ECLI:NL:RBOVE:2024:2251

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ak_23_2413
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenverplichting en medewerkingsverplichting

In deze zaak gaat het om een man en een vrouw, eisers, die sinds 24 september 2020 een bijstandsuitkering ontvingen op de norm van gehuwden. De gemeente Almelo heeft hun bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd tot een totaalbedrag van € 35.256,53, omdat eisers niet hadden gemeld dat de man handelde in Pokémonkaarten, parfums en kledingstukken. De rechtbank Overijssel oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo het recht op (bijzondere) bijstand schattenderwijs had moeten vaststellen, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting door eisers. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat er geen recht op bijstand meer bestond en dat de intrekking en terugvordering onterecht was. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens moet het college de proceskosten van eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eisers], wonende te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. L. de Widt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo (het college),

(gemachtigde: N.H. Wichard).
Partijen worden in deze uitspraak respectievelijk (in meervoud) “eisers” of (in enkelvoud) “eiser” en/of “eiseres” en “het college” genoemd.

Samenvatting

Het gaat in deze procedure om een man en een vrouw (eisers), die met hun twee zonen in gezinsverband leven en sinds 24 september 2020 een bijstandsuitkering ontvingen naar de norm van gehuwden. Uit een onderzoek van de sociale recherche kwam naar voren dat de man handelde in Pokémonkaarten, parfums en kledingstukken, zonder dat zij het college over die activiteiten hadden geïnformeerd. Wegens het ontbreken van een administratie van de handelsactiviteiten en het niet meewerken aan een huisbezoek heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet meer kon worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs, of er nog recht op (bijzondere) bijstand bestond. Daarom is de (bijzondere) bijstand ingetrokken. De uitgekeerde bedragen zijn teruggevorderd tot een totaalbedrag van € 35.256,53. De zaak gaat over de vraag in welke periode(s) de handelsactiviteiten hebben plaatsvonden, of het recht op (bijzondere) bijstand schattenderwijs kan worden vastgesteld en of eisers de medewerkingsverplichting hebben geschonden door het huisbezoek te weigeren. De rechtbank is van oordeel dat het college alsnog, op basis van de gegevens die uit de verklaringen, de chatgeschiedenis en de observaties bekend zijn, een schatting moet maken van de opbrengsten uit de handelsactiviteiten en dan opnieuw moet beoordelen of er nog een recht op (bijzondere) bijstand resteert.

Wat aan deze uitspraak voorafging

1. Bij besluit van 24 april 2023 heeft het college de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 24 september 2020 tot en met
17 november 2022. De bijzondere bijstand is ingetrokken per 20 juni 2020 en teruggevorderd over de periode van 20 juni 2020 tot en met 17 november 2022 en over de periode van 15 februari 2023 tot en met 31 maart 2023. Het gaat om een totaalbedrag van bruto € 35.256,53. Het maandelijkse terugbetalingsbedrag is door het college berekend op
€ 85,40.
1.1.
Op 29 mei 2023 hebben eisers bezwaar ingesteld tegen voornoemd besluit van het college.
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is het college met aanvulling van de wettelijke grondslag bij dat besluit gebleven.
1.3.
Op 28 november 2023 hebben eisers hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit van 19 oktober 2023

2. Eisers ontvangen sinds 24 september 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van gehuwden. Daarnaast ontvangen zij bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Zij hebben twee kinderen en wonen in [woonplaats] . Eiseres werkt vanaf 31 januari 2022 parttime in de zorg. Naar aanleiding van een verhoor met een cliënt van de gemeente Almelo is de sociale recherche Twente (SRT) een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende (bijzondere) bijstand, omdat er mogelijk sprake zou zijn van handel in drugs. De SRT heeft onder meer dossieronderzoek gedaan, bronnen geraadpleegd en informatie over de bankrekening opgevraagd bij de belastingdienst. Ook zijn op 8 en 9 september 2022 en in de periode van 18 september 2022 tot en met 26 september 2022 waarnemingen gedaan bij het woonadres van eisers. In deze periode is 15 keer waargenomen dat eiser vanuit het raam van zijn woning communiceert met iemand op de stoep om vervolgens een pakketje met een touwtje naar beneden te gooien en daarna weer naar binnen te trekken.
2.1.
Na een eerdere uitnodiging heeft uiteindelijk op 15 februari 2023 bij de gemeente een gesprek plaatsgevonden met eisers, de toezichthouder en de werkcoach. In het
proces-verbaal is vermeld dat eiser in antwoord op de gestelde vragen – onder meer – heeft verklaard dat hij geen drugs verkoopt, maar handelt in o.a. geurtjes, Pokémonkaarten en diverse kledingstukken. De parfumflessen koopt hij in via Facebook bij [naam] (hierna: [naam] ). De chatgeschiedenis daarvan staat in Facebook Messenger. Hij koopt de parfum in voor € 7,50 per flesje en verkoopt een flesje voor € 12,50. Ook heeft hij zo'n 10.000 Pokémonkaarten. Gemiddeld koopt hij zo’n 150 kaarten voor € 25,- à € 30,-. De dubbele kaarten verkoopt hij. Gemiddeld verkoopt hij 4 kaarten voor € 10,-. Desgevraagd heeft eiser aangegeven dat hij geen administratie heeft bijgehouden en dat hij de opbrengst gebruikt om boodschappen te doen of om andere Pokémonkaarten te kopen.
2.2.
Aan het einde van het gesprek is tegen eisers gezegd dat meteen na het gesprek een huisbezoek noodzakelijk was, om de omvang van de handelsactiviteiten vast te stellen. Eisers hebben op de gang bedenktijd gekregen en zijn gewezen op de consequenties van een weigering. Zij hebben geen toestemming gegeven en uitgelegd waarom een huisbezoek op dat moment niet mogelijk was.
2.3.
Op 16 februari 2023 heeft eiser de chatgeschiedenis met [naam] over de periode van 2 juni 2020 tot en met 17 november 2022 naar de SRT gemaild. De onderzoeksbevindingen en conclusies van de SRT zijn vermeld in de rapporten van 6 maart 2023 en 18 april 2023.

Standpunten van het college

3. Volgens het college hebben eisers de informatieplicht geschonden, omdat zij de handel niet hebben gemeld. Uit de chatgeschiedenis tussen eiser en [naam] blijkt dat eiser in de periode van 20 juni 2020 tot en met 17 november 2022 veelvuldig communiceerde over de inkoop van verschillende goederen. Volgens het college is dit van zo'n grote omvang geweest dat niet van particulier gebruik kan worden gesproken. Omdat hier geen deugdelijke administratie van is bijgehouden kan het recht op de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand niet worden vastgesteld. Ook niet schattenderwijs. Het college vindt dat zij in redelijkheid gebruik kon maken van de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering. Ook is het college niet gebleken dat sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van de intrekking of terugvordering af te zien.
3.1.
Volgens het college bestond een redelijke grond voor een huisbezoek direct aansluitend op het gesprek, omdat eiser tijdens het verhoor verklaarde dat hij 10.000 Pokémonkaarten had. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie hierover, was een huisbezoek noodzakelijk om de omvang van de handel en het vermogen vast te stellen. Voor het college was het belangrijk om onmiddellijk en onaangekondigd het huisbezoek af te leggen, omdat voor eisers anders de mogelijkheid zou hebben bestaan om wijziging aan te brengen in de situatie. Eisers zijn hierover ook voldoende geïnformeerd. Eisers gaven volgens het college echter ook na een afkoelingsperiode op de gang aan dat zij niet mee wilden werken aan het huisbezoek. Ook voert het college aan dat eisers hierover zo nodig juridisch advies hadden kunnen inwinnen, maar dat zij dat hebben nagelaten.

Standpunten van eisers

4. Eisers voeren – samengevat weergegeven – aan dat de intrekking en terugvordering van in totaal € 35.256,53 onevenredig is, omdat zij in totaal minder dan € 1.000,- aan opbrengsten hebben gehad. Hiertoe voeren eisers aan dat de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op basis van de huidige lijn van de jurisprudentie wel schattenderwijs vastgesteld kan worden.
4.1.
Eiser geeft toe dat hij zijn handelsactiviteiten niet heeft gemeld aan het college en dat hij zelf geen in- en verkoopadministratie heeft bijgehouden, maar dat er wel degelijk is bijgehouden wat hij bij zijn enige en vaste inkoopcontact heeft ingekocht. Dit blijkt uit de overgelegde chatgeschiedenis over de periode van 20 juni 2020 tot en met 17 november 2022. Ook is in het bezwaarschrift een overzicht van de in- en verkoopprijs opgesteld van de geurtjes, mutsen en truien. Daarin staat dat de opbrengst in de periode van 20 juni 2020 tot 18 februari 2021 is te schatten op een bedrag dat lager ligt dan € 1.000,00. Bovendien heeft eiser na 18 februari 2021 geen geurtjes meer gekocht en verkocht. Hij heeft enkel berichten uitgewisseld met [naam] over wat zij allemaal nog te koop had, maar heeft niets meer gekocht. Volgens eisers is het recht op (bijzondere) bijstand wel schattenderwijs vast te stellen op basis van het in bezwaar overgelegde overzicht van de in- en verkoopgegevens, de waarnemingen en de chatgeschiedenis. Ook stelt eiser dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van particuliere verkoop. Daarnaast stellen eisers dat het college niet mocht uitgaan van hun verklaringen, omdat het verslag niet door hen is ondertekend.
4.2.
Verder stellen eisers dat niet is onderbouwd waarom een huisbezoek aansluitend op het 1,5 uur durende verhoor noodzakelijk was. Zij voelden zich tijdens het gesprek steeds verder onder druk gezet, waren overrompeld en waren door het gesprek te laat met het ophalen van hun kinderen van school. De kinderen stonden al een uur te wachten op het schoolplein. Ook stellen eisers dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd wat in het huis aangetroffen zou moeten worden om het recht vast te stellen dan wel te kunnen schatten.
4.3
Tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd geantwoord dat hij de Pokémonkaarten met behulp van een touw en een doosje vanuit het raam verkocht, zodat de kopers niet hoefden aan te bellen. Eiser heeft dit zo gedaan omdat dit voorkwam dat hun drie honden luid gingen blaffen en druk werden als er werd aangebeld. Hij heeft ongeveer 10.000 kaarten in één grote doos liggen, waar de kinderen mee spelen. Zij ruilen deze kaarten met buurtkinderen. Hij koopt deze kaarten via Marktplaats en Facebook. Alleen de dubbele kaarten verkoopt hij vervolgens weer. De totale waarde is volgens eiser niet met zekerheid te noemen, omdat hij de kaarten dan één voor één moet bekijken. Hij schat dat het in totaal misschien € 500,- á € 700,- waard is. Eiser heeft ter illustratie tijdens de bezwaarprocedure ook twee voorbeeldadvertenties van Marktplaats overgelegd. Daarin worden pakketjes met 100 originele Pokémonkaarten voor € 5,- aangeboden en 4000+ kaarten (inclusief zeldzame en glimmende kaarten) voor € 199,-.
4.4.
Verder stellen eisers dat het besluit van het college innerlijk tegenstrijdig is, omdat niet duidelijk is of er aan de hand van het beleid nu wel of geen belangenafweging heeft plaatsgevonden in het kader van het evenredigheidsbeginsel. Hiertoe voeren eisers aan dat de specifieke individuele belangen van eisers niet zijn vastgelegd in het dossier en dus ook niet zijn meegewogen, terwijl de belangen van het college wel zijn vermeld.

Wettelijk kader

5. Het volledige wettelijk kader is vermeld in de bijlage van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is voor de betrokkenen een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Ook mag naar het oordeel van de rechtbank, zeker bij een belastend besluit met grote financiële gevolgen zoals in deze zaak, worden verwacht dat het besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college hierin onvoldoende is geslaagd. De rechtbank licht dit als volgt toe. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser heeft gehandeld zonder dit te melden. Daardoor is de inlichtingenverplichting geschonden. Eiser heeft dit tijdens de zitting ook bevestigd. Het geschil gaat over de periode van de handel, de vraag of het recht op (bijzondere) bijstand schattenderwijs kan worden vastgesteld en of eisers de medewerkingsverplichting hebben geschonden door het huisbezoek te weigeren.
Schattenderwijs vaststellen van het recht op (bijzondere) bijstand
6.3.
Na een schending van de inlichtingenverplichting is het college verplicht om het recht op bijstand met de dan bekend zijnde en bekend geworden feiten en omstandigheden vast te stellen en op basis daarvan een besluit tot herziening of intrekking van bijstand te nemen. Indien het college door die schending van de inlichtingenverplichting niet kan vaststellen of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden, kan de bijstand worden ingetrokken op de grond dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het is aan de betrokkene om te stellen en aannemelijk te maken dat als hij de inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen, hij in de te beoordelen periode (aanvullend) recht op bijstand zou hebben gehad.
6.4.
Indien, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting, het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dient de bijstandverlenende instantie daartoe over te gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is ook vaste rechtspraak, dat indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, zij gehouden is om – indien mogelijk – op basis van vaststaande feiten schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. [1]
6.5.
De rechtbank acht onaannemelijk dat het college het recht op (aanvullende) bijstand niet schattenderwijs heeft kunnen vaststellen. Dit dient het college alsnog te doen. Uit de chatgeschiedenis, de observaties en de verklaringen van eisers – in onderling verband bezien – zijn wel degelijk kwantificeerbare gegevens te halen om een dergelijke schatting op te baseren. Het standspunt van het college dat dat niet kan omdat er onvoldoende gegevens zijn van de handel en daarvan geen deugdelijke administratie is bijgehouden deelt de rechtbank niet. Eisers hebben op grond van de informatie uit de chatgeschiedenis wel een dergelijk overzicht van de opbrengsten van de parfums en kledingstukken opgesteld, waaruit volgens hen zou blijken dat de opbrengst over de periode van 20 juni 2020 tot 18 februari 2021 minder dan € 1.000,- is geweest. De rechtbank is ook van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij na 18 februari 2021 geen parfums meer heeft verkocht, omdat uit chatgeschiedenis over de periode van 20 juni 2020 tot en met 17 november 2022 niet blijkt dat hij na 18 februari 2021 nog spullen heeft gekocht. Hij heeft enkel berichten uitgewisseld met [naam] over wat zij allemaal nog te koop had, maar heeft niets meer gekocht. Met betrekking tot zowel de periode als de omvang van de handelsactiviteiten geldt, dat op het college de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat eiser(s), buiten deze handel in de parfums en kledingstukken die hij via [naam] verkreeg, nog meer gehandeld heeft, maar dat is nergens uit gebleken. Ten aanzien van de handel in Pokémonkaarten is de rechtbank van oordeel dat de inkomsten schattenderwijs kunnen worden vastgesteld op basis van de observaties en de verklaringen van eiser. Op basis van die gegevens kan geëxtrapoleerd worden hoeveel transacties er gemiddeld hebben plaatsgevonden over de gehele periode van 20 juni 2020 tot en met 31 maart 2023 en wat de opbrengst daarvan is geweest. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de eisers worden gelaten.
Huisbezoek
6.6.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan – dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het college deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
6.7.
In het algemeen komt groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenende instantie om – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek af te leggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voor het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstandverlenende instantie mag daarom van de betrokkene verlangen dat hij medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van de medewerking de betrokkene echter niet worden tegengeworpen. Dat kan het geval zijn indien de betrokkene een zwaarwegend belang heeft dat de weigering rechtvaardigt of niet in staat is om de medewerking te verlenen door een in de persoon gelegen lichamelijke of psychische oorzaak.
6.8.
Volgens het college was sprake van een redelijke grond omdat eiser tijdens het verhoor heeft verklaard dat hij in het bezit is van zo’n 10.000 Pokémonkaarten. Het huisbezoek direct na het verhoor was noodzakelijk om de waarde en omvang van de handelsactiviteiten in Pokémonkaarten vast te kunnen stellen.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een redelijke grond om aansluitend op het gesprek een huisbezoek af te leggen, omdat tijdens het gesprek voor het eerst duidelijk werd dat eisers veel Pokémonkaarten hadden. Het is de rechtbank uit de stukken en tijdens de zitting echter niet gebleken dat eisers in het geheel niet bereid waren om hun medewerking te verlenen. Zij waren op dat moment daartoe niet bereid omdat hun kinderen op hen wachtten. De rechtbank is van oordeel dat het college dit feit onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken en dat niet is gebleken dat het college toen heeft meegedacht over een oplossing voor de wachtende kinderen. Zo had het college bijvoorbeeld aan kunnen bieden dat één van hen de kinderen kon ophalen en de ander naar het huisbezoek ging. De rechtbank ziet niet in dat het college, zoals is gesteld, in dit geval niet zou behoeven mee te denken over het vinden van een gezamenlijke oplossing alvorens haar gezag te doen gelden. Doordat uit niets blijkt dat het college heeft meegedacht over het vinden van een oplossing voor dit voor eisers op dat moment zwaarwegende belang om hun kinderen op te halen, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eisers in het geheel niet bereid waren om medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Het feit dat eiser vervolgens binnen 24 uur na het gesprek de chatberichten heeft opgestuurd, is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor de conclusie dat eisers niet bereid waren om aan het college hun medewerking te verlenen als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw.
6.10.
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank al tot conclusie dat het beroep gegrond is. Daarom behoeven de overige beroepsgronden van eisers geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het college had het recht op (bijzondere) bijstand schattenderwijs moeten vaststellen. Er is dan ook ten onrechte besloten tot een terugvordering van in totaal € 35.256,53 over de periode van 20 juni 2020 tot en met
31 maart 2023. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zoals bepaald in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom kan het bestreden besluit niet in stand blijven en wordt dan ook vernietigd.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen. Daarbij dient het college rekening te houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet het college deze vergoeding betalen aan de gemachtigde. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar dient het college zich uit te laten over de proceskosten die tijdens de bezwaarprocedure zijn gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 oktober 2023;
- draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Participatiewet (Pw)
Artikel 11, eerste lid, van de Pw
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is de bijstandverlenende instantie gehouden de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Onverminderd het elders in die wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw is bepaald dat de bijstandverlenende instantie de kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand, anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 29 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1744 en van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.