In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op basis van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Eiseres, die in een (informeel) co-ouderschap verkeerde met [naam 1], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB dat haar de kinderbijslag voor haar dochter [de kind 1] niet toekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB in zijn nieuwe standpunt niet kon aantonen dat er sprake was van co-ouderschap, zoals bedoeld in het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk). De rechtbank volgde de SVB in zijn nieuwe standpunt en oordeelde dat eiseres recht had op kinderbijslag, omdat zij de kosten voor het kind had gedragen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres. Daarnaast zijn proceskosten vergoed aan eiseres, waarbij de SVB en de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de kosten zijn veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak om tijdig beslissingen te nemen in bestuursrechtelijke zaken.