaagde] (middellijk) bestuurder en (mede)aandeelhouder is. Voor verplichtingen van Segaci Projecten heeft [gedaagde] een garantstelling afgegeven. Na het faillissement van Segaci Projecten heeft [eiseres] [gedaagde] aangesproken ter zake van een vordering die zij op Segaci Projecten heeft. [gedaagde] stelt niet aansprakelijk te zijn omdat zijn echtgenote de garantstelling heeft vernietigd wegens het ontbreken van haar toestemming als bedoeld in artikel 1:88 eerste lid aanhef en onder sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [eiseres] heeft de vernietiging geen effect gehad omdat uit artikel 1:88 lid 5 BW volgt dat de toestemming van de echtgenote in dit geval niet vereist was. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat de garantstelling is gesteld ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Segaci Projecten. De kantonrechter volgt [eiseres] hierin en wijst haar vorderingen toe. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1-16;
  • de conclusie van antwoord met producties 1-6;
  • de akte overlegging productie 17 van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 27 maart 2023 waar de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
Op 1 maart 2021 heeft [eiseres] een overeenkomst tot koop en levering van vorderingen, ook wel factoringovereenkomst genoemd, gesloten met Segaci Projecten (hierna: de factoringovereenkomst).
3.2.
Enig aandeelhouder en bestuurder van Segaci Projecten is Segaci Holding B.V. [gedaagde] is (middellijk) bestuurder en (mede)aandeelhouder van Segaci Holding B.V.
3.3.
[gedaagde] heeft zich per gelijke datum persoonlijk garant gesteld voor verschillende verplichtingen van Segaci Projecten uit de factoringovereenkomst, waaronder verplichtingen tot (terug)betaling aan [eiseres] indien een aan [eiseres] verkochte vordering na verkoop wordt betwist.
3.4.
Segaci Projecten heeft in juni en juli 2021 twaalf facturen aan haar debiteur [bedrijf] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf] ’) ter hoogte van € 5.408,70 ter financiering bij [eiseres] ingediend. [eiseres] heeft aan Segaci Projecten de koopprijs van deze facturen betaald.
3.5.
[bedrijf] betwist de vorderingen van Segaci Projecten. Op grond van de factoringovereenkomst zijn daardoor voor Segaci Projecten (terug)betalingsverplichtingen ontstaan tot het nominale bedrag van de facturen (het bedrag van € 5.408.70).
3.6.
Op 27 juli 2021 is Segaci Projecten failliet verklaard.
3.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 30 mei 2023 uit hoofde van de door [gedaagde] afgegeven persoonlijke garantie aangesproken tot betaling van € 5.408,70, vermeerderd met de rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.8.
Per brief van 11 juli 2023 heeft de echtgenote van [gedaagde] een beroep gedaan op vernietiging van de persoonlijke garantstelling.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – na vermindering van eis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.246,19, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.408,70 vanaf 4 juni 2023. [eiseres] vordert ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . Daarnaast vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is voor de beslissing van de kantonrechter, verder ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is niet in geschil dat [eiseres] met Segaci Projecten de factoringovereenkomst heeft gesloten en [gedaagde] in dat kader een persoonlijke garantie heeft afgegeven. Ook staat als onweersproken vast dat Segaci Projecten op grond van de factoringovereenkomst gehouden is om aan [eiseres] een bedrag van € 5.408,70 te betalen nu haar debiteur [bedrijf] de onderliggende facturen betwist. Waarover partijen het niet eens zijn, is de vraag of [gedaagde] hiervoor op grond van de persoonlijke garantstelling aangesproken kan worden door [eiseres] . [gedaagde] betwist dit.
5.2.
[gedaagde] beroept zich op het uitgangspunt van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder sub c BW. Op grond daarvan is voor het aangaan van een rechtshandeling die ertoe strekt dat iemand zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar voor schulden van derden verbindt, daarvoor toestemming nodig van diens echtgenoot. [eiseres] beroept zich op de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW. Daarin is bepaald dat de toestemming van de echtgenoot niet is vereist als de rechtshandeling wordt verricht door een bestuurder van een (naamloze of besloten) vennootschap die daarvan alleen (of met zijn medebestuurders) de meerderheid van de aandelen houdt, mits de rechtshandeling geschiedt ‘ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap’.
5.3.
Voor de beantwoording van de vraag of een rechtshandeling wordt uitgevoerd ‘ten behoeve van de normale bedrijfsoefening’, geldt de maatstaf of de onderliggende rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, zelf behoort tot de normale bedrijfsuitoefening van het bedrijf. [1] Dat is in dit geval de verplichting uit de factoringovereenkomst tot (terug)betaling door Segaci Projecten indien een door haar aan [eiseres] verkochte vordering (alsnog) wordt betwist. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2018 volgt dat in de regel moet worden aangenomen dat de rechtshandeling plaatsvond ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening indien de als gevolg van die rechtshandeling aangetrokken financiering het bedrijf in staat stelt haar normale bedrijfsuitoefening te ontplooien, de financiering een normale bedrijfshandeling was en aan de financiering geen bijzonder risico was verbonden. [2]
5.4.
Uit de rechtspraak kan ook worden afgeleid dat de omstandigheden waaronder de zekerheid is verstrekt, van belang kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of de rechtshandeling waarvoor de zekerheidsstelling is afgegeven, behoort tot een rechtshandeling die in de normale bedrijfsuitoefening wordt verricht en dus of toestemming van de echtgenote noodzakelijk is. [3]
[gedaagde] behoefde geen toestemming van zijn echtgenote
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter behoefde [gedaagde] voor het aangaan van de persoonlijke garantstelling niet de toestemming van zijn echtgenoot. Het aangaan van de factoringovereenkomst behoorde namelijk tot de normale bedrijfsuitoefening van Segaci Projecten.
5.6.
Desgevraagd heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat Segaci Projecten de factoringovereenkomst is aangegaan om extra liquiditeit te verkrijgen ter ontplooiing van haar transportonderneming. [gedaagde] heeft ook verklaard dat het verkrijgen van deze vorm van financiering niet ongebruikelijk is in de transportbranche en er geen bijzondere risico’s aan verbonden waren. [gedaagde] heeft erkend dat het aangaan van de factoringovereenkomst in beginsel onder de normale bedrijfsuitoefening valt, maar het zijn volgens [gedaagde] een tweetal bijzondere omstandigheden die maken dat toestemming van zijn echtgenoot toch vereist was.
5.7.
[gedaagde] voert in dat kader ten eerste aan dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de garantstelling. Voordat Segaci Projecten de factoringovereenkomst sloot met [eiseres] , had zij een factoringovereenkomst met PayFix B.V. (hierna: PayFix). De factoringovereenkomst met PayFix bevatte geen persoonlijke garantstelling. Vanwege de overname van PayFix door [eiseres] werd hem, zo voert hij aan, zonder enige uitleg of toelichting een nieuwe factoringovereenkomst voorgelegd die wel een garantstelling bevatte.
5.8.
In het kader van borgtochtovereenkomsten is het vaste rechtspraak dat op professionele kredietverstrekkers een bijzondere zorgplicht kan rusten om een particuliere borg op de risico’s van een borgstelling te wijzen. [4] Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [eiseres] – een factoringmaatschappij – op een lijn te stellen is met een professionele kredietverstrekker, heeft [gedaagde] evenwel niet naar voren gebracht. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat op [eiseres] een bijzondere zorgplicht rustte, volgt uit schending van die plicht nog niet dat het sluiten van de factoringovereenkomst door Segaci Projecten niet valt aan te merken als normale bedrijfsuitoefening en de echtgenote van [gedaagde] dus toestemming had moeten geven voor de garantstelling.
5.9.
[gedaagde] voert als tweede bijzondere omstandigheid aan dat de persoonlijke garantstelling hem voorgeschoteld werd en hij daarmee feitelijk gedwongen was te tekenen. In het verlengde hiervan betoogt [gedaagde] dat de garantstelling een wezenlijke verzwaring met zich meebracht ten opzichte van de factoringovereenkomst die Segaci Projecten met PayFix had gesloten, zonder dat daar een voordeel voor Segaci Projecten tegenover stond.
5.10.
[eiseres] heeft onder verwijzing naar de e-mail die als productie 17 is ingebracht daartegen onderbouwd aangevoerd dat ten tijde van haar koop van de activa van PayFix, voor de klanten van PayFix geen verplichting bestond om over te stappen naar [eiseres] . Op welke gronden Segaci Projecten verplicht zou zijn om na beëindiging van de factoringovereenkomst met Payfix te contracteren met [eiseres] , heeft [gedaagde] verder niet toegelicht. Aangenomen moet worden dat het Segaci Projecten vrijstond om geen nieuwe overeenkomst aan te gaan met [eiseres] en in plaats daarvan in zee te gaan met een andere factoringmaatschappij. Aan het argument dat de garantstelling een verzwaring van de meebracht aan de zijde van [gedaagde] komt om die reden geen gewicht toe. Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat hij zich door de feitelijke beleidsbepalers van Segaci Projecten onder druk gezet voelde de garantstelling te tekenen, overweegt de kantonrechter dat dit niet aan [eiseres] kan worden verweten, maar voor risico van [gedaagde] komt.
5.11.
Dit leidt tot de conclusie de uitzondering van 1:88 lid 5 BW van toepassing is. Het aangaan van de factoringovereenkomst geschiedde voor de normale bedrijfsuitoefening van Segaci Projecten. De factoringovereenkomst had immers tot doel financiering te verkrijgen zodat Segaci Projecten haar dagelijkse bedrijfsactiviteiten kon uitvoeren. Er zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan toestemming van de echtgenote van [gedaagde] toch vereist zou zijn geweest voor het aangaan van de persoonlijke garantie. De vernietiging door mevrouw [naam] heeft dan ook geen rechtsgevolg.
5.12.
Nu de persoonlijke garantstelling niet is vernietigd, kan [eiseres] [gedaagde] aanspreken op de verplichtingen die Segaci Projecten uit hoofde van de factorovereenkomst niet nakomt en waarvoor [gedaagde] zich garant heeft gesteld. Aangezien niet wordt betwist dat Segaci Projecten € 5.408,70 is verschuldigd aan [eiseres] , zal de kantonrechter de vordering van [eiseres] op [gedaagde] tot betaling van dit bedrag toewijzen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
5.13.
Onderdeel van de vordering tot betaling van € 7.246,19 is een bedrag van € 645,44 aan vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter constateert dat dit bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten berekend is aan de hand van de hoofdsom van € 5.408,70 en daarmee in lijn is met de staffel en het maximum zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten. De vordering van [eiseres] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen.
[gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 4 juni 2023
5.14.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar eis vermindert. In plaats van de wettelijke handelsrente vanaf 20 oktober 2023 vordert zij de wettelijke rente vanaf 4 juni 2023, zijnde de betalingstermijn die is opgenomen in de sommatiebrief zoals door [eiseres] aan [gedaagde] verstuurd op 30 mei 2023.
5.15.
De kantonrechter constateert dat in het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 7.246,19 een bedrag aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 20 oktober 2023 ter hoogte van € 1.192,05 besloten ligt. De kantonrechter acht de wettelijke rente vanaf 4 juni 2023 toewijsbaar, voor het overige zal de wettelijke (handels)rente worden afgewezen.
De vorderingen van [eiseres] worden gedeeltelijk toegewezen
5.16.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 5.408,70 en € 645,44 aan buitengerechtelijke incassokosten, wat neerkomt op een totaalbedrag van € 6.054,14. De kantonrechter zal de wettelijke rente over € 5.408,70 vanaf 4 juni 2023 toewijzen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
5.17.
[gedaagde] zal in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,84
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(1/2 punt × salaris gemachtigde met een maximum van € 135,00)
Totaal
1.434,84
5.18.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [gedaagde] ook de kosten van betekening moet betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegewezen
5.19.
De toegewezen vorderingen zullen, zoals door [eiseres] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 6.054,14 betalen, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 5.408,70 vanaf 4 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.434,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

Voetnoten

1.Dit is vaste rechtspraak die onder andere volgt uit: HR 08-07-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2632, HR 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3606, HR 13-07-2018, ECLI:NL:HR:2018:1220 en HR 20-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:483.
2.HR 13-07-2018, ECLI:NL:HR:2018:1220.
3.HR 08-07-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2632, r.o. 3.4.
4.HR 01-06-1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632