ECLI:NL:RBOVE:2024:1881

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10897739 \ EJ VERZ 24-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vernietiging concurrentiebeding na verstoring arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rijsinstructeur, verweerder, en zijn werkgever, verzoekster. Verweerder was in dienst bij verzoekster, maar na een aantal niet-uitbetaalde uren kwam de arbeidsrelatie onder druk te staan. Beide partijen waren het erover eens dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord was dat de arbeidsovereenkomst niet kon voortduren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar geen billijke vergoeding toegekend aan verweerder, omdat verzoekster niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst werd vernietigd, omdat verweerder onbillijk door dit beding werd benadeeld.

De procedure begon met een verzoekschrift van verzoekster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij zij aanvoerde dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat voortzetting niet meer mogelijk was. Verweerder verzocht op zijn beurt om vernietiging van het concurrentiebeding en om betaling van een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van verzoekster, maar dat het concurrentiebeding onbillijk was voor verweerder. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2024 en verzoekster veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een wettelijke verhoging.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 10897739 \ EJ VERZ 24-21
Beschikking van 5 april 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[verzoekster],
te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. E. van der Teems,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. [gemachtigde] .
Samenvatting
[verweerder] werkt als rijsinstructeur bij [verzoekster] . Nadat een aantal uren van [verweerder] niet aan hem waren uitbetaald, is de arbeidsrelatie onder druk komen te staan. Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord is, dat de arbeidsovereenkomst niet kan voorduren. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst. Er wordt geen billijke vergoeding toegekend, omdat [verzoekster] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst wordt vernietigd, want [verweerder] wordt onbillijk door dit beding benadeeld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de aanvullende producties (producties 16 en 17) van [verzoekster]
- de mondelinge behandeling van 8 maart 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de pleitnota van [verzoekster] .
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is op 13 oktober 2016 bij [verzoekster] in dienst getreden. De laatste functie die [verweerder] vervulde is die van rijinstructeur, tegen een salaris van
€ 2.496,00 per maand exclusief 8 % vakantiegeld.
2.2.
In artikel 15 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Dit beding luidt als volgt:
“15.1. Het is de werknemer verboden binnen een tijdvak van drie jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 20 km met [plaats] als middelpunt in enigerlei vorm betaald of onbetaald werkzaam te zijn bij of financieel deel te nemen in een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever. Dit vanwege zwaarwegend belang voor de werkgever. Werkgever zit in relatief klein gebied met zeer veel rijscholen en de concurrentie is ontzettend groot.
15.2.
Het in lid 1 vermelde verbod geldt niet indien werknemer daartoe voorafgaand schriftelijk toestemming heeft gekregen van werkgever, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
15.3.
Voor iedere overtreding van het hierboven bepaalde en voor iedere dag dat de werknemer in overtreding is verbeurd werknemer een boete van € 500,- per dag, te betalen aan werkgever, onverminderd het recht van werkgever op volledige schadevergoeding van de geleden schade.
15.4.
In afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 BW mag de boete strekken tot het persoonlijk voordeel van werkgever, zulks ter keuze van de werkgever.”
2.3.
Over de periode januari 2023 tot en met juni 2023 heeft [verzoekster] 14,5 uur waarop [verweerder] heeft overgewerkt niet uitbetaald. Nadat [verweerder] dit eerder al mondeling aan [verzoekster] had gemeld, heeft hij in een e-mail van 11 oktober 2023 een overzicht aan [verzoekster] gegeven van de uren die volgens hem niet zijn uitbetaald.
2.4.
Begin oktober 2023 heeft [verweerder] aan [verzoekster] gemeld dat hij heeft geconstateerd dat in de loonstrook van september 2023 minder uren vermeld staan dan dat hij aan gewerkte uren in zijn agenda heeft staan. Op 9 oktober 2023 heeft hij een e-mail aan [verzoekster] verstuurd met een overzicht van uren die wel in zijn werkagenda staan, maar die ontbreken in het registratiesysteem van [verzoekster] en dus niet aan hem zijn uitbetaald. Het gaat om in totaal 7,5 uur.
2.5.
Op 17 oktober 2023 heeft [verweerder] een e-mail naar [verzoekster] gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
“Graag reageer ik nog even op onderstaande verschil in uren van o.a. september:
Zoals aangegeven in de vorige (onderstaande) mail zijn de betreffende uren van de genoemde personen in september door mij tijdig gepland zowel in de papieren agenda alsook in het systeem. Dit had ik al aangegeven, maar ik heb dit voor de volledigheid nogmaals nagekeken. In het systeem staan deze uren dan ook exact gelijk aan de geplande uren die in de papieren agenda zijn gepland. In de bijlagen zie je de planning van o.a. de uren, van september, van deze leerlingen in het systeem, voorzien van datum en tijdstip, inclusief de datum en tijdstip van de mail die de leerling hierover heeft ontvangen. In de uitdraai van het systeem die ik op maandag9 oktobervan jullie heb ontvangen staan de betreffende uren van deze leerlingen echternietvermeld.
Dat zou in dit geval kunnen kloppen gezien het feit dat het systeem aangeeft dat de betreffende lesuren (het verschil in uren over september) van deze leerlingen zijn verwijderd. Deze zijn niet door mij verwijderd, maar het systeem geeft aan dat deze zijn allemaal verwijderd op5 oktoberdoor de accountnaam “ [naam] ”. Het totaal van deze verwijderde uren komt exact overeen met het verschil in de uren in de papieren agenda in het systeem.
Ook heb ik van jullie, ook op9 oktober, een overzicht ontvangen van een uitdraai van het systeem van de maanden januari, februari en maart 2023. Ook hier is een tiental verschillen tussen de geplande en gewerkte uren uit de papieren agenda en het systeem van zo’n 10 leerlingen zichtbaar. Ook hier zijn, zoals het systeem aangeeft, lesuren verwijderd cq gewijzigd/verminderd in uren door dezelfde accountnaam. Een aantal voorbeelden heb ik bijgevoegd (zie 2e mail). Dit verklaart in ieder geval het verschil in uren tussen de papieren agenda en de uitdraai van het systeem ná 5 oktober. De reden van het verwijderen van deze lesuren van de leerlingen en daardoor dus ook mijn gewerkte/uit te betalen meer-uren is voor mij echter geheel onduidelijk en het lijkt me goed om dit van jullie te vernemen.”
Hierop heeft [verzoekster] bij e-mail van 7 november 2023 de volgende reactie gegeven:
“Jouw e-mail is nu wel aangekomen. Zoals gisterochtend en vorige week maandag al aangegeven is ons systeem gehackt en heeft er iemand zitten rommelen / neuzen in ons systeem waarschijnlijk al voor langere tijd. Dit is door ons opgemerkt doordat wij geen email meer ontvangen sinds 14 oktober (toen hebben wij direct via de sociale media gecommuniceerd dat de mail niet werkt) vanaf die tijd wordt er door de ICT hard gewerkt om uit te zoeken hoe het kon gebeuren, wat er exact gebeurt is en om het e.e.a. weer volledig werkzaam te krijgen nog niet alle mails komen aan of worden verzonden.
Wat betreft jouw uren die te weinig uitbetaald waren, deze zijn inmiddels compleet uitbetaald en zijn dus recht getrokken. Zoals je weet stonden betreffende uren niet in het systeem en zijn dus daarom niet meegeteld.
Inmiddels heb jij ons twee keer verteld dat jij denkt dat wij de uren er moedwillig hebben uitgehaald.
Dat zou een rotstreek zijn
Wat zou dat voor ons van meerwaarde hebben, als uren niet in het systeem staan worden ze ook niet gefactureerd hebben wij alleen onszelf maar mee want er worden wel kosten gemaakt voor de auto
Vragen wij ons is er uberhaupt wel vertrouwen?
De mail zoals jij het gisteren verstuurd hebt is doorgestuurd naar de ICT om te kijken of zij een oplossing kunnen vinden over het hoe en wat, zodra daar reactie over komt zullen wij dit doorgeven.”
Hierop heeft [verweerder] diezelfde dag de volgende reactie gegeven:
“(…)

De uren die te weinig waren uitbetaald over de maand september zijn nu inderdaad, na mijn verzoek en mail, alsnog uitbetaald, waarvoor dank. In je mail geef je aan dat de uren, “zoals ik zou weten niet in het systeem stonden en dus daarom niet waren meegeteld”.
In mijn vorige mail heb ik aangegeven hoe en door wie de uren, volgens het systeem, zijn verwijderd op5 oktober. Het ging hierbij over totaal 7.5 uur bij 5 verschillende leerlingen. Omdat, zoals je ook aangeeft, de betreffende uren niet (meer) in het systeem stonden, zouden deze uren ook niet aan de leerlingen zijn berekend/gefactureerd. Van een tweetal leerlingen heb ik inmiddels vernomen dat de betreffende uren die bij mij niet zijn uitbetaald echter wel “normaal” bij hen zijn berekend/gefactureerd. Blijkbaar stonden de uren op dat moment dus wel in het systeem, anders zouden ze niet zijn gefactureerd (factuurdatum:2 oktober). In de bijlagen heb ik twee voorbeelden bijgevoegd.

Tot 2x toe heb ik aangegeven dat het systeem aangeeft hoe en door wie (account) de uren zijn verwijderd, inclusief de bijlagen. Dat is iets anders dan dat je omschrijft.
ad2. Betreffende uren zijn dus wel vanuit het systeem gefactureerd aan leerlingen (op 2 oktober, terwijl de uit te betalen uren al vóór 1 oktober waren verwerkt).
Gezien bovenstaande is er voor mij nog steeds onduidelijkheid over de afhandeling van betreffende uren in september. Graag verneem ik verder van jullie.
Zoals aangegeven lijkt me een persoonlijk gesprek de juiste vorm om samen over dit thema te hebben maar als dit van jullie kant nog steeds niet wenselijk/mogelijk is, hoor ik het ook graag.”
2.6.
Naar aanleiding van voorgaande e-mailwisselingen heeft [verzoekster] op 9 november 2023 een door haar ingeschakelde bedrijfsjurist een e-mail laten sturen naar [verweerder] . Hierin staat onder meer het volgende:
“(…)
Het klopt zeker dat er in september een paar uur per abuis niet waren uitbetaald. U heeft dit terecht gemeld en na onderzoek is gebleken dat het systeem van de rijschool is gehackt en dat hierdoor het systeem niet accuraat was. Mevrouw [naam] heeft meteen actie ondernomen en de hack is bij diverse instanties gemeld. Ook is er op dit moment een onderzoek gaande naar de oorzaak en omvang van de hack. Dit is u ook medegedeeld. Vervolgens zijn de ontbrekende uren alsnog aan uw overgemaakt. Dit wordt ook duur u bevestigd. De rijschool heeft daarmede aan haar verplichtingen jegens u voldaan.
(…)
Deze vervelende situatie heeft de aandacht die het nodig heeft. Verder kunnen en willen de heer en mevrouw [naam] hier op advies van de ingeschakelde instanties geen nadere uitspraken over doen. Ik ga ervan uit dat u hier begrip voor heeft. Daarnaast wil ik u er -wellicht ten overvloede- op wijzen dat de hack en de mogelijke gevolgen hiervoor voor de rijschool niet aan derden kenbaar hoeven te worden gemaakt danwel op een andere manier ruchtbaarheid aan gegeven hoeft te worden. En mochten hier mededelingen over gedaan (moeten) worden, het aan de heer en mevrouw [naam] is om hier uitspraken over te doen. Dit geldt dus ook voor de leerlingen van de rijschool. Ik verwijs u kortheidshalve naar uw verplichtingen hieromtrent in de arbeidsovereenkomst (artikel 10). Ik verzoek u dan ook vriendelijk om deze kwestie niet met leerlingen of anderen te bespreken.”
Hierna zijn er meerdere e-mailwisselingen tussen de gemachtigden van partijen geweest.
2.7.
[verweerder] heeft zich met ingang van 13 november 2023 ziek gemeld.
2.8.
Op 17 november 2023 heeft [verweerder] een consult bij de bedrijfsarts gehad. De bedrijfsarts heeft het volgende gerapporteerd:
“Betrokkene gesproken tijdens een digitaal consult. Hij heeft zich ziek gemeld nav een huidige werksituatie. Er is hier geen sprake van ziekte of gebrek vanuit medisch oogpunt. De klachten van betrokkene zijn wel reëel.
Advies: volgende week rust nemen (time out). Daarna een bemiddelingsgesprek organiseren tussen betrokkene, zijn werkgever en een onafhankelijke derde erbij. Perspectief kan hierin ondersteuning bieden. Indien het bemiddelingsgesprek niet voldoende zou zijn, dan adviseer ik mediation in te zetten. Hierin kan Perspectief ook ondersteuning bieden.”
2.9.
Op 19 december 2023 hebben partijen met elkaar gesproken, onder leiding van een consultant van de arbodienst. De consultant heeft hiervan een verslag gemaakt. Hierin staat dat de consultant heeft geconstateerd dat de vertrouwensbreuk die tussen partijen is ontstaan, niet meer te herstellen blijkt. Partijen hebben tijdens het gesprek afgesproken dat [verzoekster] met een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst komt. Partijen zijn het niet eens geworden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
2.10.
Op 4 maart 2024 heeft een medewerker van het team Cybercrime van de politie-eenheid Oost-Nederland een e-mail naar [verzoekster] gestuurd. Daarin staat:
“In een ander groot onderzoek, draaiend bij het Cybercrimeteam Oost-Nederland, is een verdachte aangehouden die er ook van verdacht wordt wederrechtelijk te hebben ingelogd op het account van [verzoekster] . Dit onderzoek loopt nog maar hierin is de verdachte aangehouden. Voor verdere vragen kan er contact opgenomen worden met het Cybercrimeteam Oost-Nederland.”

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
[verzoekster] verzoekt:
- de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g van het Burgerlijk Wetboek (BW);
- met inachtneming van de opzegtermijn zoals bepaald in artikel 7:671b lid 9 sub a BW per de eerst mogelijke datum;
- met compensatie van de proceskosten.
3.1.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt, dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Tijdens het bemiddelingsgesprek op 19 december 2023 hebben partijen de conclusie getrokken dat een afscheid van [verweerder] via een vaststellingsovereenkomst het beste zou zijn, maar partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
3.2.
[verweerder] verweert zich niet tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Het tegenverzoek
3.3.1.
[verweerder] verzoekt (samengevat):
Primair
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 116,00 ten titel van wettelijke verhoging over de te laat betaalde meeruren;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een wettelijke transitievergoeding van € 6.785,97 (uitgaande van een ontbindingsdatum van 1 mei 2024);
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding van € 76.490,14;
Voor recht te verklaren dat [verzoekster] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding;
[verzoekster] te veroordelen in de proceskosten;
Subsidiair
6) Het concurrentiebeding geheel te vernietigen, althans te matigen.
3.3.2.
Voor zover [verzoekster] haar ontbindingsverzoek intrekt, verzoekt [verweerder] (samengevat):
Primair
De arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 116,00 ten titel van wettelijke verhoging over de te laat betaalde meeruren;
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een wettelijke transitievergoeding van € 6.785,97 (uitgaande van een ontbindingsdatum van 1 mei 2024);
[verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding van € 76.490,14;
Voor recht te verklaren dat [verzoekster] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding;
Subsidiair
6) Het concurrentiebeding geheel te vernietigen, althans te matigen.
3.3.3.
[verweerder] heeft aan de (voorwaardelijke) tegenverzoeken ten grondslag gelegd dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is geraakt door ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] . Daartoe heeft [verweerder] aangevoerd dat [verzoekster] meerdere uren niet (tijdig) heeft uitbetaald, zij bewust door [verweerder] gewerkte uren uit de urenregistratie heeft gehaald, zij [verweerder] aan het lijntje heeft gehouden door niet adequaat op zijn verzoeken te reageren en zij hem niet de waarheid heeft verteld over de verwijderde uren. Ten aanzien van het concurrentiebeding heeft hij aangevoerd dat het beding niet voldoet aan de eisen die de rechtspraak aan een dergelijk beding stelt en dat hij door het concurrentiebeding ernstig wordt gehinderd.
3.3.4.
[verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen de (voorwaardelijke) tegenverzoeken. Zij betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van het concurrentiebeding betwist zij dat [verweerder] hierdoor zwaar gehinderd wordt, gelet op de beperkte straal van 20 kilometer. Daarnaast voert zij aan dat zij, gelet op de grote concurrentie in het gebied waarin zij gevestigd is, een gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding.
3.3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Op het verzoek
Ontbinding van der arbeidsovereenkomst
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.2.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij is het met [verzoekster] eens dat er een zodanige vertrouwensbreuk tussen hen is ontstaan, dat de arbeidsverhouding niet meer kan worden voortgezet. Volgens beide partijen is er een redelijke grond aanwezig als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat het verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] , zodat het verzoek tot ontbinding - ondanks het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW - op grond van artikel 7:671b lid 6 sub a BW toch kan worden ingewilligd.
4.3.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 sub a BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juni 2024. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
4.4.
De proceskosten in het verzoek zullen, zoals [verzoekster] heeft verzocht, worden gecompenseerd.
van de tegenverzoeken
4.5.
De kantonrechter gaat achtereenvolgens in op de verzochte transitievergoeding, billijke vergoeding, wettelijke verhoging en op het concurrentiebeding.
Transitievergoeding
4.6.
Omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoekster] wordt ontbonden, heeft [verweerder] op basis van artikel 7:673 lid 1 BW recht op een transitievergoeding. Berekend tot 1 juni 2024 komt de transitievergoeding uit op een bedrag van € 6.860,85. [verzoekster] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [verweerder] .
Billijke vergoeding
4.7.
[verweerder] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding. Gelet op artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
4.8.
[verweerder] stelt dat de verstoorde arbeidsverhouding aan [verzoekster] te wijten is, omdat:
  • zij bewust bepaalde uren niet aan [verweerder] heeft uitbetaald;
  • zij bewust door [verweerder] gewerkte uren uit het registratiesysteem heeft verwijderd;
  • zij [verweerder] aan het lijntje heeft gehouden door maandenlang niet te reageren op verzoeken van [verweerder] ;
  • zij niet de waarheid vertelt over de verwijderde uren door een verhaal over een hack te verzinnen.
4.9.
[verzoekster] betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft aangevoerd dat, toen [verweerder] bij haar kwam met de melding dat er uren niet waren uitbetaald, heeft gevraagd een en ander per e-mail aan haar door te geven. Nadat [verweerder] dat in oktober 2023 heeft gedaan, heeft zij bij het eerst volgende loon de uren alsnog uitbetaald. Over de niet uitbetaalde uren uit het voorjaar heeft zij aan [verweerder] duidelijk gemaakt dat dit per abuis is gebeurd. Voor de uren van september 2023 geeft [verzoekster] aan dat het voor haar eerst niet duidelijk was waardoor er uren van [verweerder] misten in het registratiesysteem, maar dat later bleek dat dit kwam doordat het systeem was gehackt. Zij heeft [verweerder] ook laten weten dat het systeem gehackt was, maar heeft op advies van de politie zo weinig mogelijk informatie gedeeld. Voor haar was na uitbetaling van de betreffende uren aan [verweerder] de kwestie afgedaan. Volgens [verzoekster] is het [verweerder] zelf die de verhouding tussen partijen onnodig onder druk heeft gezet door in haar e-mails allerlei beschuldigingen aan [verzoekster] te richten en niet te berusten in de uitleg die [verzoekster] hem heeft gegeven voor het ontbreken van de overuren in het registratiesysteem.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoekster] . De arbeidsovereenkomst wordt namelijk ontbonden omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij de oorzaak daarvan niet in overwegende mate aan de ene of de andere partij is te wijten. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
- Vast staat dat [verzoekster] , nadat zij inzichtelijk had welke uren over het eerste
half jaar van 2023 en over september 2023 nog niet aan [verweerder] waren uitbetaald, die uren bij het eerst volgende loon heeft uitgekeerd. Dit heeft zij ook met [verweerder] gecommuniceerd.
- Tussen partijen is niet in geschil dat de uren (14,5) die over het voorjaar niet waren
uitbetaald, niet opzettelijk, maar per vergissing niet door [verzoekster] waren uitbetaald.
- In de e-mails tussen partijen over de missende uren, heeft [verzoekster] in ieder
geval op 7 november 2023 aan [verweerder] bericht dat haar systeem gehackt was. Uit dit bericht maakt de kantonrechter op dat [verzoekster] de hack zag als oorzaak van de missende uren (7,5) van [verweerder] van september 2023. Met het overleggen van het bericht van Cybercrimeteam Oost-Nederland van 4 maart 2024 over dat er een verdachte is aangehouden (productie 16), heeft [verzoekster] voldoende onderbouwd dat haar registratiesysteem gehackt is.
- Het had, in het kader van goed werkgeverschap, op de weg van [verzoekster]
gelegen om met [verweerder] meer en in een eerder stadium te communiceren over de hack. Uit de e-mails van [verweerder] van oktober 2023 en november 2023 volgt dat [verweerder] ontdaan is over zijn constatering dat met het account ‘ [naam] ’ werkuren van hem uit het systeem zijn verwijderd en dat die uren zodoende niet aan hem zijn uitbetaald, maar wel bij de betreffende leerlingen zijn gefactureerd. Ook wordt uit die e-mails duidelijk dat [verweerder] de uitleg dat het systeem van [verzoekster] was gehackt niet geloofde, met name omdat [verzoekster] de uren wel uitbetaald heeft gekregen en de hacker dus wel erg in het voordeel van [verzoekster] zou hebben gehandeld. [verzoekster] heeft in dit verband aangevoerd dat zij van de betreffende instanties had meegekregen geen inhoudelijke informatie over de hack te delen en dat zij vindt dat zij met de uitbetaling van de uren de kwestie richting [verweerder] correct heeft afgehandeld. [verzoekster] had echter ook, zonder inhoudelijke informatie over de hack te delen, richting [verweerder] iets meer openheid kunnen geven bijvoorbeeld over wanneer zij bij welke instantie heeft gemeld dat haar systeem gehackt is. Ook had zij [verweerder] tegemoet kunnen komen in zijn wens om niet alleen per e-mail te communiceren, maar ook met elkaar in gesprek te gaan. Dat [verzoekster] dat niet heeft gedaan, maakt echter niet dat zij richting [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De lat daarvoor ligt, zoals hiervoor overwogen, erg hoog en doet zich slechts in uitzonderlijke gevallen voor. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.
4.11.
Gelet op het voorgaande is er geen plaats voor toekenning van een billijke vergoeding. Het verzoek van [verweerder] tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Wettelijke verhoging
4.12.
[verweerder] verzoekt voor de 14,5 uur uit de eerste helft van 2023 de maximale wettelijke verhoging van 50%. [verzoekster] heeft de kantonrechter gevraagd de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
4.13.
De kantonrechter overweegt dat de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW ertoe strekt om de werkgever te stimuleren voor tijdige betaling zorg te dragen. Die tijdige betaling heeft [verzoekster] nagelaten. Alleen al hierom is zij de wettelijke verhoging over de betreffende 14,5 uur verschuldigd. Voor de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging is de reden voor het uitblijven van de betaling namelijk niet relevant. Ook is verwijtbaar handelen van de werkgever geen vereiste. Voldoende voor toewijzing van de wettelijke verhoging is dat de het niet (tijdig) betalen aan de werkgever is toe te rekenen. Dat neemt niet wet dat de kantonrechter de verhoging kan beperken tot een zodanig bedrag als de kantonrechter met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt.
4.14.
De kantonrechter ziet hier aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 5 %. Niet in geschil is namelijk dat de te late uitbetaling niet berustte op onwil van [verzoekster] en dat [verzoekster] , toen [verweerder] inzichtelijk had gemaakt hoeveel uren over de eerste helft van 2023 niet waren uitbetaald, de uren direct bij het volgende loon alsnog heeft uitbetaald. Dit betekent dat een bedrag van € 11,60 aan wettelijke verhoging zal worden toegewezen.
Concurrentiebeding
4.15.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [verweerder] gebonden is aan het concurrentiebeding dat in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen. [verweerder] heeft primair verzocht om voor recht te verklaren dat [verzoekster] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding. Aan dit verzoek heeft hij artikel 7:653 lid 4 ten grondslag gelegd. Op grond van dit artikel kan een werkgever geen rechten aan een concurrentiebeding ontlenen als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Zoals de kantonrechter hiervoor heeft geconcludeerd, is het einde van de arbeidsovereenkomst hier niet veroorzaakt door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . De verzochte verklaring voor recht kan daarom niet worden toegewezen.
4.16.
Subsidiair heeft [verweerder] verzocht om het concurrentiebeding te vernietigen, althans te matigen, op grond van artikel 7:653 BW. [verweerder] heeft aangevoerd dat een non-concurrentiebeding alleen kan strekken tot bescherming van het bedrijfsdebiet en niet, zoals artikel 15 van de arbeidsovereenkomst doet, ter binding van werknemers. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij ernstig wordt belemmerd door het concurrentiebeding. [verzoekster] heeft zich verweerd tegen het verzoek tot vernietiging/matiging. Zij heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, omdat de rijschool volgens haar gevestigd is in een landelijk gebied met veel concurrenten. Als [verweerder] naar een andere naburige rijschool gaat, loopt [verzoekster] naar eigen zeggen het risico dat leerlingen of aspirant leerlingen met hem mee over gaan naar die andere rijschool en dat een andere rijschool ten koste van [verzoekster] kan uitbreiden, omdat die andere rijschool over een extra rijinstructeur beschikt. Daarnaast betwist [verzoekster] dat [verweerder] door het concurrentiebeding ernstig wordt gehinderd, omdat de straal waarvoor het beding geldt beperkt is en omdat [verweerder] een arbeidsverleden in de detailhandel heeft, waarnaar hij zou kunnen terugkeren.
4.17.
Op grond van artikel 7:653 lid 3 onder b BW kan de kantonrechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen als de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter moet daarom beoordelen of [verweerder] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [verzoekster] .
4.18.
Met betrekking tot de door [verzoekster] aangevoerde belangen overweegt de kantonrechter dat volgens vaste rechtspraak een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. [1]
4.19.
Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat het enkele feit dat [verweerder] mogelijk bij een concurrerende onderneming in dienst treedt, hoe vervelend ook voor [verzoekster] , geen door het concurrentiebeding beschermd belang van [verzoekster] oplevert. [verzoekster] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat zij, wanneer [verweerder] overstapt naar een concurrerende rijschool, wordt aangetast in haar bedrijfsdebiet. Dat in dat geval mogelijk ook een aantal van zijn leerlingen overstappen is daarvoor onvoldoende.
4.20.
Dit betekent dat [verzoekster] geen rechtens te respecteren belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Daar tegenover staat dat [verweerder] door het concurrentiebeding wel wordt beperkt in de keuze van een opvolgend dienstverband. Dat [verweerder] , zoals [verzoekster] heeft aangevoerd, buiten de straal van 20 kilometer wel als rijinstructeur werkzaam kan zijn of kan terugkeren naar de detailhandel, neemt dit niet weg. De kantonrechter concludeert daarom dat [verweerder] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding en zal het verzoek tot vernietiging van dit beding daarom toewijzen.
4.21.
Omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren. Dit betekent dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
van de voorwaardelijke tegenverzoeken
4.22.
[verweerder] heeft de voorwaardelijke tegenverzoeken ingediend voor zover [verzoekster] haar ontbindingsverzoek intrekt. Omdat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen billijke vergoeding wordt verbonden en [verzoekster] niet heeft verzocht om de gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken, zal de kantonrechter [verzoekster] die gelegenheid niet geven. Daarmee komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke tegenverzoeken.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek en in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2024;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 6.860,85;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] de wettelijke verhoging te betalen van € 11,60;
5.4.
vernietigt het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken door mr. R.F. van Aalst op 5 april 2024 (MS).

Voetnoten

1.Zie: HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:894 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7033.