3.4.1Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens verdachte overigens geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
het aanvullend proces-verbaal van de Omgevingsdienst Twente van 16 juni 2022, pagina 5 (los nagezonden);
een geschrift, te weten een Gecombineerde Opgave 2020 van 14 mei 2020, pagina 154;
een geschrift, te weten een bezoekverslag van de Omgevingsdienst Twente van 3 december 2020, pagina’s 61-64;
het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2024, voor zover inhoudende de verklaring van bestuurder [naam 1].
3.4.2Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens de luchtwassercheck op 1 december 2020 heeft toezichthouder [naam 2] van de Omgevingsdienst Twente op basis van aangeleverde gegevens geconstateerd dat de pH-waarde van het zuurwater/waswater in de luchtwasser, die in gebruik was bij verdachte in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020, op de volgende momenten niet heeft voldaan aan de voorgeschreven normen door soms af te wijken van de toegestane ondergrens en soms af te wijken van de toegestane bovengrens:
onder de grens van 6,5:
• 2 november 2019 tot en met 10 november 2019;
• 18 januari 2020 tot en met 5 februari 2020;
• 7 februari 2020 tot en met 18 februari 2020;
• 20 februari 2020 tot en met 22 februari 2020;
• 14 juni 2020 tot en met 18 juni 2020;
• 29 juni 2020 tot en met 1 juli 2020;
• 18 augustus 2020 tot en met 21 augustus 2020;
• 14 september 2020 tot en met 16 september 2020;
• 7 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020;
• 21 oktober 2020 tot en met 30 oktober 2020.
boven de grens van 7,5
• 14 november 2019 tot en met 11 december 2019;
• 22 februari 2020 tot en met 5 maart 2020;
• 18 mei 2020 tot en met 25 mei 2020;
• 1 juli 2020 tot en met 9 juli 2020;
• 22 juli 2020 tot en met 26 juli 2020.
De pH-waarde kwam in totaal 26,7% van de tijd uit beneden de ondergrens van 6,5 en in totaal 14,8% van de tijd boven de bovengrens van 7,5.
Tenlastegelegde periode in combinatie met de van toepassing zijnde Leaflets
De verdediging heeft ter zitting toegelicht dat als gevolg van problemen met de pH-waarden van de luchtwasser, verdachte ervoor heeft gekozen de luchtwasser te laten renoveren/vervangen en dat de oplevering op 15 juli 2020 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat vóór 15 juli 2020 Leaflet BB 96.10.042V1 van toepassing was op het gebruik en onderhoud van de luchtwasser. Anders dan de officier van justitie, vat de rechtbank de hierin benoemde bandbreedte van de pH-waarde van het waswater niet op als een dwingende norm inhoudende dat de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 moest zijn.
Vanaf 15 juli 2020 was Leaflet BWL2006.02.V06 van toepassing en uit deze leaflet volgt wel dat de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 moest zijn.De inhoud van de toepasselijke leaflets brengen met zich mee dat voor 15 juli 2020 sprake was van een inspanningsverplichting en vanaf 15 juli 2020 van een resultaatsverplichting, die op verdachte rustte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de tenlastegelegde periode vóór 15 juli 2020 geen resultaatsverplichting bestond om de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 te houden. De rechtbank spreekt verdachte dan ook voor dit deel van de periode vrij.
Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen over Leaflet BWL2006.02.V06, had verdachte eerst na 15 juli 2020 de resultaatsverplichting om r ervoor te zorgen dat de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 was. Verdachte heeft niet aan deze zorg voldaan.
Nog afgezien van de omstandigheid dat de luchtwasser ook vanaf 15 juli 2020 niet voldeed aan de toegestane pH-waarden, is niet gebleken dat verdachte , onder andere, meldingen heeft gedaan van de overschrijdingen bij het bevoegde gezag, met regelmaat heeft gecontroleerd of de pH-waarde daadwerkelijk binnen het voorgeschreven niveau was of andere (nood)maatregelen heeft genomen in de periode die daarop volgde. De enkele omstandigheid dat sprake was van onderhoudscontract met de leverancier van de luchtwasser is onvoldoende. Verdachte had zich pro-actiever kunnen en moeten opstellen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de luchtwasser werd gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking daarvan.
Toerekening aan de verdachte
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen: - het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat het gebruik en onderhoud van een luchtwasser binnen een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, onder de normale bedrijfsvoering van verdachte valt. Het gebruik van de luchtwasser is verdachte ook dienstig geweest in de uitoefening van haar bedrijf. Gebleken is dat (een of meerdere) bestuurders op de hoogte waren van de overschrijdingen van de pH-waarden. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen over de zorgplicht, hebben (een of meerdere) bestuurders namens verdachte niet de benodigde zorg betracht die in redelijkheid van verdachte kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de ten laste gelegde gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De raadsvrouw heeft gesteld dat geen sprake was van opzet.
Bij de bewezenverklaarde gedraging benadrukt de rechtbank dat aan verdachte een economisch delict ten laste is gelegd. Het begrip “opzet” moet in het economisch strafrecht in beginsel worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van een dergelijk delict niet vereist is dat het opzet van de verdachte rechtspersoon was gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH2684). Voldoende is dat het opzet is gericht op de gedragingen. Vereist is in dit geval dus slechts dat verdachte in de tenlastegelegde periode er niet de zorg voor heeft gedragen dat de luchtwasser steeds een pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 had. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen over de zorgplicht acht de rechtbank bewezen dat verdachte het tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging, omdat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking met een andere (rechts)persoon.