ECLI:NL:RBOVE:2024:1708

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
AK_23_114
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuurlijke boetes op grond van de Meststoffenwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres, een agrarisch bedrijf, tegen twee bestuurlijke boetes van elk € 300,- die zijn opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De rechtbank oordeelt dat eiseres de gegevens in de Gecombineerde opgave 2021 (GO2021) niet naar waarheid heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat voor een aantal opgegeven percelen grote beperkingen golden, waardoor eiseres niet de beschikkingsmacht had over deze percelen. Hierdoor mochten deze percelen niet worden opgegeven als binnen het bedrijf in gebruik zijnde landbouwgrond. Daarnaast heeft eiseres ook de gegevens in de Aanvullende gegevens landbouwer 2020 (AGL2020) niet naar waarheid verstrekt, omdat het stikstof- en fosfaatgehalte in de eindvoorraad mest niet is opgegeven op basis van de best beschikbare gegevens. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat beide boetes in stand, maar bepaalt dat de minister het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en ook een vergoeding van de proceskosten moet betalen. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boetes in overeenstemming zijn met de regelgeving, ondanks een onjuiste feitcode in het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/114

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] C.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.J. Houtsma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen twee bestuurlijke boetes van elk € 300,- die de minister in een besluit van 9 juni 2022 (het boetebesluit) aan haar heeft opgelegd wegens overtredingen van de meststoffenwetgeving.
1.1.
Met een besluit van 29 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en is hij daarbij gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister, vergezeld door [naam] , werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt of de boetes in stand kunnen blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de gegevens in de Gecombineerde opgave 2021 (GO2021) niet naar waarheid heeft verstrekt. Voor het gebruik van een aantal in de GO2021 opgegeven percelen golden zodanig grote beperkingen dat eiseres daar niet de beschikkingsmacht over had. Daarom mocht eiseres deze percelen niet opgeven als binnen het bedrijf in gebruik zijnde landbouwgrond. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiseres ook de gegevens in de Aanvullende gegevens landbouwer 2020 (AGL2020) niet naar waarheid heeft verstrekt. Eiseres heeft het stikstof- en fosfaatgehalte in de eindvoorraad mest niet opgegeven op basis van de best beschikbare gegevens
.Daarom kunnen beide boetes in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1.
Eiseres exploiteert een agrarisch bedrijf (het bedrijf). In het kader van de bedrijfsvoering heeft eiseres een aantal percelen gepacht van het waterschap Drents Overijsselse Delta (het waterschap) voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022. Een deel van deze percelen heeft eiseres gepacht met de aanduiding “sterk waterstaatkundig beheer” (hierna: de waterstaatkundige percelen). Dit zijn (delen van) de kadastrale percelen gemeente IJsselmuiden [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] die zijn gelegen langs de [locatie] . De overige percelen heeft eiseres gepacht met de aanduiding “natuurtechnisch beheer” (hierna: de natuurtechnische percelen). Dit zijn (delen van) de kadastrale percelen gemeente Kampen [perceel 4] , [perceel 5] en [perceel 6] die zijn gelegen op een bedrijventerrein aan de noordzijde van [plaats] .
4.2.
Op enig moment is een pachtwijzigingsovereenkomst opgesteld. In dit document staat dat de pachtovereenkomst per 31 december 2020 is ontbonden voor de natuurtechnische percelen wegens veranderde eigendomssituatie van het waterschap naar de gemeente Kampen (de gemeente). De versie van dit document dat door eiseres aan de minister is verstrekt is niet gedateerd en is ook niet ondertekend namens eiseres. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat eiseres deze overeenkomst nooit heeft ondertekend.
4.3.
Op 25 januari 2021 heeft eiseres de AGL2020 ingediend. Daarin is met betrekking tot mestcode 14 (rundvee: drijfmest behalve van vleeskalveren) een eindvoorraad mest op 31 december 2020 opgegeven van 9.600 ton met 39.648 kg stikstof en 10.272 kg fosfaat.
4.4.
Op 14 mei 2021 heeft eiseres de GO2021 ingediend. De natuurtechnische percelen zijn daarin vermeld als de percelen [perceel 7] (0,04 hectare) en [perceel 8] (0,14 hectare) en de waterstaatkundige percelen als de percelen [perceel 9] (1,22 hectare) en [perceel 10] (0,88 hectare). Eiseres heeft de percelen [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 7] en [perceel 8] opgegeven als grasland, blijvend (gewascode 265).
4.5.
In 2021 heeft de NVWA een controle uitgevoerd bij het bedrijf in het kader van de naleving van de derogatievoorwaarden over het kalenderjaar 2021. De NVWA heeft de resultaten neergelegd in een rapport van 22 december 2021 (het NVWA-rapport). In dit rapport heeft de NVWA zich op basis van de controle op het standpunt gesteld dat de GO2021 niet naar waarheid is opgegeven, omdat de percelen [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 7] en [perceel 8] niet mogen meetellen voor de gebruiksnormenregeling omdat in de pachtovereenkomst een beperking is opgelegd met betrekking tot het bemesten. Daarnaast heeft de NVWA in het rapport op basis van de opgave in de AGL2020 berekend dat voor de eindvoorraad drijfmest 4,13 kg stikstof per ton en 1,07 kg fosfaat per ton is opgegeven. De NVWA heeft geconstateerd dat eiseres in het kalenderjaar 2020 in totaal 83 vrachten afgevoerde mest met mestcode 14 heeft geregistreerd met een totaalgewicht van 2.981,95 ton mest, 10.882 kg stikstof en 3.842 kg fosfaat. De NVWA heeft berekend dat deze afgevoerde mest gemiddeld per ton 3,65 kg stikstof en 1,29 kg fosfaat bevatte. Naar aanleiding van deze constatering heeft de NVWA zich in het rapport op het standpunt gesteld dat de AGL2020 niet naar waarheid is ingevuld, omdat de daarin vermelde gehalten stikstof en fosfaat niet zijn opgegeven op basis van de best beschikbare gegevens.
4.6.
Vervolgens heeft de minister eiseres in het boetebesluit twee bestuurlijke boetes opgelegd van elk € 300,- wegens het niet naar waarheid aanleveren van de GO2021 en de AGL2020. Voor de details van de overtredingen verwijst de minister naar het NVWA-rapport. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en beide boetes in stand gelaten.
4.7.
In een besluit van 26 juli 2022 heeft de minister de derogatievergunning van eiseres ingetrokken en eiseres uitgesloten van deelname aan derogatie voor het jaar 2023. In een besluit van 29 november 2022 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 juli 2022 ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College). De minister heeft ter zitting verklaard dat het College de behandeling van het hoger beroep heeft aangehouden in afwachting van de uitkomst van deze beroepsprocedure.
Heeft eiseres de Gecombineerde opgave 2021 naar waarheid ingevuld?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de GO2021 wel naar waarheid heeft ingevuld. Zij heeft alle gronden opgegeven die feitelijk bij het bedrijf in gebruik waren. Zij heeft daarbij terecht opgegeven dat op de percelen gras wordt geteeld. Ook heeft zij de juiste ligging en de juiste oppervlakten opgegeven.
Volgens eiseres heeft zij in de GO2021 terecht ook de percelen [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 7] en [perceel 8] genoemd. Eiseres pachtte deze percelen van het waterschap. Het waterschap heeft tijdens de looptijd van het pachtcontract het eigendom van deze percelen overgedragen aan de gemeente. Eiseres is van mening dat nog steeds sprake was van een geldige gebruikstitel, omdat zij de percelen in gebruik had op grond van een schriftelijke overeenkomst en zij daar ook voor betaalde. Ook als er geen geldige gebruikstitel was en er dus geen gebruiksvoorwaarden waren, was eiseres naar haar mening verplicht deze percelen op te geven, omdat zij ze feitelijk in gebruik had als landbouwgrond.
Daarnaast is eiseres het niet eens met het standpunt van de minister dat voor het gebruik van deze percelen dusdanige beperkende voorwaarden gelden dat sprake is van natuur of dat zij daarover geen beschikkingsmacht had. Eiseres heeft de gronden landbouwkundig in gebruik. Volgens eiseres zien de door de minister bedoelde beperkingen alleen op het gebruik van de grond en zijn deze niet van belang voor de GO2021. Bovendien blijkt uit de pachtwijzigingsovereenkomst dat het waterschap de beperkende voorwaarden heeft ingetrokken. De nieuwe verpachter heeft geen beperkende pachtvoorwaarden opgelegd. Eiseres stelt dat in het kader van de vraag of percelen terecht als blijvend grasland zijn opgegeven in de GO2021 niet van belang is of daaraan gebruiksruimte voor meststoffen moet worden toegekend.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de percelen [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 7] en [perceel 8] in de GO2021 ten onrechte heeft opgegeven als binnen het bedrijf in gebruik zijnde landbouwgrond, omdat voor het gebruik van deze percelen zodanig grote beperkingen golden dat eiseres daar niet de beschikkingsmacht over had. Hieruit volgt dat eiseres de gegevens in de GO2021 niet naar waarheid heeft verstrekt. De minister heeft haar terecht een boete opgelegd voor deze overtreding. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
5.1.1.
Een landbouwer moet elk jaar in de gecombineerde opgave de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond opgeven. Percelen kunnen alleen worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als daarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend en als ze in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik zijn. Dit volgt uit artikel 1, aanhef en onder h en m, van de Meststoffenwet (Msw).
5.1.2.
Het is vaste rechtspraak van het College dat uit de begripsomschrijving in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel m, van de Msw volgt dat grond voor de toepassing van de Msw uitsluitend mag worden opgevoerd als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wanneer deze in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is. Deze laatste eis brengt, zoals ook blijkt uit de wetsgeschiedenis, met zich dat degene die het landbouwbedrijf voert de feitelijke beschikkingsmacht moet hebben over de desbetreffende grond. Een dergelijke beschikkingsmacht veronderstelt de aanwezigheid van een geldige juridische titel. Voorts is voor het hebben van de feitelijke beschikkingsmacht vereist dat de landbouwer in de praktijk in staat is het teeltplan en bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren. [1]
5.1.3.
Eiseres heeft de percelen [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 7] en [perceel 8] gepacht van het waterschap voor de periode van 1 januari 2018 tot met 31 december 2020. Aan deze pacht zijn in de pachtovereenkomst van 3 mei 2018 voorwaarden verbonden. Uit het dossier kan worden afgeleid dat het waterschap de eigendom van de natuurtechnische percelen [perceel 7] en [perceel 8] op enig moment heeft overgedragen aan de gemeente. De rechtbank gaat ervan uit dat de pacht van deze percelen ook is overgegaan naar de gemeente. Daarom gaat de rechtbank er ook van uit dat eiseres in het jaar 2021 beschikte over een gebruikstitel voor de percelen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat voor alle percelen de voorwaarden uit de pachtovereenkomst van 3 mei 2018 zijn blijven gelden. Eiseres heeft geen bewijs geleverd voor een wijziging van deze voorwaarden. De rechtbank hecht geen waarde aan de opgestelde pachtwijzigingsovereenkomst, onder meer omdat eiseres deze niet heeft ondertekend.
5.1.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in 2021 op de percelen landbouw heeft uitgeoefend in de vorm van het telen van gras en – voor wat betreft de waterstaatkundige percelen – het beweiden met kleinvee. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het landbouwkundig gebruik van de percelen door de voorwaarden uit de pachtovereenkomst echter zodanig beperkt dat eiseres niet de feitelijke beschikkingsmacht had over deze percelen. Voor de waterstaatkundige percelen gold dat deze alleen in een bepaalde periode mochten (en ook ten minste eenmaal moesten) worden gemaaid en dat het vrijgekomen maaisel telkens binnen zeven dagen moest worden verzameld en afgevoerd. Verder gold voor deze percelen dat bemesting niet was toegestaan, dat beweiding alleen was toegestaan met kleinvee in de periode van 15 mei tot 15 oktober, dat eiseres het beweide vee niet mocht bijvoeren en dat het waterschap delen van de genoemde periode kon aanwijzen waarin beweiding in het belang van goed dijkbeheer was verboden. Voor de natuurtechnische percelen gold dat deze alleen in bepaalde periodes mochten (en in die periodes ook tweemaal moesten) worden gemaaid. Verder gold voor deze percelen dat beweiding, begrazing of bemesting in het geheel niet was toegestaan. Doordat eiseres bij het gebruik van de percelen was gebonden aan deze beperkende voorwaarden, was zij in de praktijk niet in staat het teeltplan en het bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren. [2]
5.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat eiseres niet de beschikkingsmacht had over de percelen [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 7] en [perceel 8] , niet wordt voldaan aan de eis dat deze percelen in het kader van een normale bedrijfsvoering in gebruik waren bij het bedrijf. Daarom kunnen de percelen niet worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende landbouwgrond in de zin van artikel 1, onder m, van de Msw en mocht eiseres deze percelen ook niet als zodanig opgeven in de GO2021. Hieruit volgt reeds dat eiseres de GO2021 niet naar waarheid heeft aangeleverd en dat de minister bevoegd was om eiseres een boete op te leggen voor overtreding van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder c, van de Msw, gelezen in samenhang met artikel 26, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (het Besluit) en artikel 124, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (de Regeling). Daarom is het niet nodig dat de rechtbank een oordeel geeft over de vraag of de percelen moeten worden aangemerkt als landbouwgrond of als natuur en zal zij dit in het midden laten. Het voorgaande betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Heeft eiseres de AGL2020 naar waarheid ingevuld?
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de AGL2020 naar waarheid heeft ingevuld. Zij heeft de samenstelling van de mest gebaseerd op de bij het bedrijf bekende gegevens over de beginvoorraad, de productie, de afvoer van de verschillende soorten mest met dezelfde mestcode en de aanwending daarvan. Ook heeft zij rekening gehouden met de bepalingen uit de derogatiebeschikkingen en dan met name de bepalingen over de berekening van de hoeveelheid stikstof (met aftrek van de verliezen in de stallen en de opslagfaciliteiten) en fosfaat uit de dierlijke mest die op het bedrijf is geproduceerd. Eiseres stelt dat zij daarbij is uitgegaan van de best beschikbare gegevens. Volgens eiseres waren de oorspronkelijk ingediende gegevens juist en volledig voor wat betreft de hoeveelheid mineralen. Eiseres voert aan dat op het bedrijf in vier mestopslagen verschillende soorten rundveedrijfmest aanwezig zijn die alle onder drijfmest met mestcode 14 vallen. Zij stelt dat drijfmest van jongvee een hoger fosfaatgehalte heeft, terwijl drijfmest van hoogproductieve koeien juist meer stikstof bevat en drijfmest van laagproductieve koeien vrij lage gehaltes fosfaat en stikstof. Daarbij komt dat slechts uit één van de vier mestopslagen mest is afgevoerd en dus ook alleen de mest uit die opslag is bemonsterd. De mest uit de andere opslagen heeft volgens eiseres een lager fosfaat- en stikstofgehalte doordat deze mest ouder is en is vermengd met regenwater en uit deze mest meer stikstof is vervluchtigd. Volgens eiseres scheert de minister de mest uit alle vier de mestopslagen ten onrechte over één kam. Eiseres stelt dat zij bij het opgeven van het fosfaat- en stikstofgehalte niet alleen rekening heeft gehouden met de gegevens van de afgevoerde drijfmest (zoals de minister heeft gedaan), maar ook met de verschillende kwaliteiten van de afgevoerde en nog aanwezige mest en de aangewende mest vanuit de productie en de beginvoorraad. Volgens eiseres heeft zij daardoor juist veel meer gedaan om het juiste fosfaat- en stikstofgehalte van de mest te bepalen dan volgens de minister in de toelichting op de Regeling is voorgeschreven. Eiseres is van mening dat zij gebruik heeft gemaakt van de best beschikbare gegevens. Verder voert eiseres aan dat de toelichting geen wet is en dat deze eerder moet worden gezien als een opsomming van de minerale grondslagen waaraan de voorraadwaardering moet voldoen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de gegevens in de AGL2020 niet naar waarheid heeft verstrekt, omdat zij bij het opgeven van de eindvoorraad mest niet is uitgegaan van de best beschikbare gegevens. De minister heeft eiseres terecht een boete opgelegd voor deze overtreding. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
6.1.1.
Op de zitting bestond enige onduidelijkheid over de vraag welke overtreding de minister eiseres verwijt in het kader van de AGL2020. Uiteindelijk heeft de minister verklaard dat hij eiseres verwijt dat zij het stikstof- en fosfaatgehalte van de mestvoorraad niet heeft opgegeven op basis van de best beschikbare gegevens. De rechtbank constateert dat dit standpunt overeenkomt met het standpunt dat is ingenomen in het NVWA-rapport, het daarop gebaseerde boetebesluit, het bestreden besluit en het verweerschrift.
6.1.2.
Eiseres moet jaarlijks aan de minister gegevens verstrekken over de hoeveelheid meststoffen die zij in een kalenderjaar in voorraad heeft gehouden en de samenstelling daarvan. Deze hoeveelheid moet eiseres bepalen op basis van het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde gewicht van de dierlijke meststoffen en het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde stikstof- en fosfaatgehalte van die meststoffen. Dit volgt uit de artikelen 34, eerste lid, onder b, en 35, eerste lid, van de Msw, de artikelen 35, eerste en tweede lid, 36, aanhef en onder d, en 68 van het Besluit en artikel 42 , eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
6.1.3.
Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Regeling moet het fosfaat- en stikstofgehalte van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens.
6.1.4.
Uit de toelichting op de Regeling volgt dat de best beschikbare gegevens worden verkregen door de gehele voorraad mest te bemonsteren en te analyseren op dezelfde manier als bij aan- en afvoer van mest. Als deze gegevens niet beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van berekening van het gemiddelde stikstof- en fosfaatgehalte aan de hand van de stikstof-, en fosfaatgehalten die eerder zijn bepaald aan de hand van bemonstering en analyse van de in het desbetreffende jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheden dierlijke meststoffen. Als in het desbetreffende jaar geen dierlijke meststoffen zijn afgevoerd, kan bij de bepaling van de eindvoorraad dierlijke mest gebruik worden gemaakt van het bij de desbetreffende diersoort en -categorie behorende forfaitaire stikstof- en fosfaatgehalte. [3]
6.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de best beschikbare gegevens in dit geval kunnen worden verkregen door uit te gaan van de gemiddelde stikstof- en fosfaatgehaltes in de afgevoerde hoeveelheden mest. Het toepassen van deze methode is in overeenstemming met de toelichting op de Regeling. De rechtbank is het met de minister eens dat kan worden aangenomen dat het gemiddelde stikstof- en fosfaatgehalte per ton van de 83 vrachten bemonsterde mest met mestcode 14 die in het kalenderjaar 2020 zijn afgevoerd voldoende representatief zijn om het totale stikstof- en fosfaatgehalte van de totale voorraad mest in de AGL2020 te kunnen bepalen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij haar alternatieve berekening is uitgegaan van gegevens die ten minste even geschikt zijn om het stikstof- en fosfaatgehalte van de mestvoorraad zo goed mogelijk te benaderen. Eiseres heeft deze gehaltes naar eigen zeggen bepaald aan de hand van diverse gegevens, variërend van productiecijfers, afvoercijfers en haar eigen kennis. Zij heeft echter – ondanks dat haar hier meermalen naar is gevraagd – geen inzicht gegeven in de door haar gemaakte berekening en de concrete, objectieve en verifieerbare gegevens die zij daarbij heeft gebruikt. [4]
6.1.6.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres de gegevens in de AGL2020 niet naar waarheid heeft verstrekt, omdat zij het fosfaat- en stikstofgehalte niet heeft bepaald op basis van de best beschikbare gegevens. De minister was bevoegd om eiseres een boete op te leggen voor de overtreding van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de Msw, gelezen in samenhang met de artikelen 35, eerste lid, 36 en 68, derde lid, van het Besluit en de artikelen 42 , eerste lid, 94, tweede lid, en 124, eerste lid, van de Regeling. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Zijn de opgelegde boetes in overeenstemming met bijlage M van de Regeling?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de opgelegde boetes niet in overeenstemming zijn met bijlage M van de Regeling, omdat volgens deze bijlage een boete van € 300,- had moeten worden opgelegd voor de overtreding met feitcode M123 en een boete van € 200,- (en niet € 300,-) voor de overtreding met feitcode M102.
7.1.
De rechtbank is het met de minister eens dat terecht twee boetes van elk € 300,- zijn opgelegd, omdat het in beide gevallen gaat om een overtreding met feitcode M123 waarvoor volgens bijlage M een boete van € 300,- wordt opgelegd. In de bijlage op pagina 20 van het bestreden besluit is ten onrechte feitcode M102 genoemd, waarbij een boete van € 200,- hoort. Feitcode M102 ziet op het niet volledig verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag door de landbouwer. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Uit het boetebesluit en het bestreden besluit blijkt duidelijk dat het in dit geval gaat om het niet naar waarheid verstrekken van gevraagde gegevens en dat dus feitcode M123 (en niet feitcode M102) van toepassing is. Daarbij hoort een boete van € 300,-. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat beide boetes in stand blijven. De minister moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit omdat de minister in het bestreden besluit een onjuiste feitcode heeft vermeld. Eiseres krijgt om die reden ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De rechtbank berekent deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en de zitting bijgewoond. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Op basis daarvan zou de vergoeding uitkomen op € 1.750,-. De rechtbank stelt de vergoeding echter met toepassing aan artikel 2, tweede lid, van het Bpb vast op de helft van dat bedrag, te weten op € 875,-. De reden daarvoor is dat eiseres in beroep slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en dat het punt waarop zij in het gelijk is gesteld van ondergeschikt belang is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verkeerde boetecode alleen is vermeld bij de weergave van de regelgeving in de bijlage bij het bestreden besluit en dat in dat besluit zelf wel het juiste boetebedrag en de juiste overtreding zijn genoemd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en mr. drs. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
de voorzitter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Meststoffenwet (Msw)

artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: […]
g. landbouw: akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet;
h. landbouwgrond: grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;
i. bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden; […]
m. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is; […].

artikel 34

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken. Deze regels kunnen betrekking hebben op: […];
b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik; […].

artikel 35

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:
a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat; […];
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel c; […].

artikel 51

Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen […] 34.

artikel 62

[…]
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd ter zake van overtreding van het bij of krachtens artikel […] 34 […] bepaalde. […].
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (het Besluit)

artikel 26

1. De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar aan Onze Minister gegevens met betrekking tot:
a. de op 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar beteelde of te betelen oppervlakte van de percelen landbouwgrond, onderscheiden naar gewas en topografische ligging van deze percelen;
b. de na 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar met een volggewas te betelen oppervlakte van de percelen landbouwgrond, onderscheiden naar gewas en topografische ligging van deze percelen; en […].
2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de gegevens die ingevolge het eerste lid worden verstrekt, de wijze waarop en de uiterlijke datum waarop deze gegevens worden verstrekt en de termijn waarbinnen wijzigingen in deze gegevens worden doorgegeven; en
b. de overige te verstrekken gegevens, de wijze waarop en de uiterlijke datum waarop deze gegevens worden verstrekt en de termijn waarbinnen wijzigingen in deze gegevens worden doorgegeven. […].

artikel 32

1. De landbouwer houdt per bedrijf en per kalenderjaar een inzichtelijke administratie bij.
2 De administratie bevat in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 31, tweede lid, alsmede gegevens over:
a. de civielrechtelijke titel die het exclusieve gebruiksgenot verschaft van elk van de tot het bedrijf behorende productie-eenheden;
b. de oppervlakte en gegevens ter identificatie van de percelen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, onderscheiden naar:
1° de verschillende teelten of andere vormen van gebruik;
2° de fosfaattoestand van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, zoals deze wordt onderscheiden in artikel 21a, eerste lid;
3° grasland en bouwland, en […].

artikel 35

1. Uit de administratie worden jaarlijks gegevens verstrekt aan Onze Minister door:
a. landbouwers die in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen produceren dan 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond; en
b. de bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van landbouwers.
2 De landbouwer verstrekt desgevraagd door Onze Minister gegevens uit de administratie, binnen een door Onze Minister bepaalde termijn en op een door Onze Minister bepaalde wijze. Verstrekking geschiedt uitsluitend langs elektronische weg. […].

artikel 36

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over: […]
d.de gegevens die ingevolge artikel 35, eerste lid, worden verstrekt en de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze gegevens worden verstrekt; […].

artikel 68

[…]
3 De op een bedrijf waar dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald op basis van het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde gewicht van de dierlijke meststoffen en het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen. […].
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (de Regeling)

artikel 42

1. De landbouwer, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de minister overeenkomstig artikel 25, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:
a. de aan het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar:
1°. vaste mest;
2°. drijfmest; […].

artikel 94

1. Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.
2 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens. […].

artikel 122

1 De in artikel 26, eerste lid, van het besluit […] verstrekking van gegevens […] geschieden door indiening bij de minister van het ingevulde en ondertekende daartoe door de minister ter beschikking gestelde middel.

artikel 124

1 Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid. […].

artikel 130

De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Bijlage M behorende bij artikel 130 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
Meststoffen-wet
Uitvoerings- besluit
Uitvoerings- regeling
Omschrijving regelovertreding
Feitcode
Hoogte bestuurlijke boete
Art. 34 en 35
Art. 26 lid 1 en 2
Art. 3,
art. 124 lid 1
Niet volledig verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op verzamelaanvraag door de landbouwer
M102
€ 200
Art. 34 en 35
Art. 35 lid 1 en 2,
art. 36 onderdeel d
Art. 42 ,
art. 124 lid 1
Niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer
M123
€ 300

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld r.o. 6.1.1. van de uitspraak van het CBB van 30 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1032.
2.Vergelijk de uitspraak van het College van 13 december 2017, ECLI:NL:CBB:2017:418, r.o. 5.2.
3.Zie de Staatscourant van 21 november 2005, nr. 226, blz. 6.
4.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1260, r.o. 9 en volgende.