ECLI:NL:RBOVE:2023:784

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AK_21_81
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van natuurvergunning voor het doden van ganzen in Overijsselse Natura 2000-gebieden

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de natuurvergunning die was verleend aan de Faunabeheereenheid Overijssel voor het doden van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in en rond Overijsselse Natura 2000-gebieden. De rechtbank heeft de vergunning herroepen omdat de vergunde activiteit onvoldoende was beschreven en niet kon worden uitgesloten dat deze activiteit significante gevolgen zou hebben voor de Natura 2000-gebieden. De rechtbank baseerde haar oordeel op het eindverslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB), waarin werd geconcludeerd dat de passende beoordeling van de gevolgen van de vergunde activiteit niet adequaat was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de cumulatieve effecten van andere projecten onvoldoende waren onderzocht en dat de vergunning niet voldeed aan de eisen van de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 27 november 2020 en herroept het primaire besluit van 25 mei 2020, waardoor de natuurvergunning niet meer bestaat. De rechtbank verplichtte verweerder om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de Faunabeheereenheid, waarbij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/81

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Vogelbescherming Nederland [1] , uit Zeist, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder

(gemachtigden: H.G. Bos, H.L. Gerrevink en A.G. van der Wal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Faunabeheereenheid Overijssel
uit Deventer (de FBE).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vergunning die verweerder op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) heeft verleend aan de FBE voor het verjagen van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen met ondersteunend afschot in en rond een aantal Overijsselse Natura 2000-gebieden. Deze natuurvergunning ziet op het doden van ganzen in de periode van 1 maart tot 1 oktober
(de zomerperiode). Met het besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres en anderen tegen het besluit van 25 mei 2020 tot het verlenen van deze natuurvergunning ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige geraadpleegd. De StAB heeft op 17 november 2022 een eindverslag uitgebracht. Verweerder heeft schriftelijk gereageerd op dit eindverslag.
Op 29 november 2022 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepsprocedures van eiseres en Stichting De Faunabescherming (de Faunabescherming) met de zaaknummers ZWO 20/1640 en ZWO 20/1639. Deze procedures waren gericht tegen de natuurvergunning die verweerder aan de FBE heeft verleend voor het verjagen van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in en rond een aantal Overijsselse Natura 2000-gebieden in de periode van 1 oktober tot 1 maart (de winterperiode). Ook in deze procedures heeft de rechtbank de StAB als deskundige geraadpleegd. De rechtbank heeft het eindverslag van de StAB van 7 februari 2022 over de winterperiode ook toegevoegd aan het dossier in deze zaak over de zomerperiode. Zij heeft partijen gelegenheid gegeven om in het kader van deze zaak te reageren op dit eindverslag. Verweerder en eiseres hebben dit gedaan.
De rechtbank heeft op 29 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres met zaaknummer ZWO 20/1640 en het beroep van de Faunabescherming met zaaknummer ZWO 20/1639 tegen de natuurvergunning voor het verjagen van ganzen met ondersteunend afschot in de winterperiode (de wintervergunning). [2]
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de natuurvergunning voor het verjagen van ganzen met ondersteunend afschot in de zomerperiode (de zomervergunning) op 24 januari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon 1] namens eiseres,
de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van verweerder en [persoon 2] namens de FBE. De rechtbank heeft het beroep behandeld samen met het beroep van Wildbeheereenheid
De Noordwesthoek met zaaknummer ZWO 21/39, het beroep van drie maatschappen met zaaknummer ZWO 21/63 en het beroep van de Faunabescherming met zaaknummer ZWO 21/110. Ook die beroepen richten zich tegen het bestreden besluit. In die beroepen doet de rechtbank apart uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt of de natuurvergunning voor het doden van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in en rond Overijsselse Natura 2000-gebieden in de zomerperiode (de vergunde activiteit) in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank concludeert dat de zomervergunning niet in stand kan blijven. De redenen daarvoor zijn dat de vergunde activiteit in de vergunning onvoldoende is beschreven, dat niet kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit zal leiden tot significante gevolgen voor de in de vergunning genoemde Natura 2000-gebieden en dat in de passende beoordeling onvoldoende is gekeken naar de mogelijke cumulatieve effecten van andere projecten. De rechtbank baseert deze conclusie voor een belangrijk deel op het eindverslag van de StAB over de zomerperiode.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Voor zover de gronden van eiseres overeenkomen met de gronden die zij heeft aangevoerd in de beroepsprocedure tegen de wintervergunning zal de rechtbank verwijzen naar haar uitspraak van 29 november 2022 in die procedure.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
3. Het is verboden zonder natuurvergunning een project te realiseren dat niet
direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied,
maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Gedeputeerde Staten mogen alleen een natuurvergunning verlenen als de aanvrager van de vergunning voor het project een passende beoordeling heeft gemaakt van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied en daaruit de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. In de passende beoordeling moet rekening worden gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied. Dit is geregeld in artikel 2.7, tweede en derde lid, en artikel 2.8, eerste en derde lid, van de Wnb.
Een natuurvergunning gaat over de bescherming van één of meer Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming) en niet over de bescherming van beschermde diersoorten (soortenbescherming). Dat betekent niet dat de bescherming van diersoorten geen rol kan spelen bij het verlenen van een natuurvergunning. Veel Natura 2000-gebieden zijn namelijk niet alleen aangewezen ter bescherming van bepaalde daarin voorkomende landschapstypen maar ook ter bescherming van bepaalde daarin voorkomende diersoorten.
Verweerder heeft de FBE met een besluit van 27 augustus 2019 een ontheffing verleend voor het doden van grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen met behulp van het geweer ter voorkoming van belangrijke schade aan agrarische gewassen op agrarische percelen in de periode van 1 oktober tot 1 april (de ontheffing van 27 augustus 2019). Deze ontheffing gaat over de bescherming van de drie genoemde ganzensoorten (soortenbescherming). Op grond van deze ontheffing heeft de FBE toestemming om onder bepaalde voorwaarden deze ganzensoorten af te schieten in de provincie Overijssel. Voor deze zaak is vooral van belang dat op grond van de ontheffing in de periode van 1 maart tot 1 april ganzen mogen worden verjaagd en gedood met gebruikmaking van het geweer van één uur voor zonsopkomst tot 12:00 uur ’s middags en dat daarbij geen lokmiddelen mogen worden gebruikt. Deze ontheffing geldt tot 1 september 2024. Deze ontheffing is onherroepelijk en staat daarmee
in rechte vast.
Verweerder heeft de FBE met een besluit van 31 maart 2020 een ontheffing verleend voor het doden van grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen met behulp van het geweer ter voorkoming van belangrijke schade aan agrarische gewassen op agrarische percelen in de periode van 1 april tot 1 oktober (de ontheffing van 31 maart 2020). Ook deze ontheffing gaat over soortenbescherming. Op grond van deze ontheffing mogen in de periode van 1 april tot 1 oktober grauwe ganzen en kolganzen worden verjaagd en gedood met gebruikmaking van het geweer en met gebruikmaking van lokmiddelen van één uur voor zonsopkomst tot één uur na zonsondergang. Daarnaast mogen op grond van deze ontheffing in de periode van 1 april tot 1 augustus brandganzen worden verjaagd en gedood met gebruikmaking van het geweer en met gebruikmaking van lokmiddelen van één uur voor zonsopkomst tot één uur na zonsondergang. Deze ontheffing geldt tot 1 september 2024. Deze ontheffing is onherroepelijk en staat daarmee in rechte vast.
Het schieten op ganzen in en nabij Natura 2000-gebieden kan leiden tot het verstoren van andere diersoorten, ter bescherming waarvan die gebieden zijn aangewezen. Daarom heeft de FBE op 25 februari 2020 bij verweerder een natuurvergunning aangevraagd voor – kort gezegd – het verjagen van ganzen met ondersteunend afschot in de zomerperiode.
Met het besluit van 25 mei 2020 heeft verweerder aan de FBE een natuurvergunning verleend voor het doden van grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen met behulp van het geweer, in het kader van schadebeheer en -bestrijding, in de zomerperiode op agrarische percelen in en rond de Natura 2000-gebieden De Wieden, Engbertsdijksvenen, Ketelmeer
& Vossemeer, Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden IJssel), Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Zwarte Meer, Weerribben, Sallandse Heuvelrug en Veluwerandmeren (de Natura 2000-gebieden). Deze vergunning is verleend tot 1 oktober 2024. Aan de vergunning ligt een passende beoordeling ten grondslag die is opgesteld door het bureau Sweco op 18 februari 2020 (de passende beoordeling van Sweco). Sweco heeft in deze passende beoordeling verwezen naar de passende beoordeling die Tauw op 26 september 2019 heeft opgesteld in het kader van de aanvraag van de wintervergunning (de passende beoordeling van Tauw). Verweerder heeft de passende beoordeling van Tauw ook betrokken bij zijn beoordeling van de aanvraag voor de zomervergunning.
Aan de natuurvergunning zijn voor acht van de negen Natura 2000-gebieden voorschriften verbonden. De voorschriften en de daarin opgenomen beperkingen verschillen per Natura 2000-gebied.
Voor zeven van de negen Natura 2000-gebieden zijn zones aangewezen, waarbinnen met beperkingen mag worden geschoten op ganzen. De StAB heeft deze zones aangeduid als “mitigatiezones”. De rechtbank zal deze term hierna ook gebruiken.
Deze mitigatiezones bestaan uit de gebieden die liggen binnen een straal van 300 meter rondom de leefgebieden van bepaalde, kwalificerende broedvogelsoorten in de Natura 2000-gebieden. Kwalificerende vogelsoorten zijn de vogelsoorten ter bescherming waarvan de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. In dit geval gaat het om de broedvogelsoorten aalscholver, roerdomp, woudaap, purperreiger, bruine kiekendief, porseleinhoen, kwartelkoning, watersnip en paapje. Als leefgebied van de aalscholver zijn aangemerkt de broedkolonies van aalscholvers in het Natura 2000-gebied Rijntakken. Bij het vaststellen van de leefgebieden van de andere vogelsoorten is uitgegaan van de beheertypen die het leefgebied van deze soorten vormen. De afstand van 300 meter is gebaseerd op de verstoringsafstand van een geweerschot met een kogel. Deze verstoringsafstand is gebaseerd op meerdere ecologische onderzoeken en op een praktijkonderzoek van Sweco, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 5 maart 2019 (het schietgeluidenrapport). [3]
In de leefgebieden mag niet op ganzen geschoten worden, omdat in die gebieden geen agrarisch grasland ligt. In de mitigatiezones rondom deze gebieden mag in de broedperiode van de desbetreffende soorten alleen op ganzen worden geschoten met een maximale verjaagfrequentie van driemaal per week en tweemaal per dag, met gebruik van een .22 kogel (in plaats van hagel) en zonder gebruik van lokmiddelen.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om de zomervergunning te herroepen.
De rechtbank zal de vergunde activiteit hierna ook aanduiden als ‘het doden van ganzen’ of als ‘het project’.
Is de beschrijving van de vergunde activiteit in de natuurvergunning accuraat en zijn in de passende beoordeling alle gevolgen van deze activiteit beoordeeld?
4.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de vergunde activiteit in de natuurvergunning niet accuraat heeft beschreven. Het is van belang om te weten hoe vaak er afschotacties plaatsvinden, hoeveel jagers en honden aan die acties deelnemen en hoeveel schoten er per actie worden gelost. De (voorschriften van de) natuurvergunning en ook de ontheffingen van 27 augustus 2019 en 31 maart 2020 stellen daaraan geen beperkingen, behalve in de maand maart (dan geldt er een maximum van tien ganzen per schadeperceel per dag). Hier is geen rekening mee gehouden in de passende beoordeling. Daarnaast geldt dat de effecten van de optische verstoring van de aanwezigheid van jagers en honden op broedvogels in de passende beoordeling niet zijn beoordeeld. Hieruit volgt dat de intensiteit van het project en de daarmee samenhangende verstoring door geluid en optische verstoring is onderschat. Dit geldt ook als de jagers en honden buiten de leefgebieden van de vogels blijven, aangezien zij wel in de mitigatiezones en dus binnen de verstoringsafstanden van de vogels zullen komen. Dit leidt er volgens eiseres toe dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit leidt tot significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een door haar overgelegde notitie van Bureau Waardenburg (de notitie van Waardenburg) [4] en naar het eindverslag van de StAB over de winterperiode.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de activiteit in de zomervergunning voldoende is beschreven en dat in de passende beoordeling alle gevolgen van de activiteit zijn beoordeeld. Verweerder is van mening dat de optische verstoring door jagers en eventueel honden in het niet valt bij de geluidsverstoring door een geweerschot. Daarom is het aantal jagers en honden buiten de verstoringsafstanden volgens verweerder niet relevant. Binnen de verstoringsafstanden zijn mitigerende maatregelen getroffen, zoals beperkingen van het aantal dagen en momenten per dag waarop afschot mag plaatsvinden en het gebruik van de munitie. Hierdoor is niet alleen het aantal momenten van mogelijke “geluidsverstoring” beperkt, maar ook het aantal momenten van mogelijke “optische verstoring” door de aanwezigheid van mensen en eventueel honden. Verder wijst verweerder erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
In een uitspraak van 23 augustus 2017 [5] heeft geoordeeld dat de verstoring door de aanwezigheid van jagers op agrarische percelen zonder te schieten vergelijkbaar is met
de verstoring door agrarische activiteiten. Daarom zal daardoor nooit een significante verstoring ontstaan.
4.3
De rechtbank is het met eiseres eens dat de vergunde activiteit in de zomervergunning onvoldoende is beschreven. Daardoor is het niet duidelijk of in de passende beoordeling alle gevolgen van deze activiteit zijn betrokken. De rechtbank
zal dit hierna toelichten.
4.3.1
In de zomervergunning is – anders dan in de wintervergunning – geen concrete beschrijving gegeven van de activiteit. Uit het dossier en uit wat partijen op de zitting hebben verklaard, leidt de rechtbank af dat de manier waarop de activiteit wordt verricht in de zomerperiode niet anders is dan in de winterperiode. Daarom gaat zij uit van de beschrijving die is gegeven in de wintervergunning. Deze beschrijving, die bij alle partijen bekend is, luidt: “Eén tot vier jagers zoeken een locatie aan de rand van een agrarisch schadeperceel. Zij verstoppen zich in een sloot, een rietkraag of achter een camouflagenet. Als er ganzen binnen schootsafstand van de jagers en het schadeperceel zijn, dit is tussen 20 en 30 meter, wordt op een enkele gans geschoten. De rest van de ganzen vliegt door. De jachthond haalt de geschoten gans op. In de praktijk zijn de jagers vaak twee uur aanwezig en schieten zij dan enkele of helemaal geen ganzen. Uit de registratie van de afschotgegevens blijkt dat het gemiddelde aantal geschoten ganzen op minder dan 3 stuks per verjaagactie ligt.”
4.3.2
De StAB concludeert in het eindverslag over de zomervergunning dat de passende beoordeling en de door verweerder gegeven onderbouwing van de vergunning onvoldoende rekening hebben gehouden met verstoring door de aanwezigheid van jagers, honden en auto’s. De beoordeling en onderbouwing gaan volgens de StAB niet uit van hetgeen met de vergunning wordt toegelaten. Van het enkel in de ochtend uitvoeren van schietacties is geen sprake en de vergunning stelt geen eisen aan het gebruik van honden. Bovendien laat de vergunning de aanwezigheid van honden direct aansluitend aan leefgebied toe. Verder gaat het benaderen van schietlocaties ook gepaard met het betreden van in de regel onverstoorde locaties, aldus de StAB. [6]
4.3.3
In het eindverslag over de wintervergunning heeft de StAB onder meer geconstateerd dat de wintervergunning geen voorschriften bevat over het aantal personen (en honden) dat het afschot mag uitvoeren (of daarbij aanwezig mag zijn). Daarnaast biedt de passende beoordeling van Tauw volgens de StAB geen inzicht in de locatie waar het afschot zal plaatsvinden en de routes die afgelegd moeten worden om op die locaties te komen. De StAB stelt dat de passende beoordeling van Tauw daarmee geen inzicht biedt
in de mogelijke verstoring die uitgaat van het handelen van de jagers en hun honden voorafgaand aan het afschot, tijdens het innemen van de jachtpositie. Volgens de StAB is de intensiteit van de verstoring die uitgaat van de activiteiten voorafgaand aan het innemen van de jachtpositie in de vergunning niet gelimiteerd. Hoewel in de overwegingen bij de wintervergunning staat dat één tot vier jagers de activiteit uitvoeren, is het aantal jagers in de voorschriften niet beperkt. [7] De StAB stelt dat van het benaderen van de afschotlocatie en het zich na afloop verwijderen van die locatie vanwege het rijden met de auto door het Natura 2000-gebied enige verstoring zal uitgaan. Volgens de StAB zal van de aanwezigheid van de jagers en hun honden die te voet het laatste stuk naar de afschotlocatie afleggen en de aanwezigheid na het afschot op en rond de agrarische percelen van de honden en de jagers een grotere verstoring uitgaan. [8]
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat deze constateringen van de StAB ook relevant zijn voor de zomervergunning. De rechtbank stelt vast dat de door de StAB genoemde effecten in de passende beoordeling van Sweco voor de zomervergunning evenmin zijn beoordeeld.
4.3.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een bestuursrechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat is anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan
de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. [9]
4.3.5
De rechtbank is niet gebleken dat de eindverslagen van de StAB onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of andere gebreken bevatten, waardoor ze niet gevolgd zouden kunnen worden.
Verweerder, eiseres en de FBE hebben gereageerd op het conceptverslag over de wintervergunning. Verweerder en eiseres hebben ook gereageerd op het conceptverslag
van de StAB over de zomervergunning. De StAB heeft in bijlagen bij de eindverslagen gereageerd op deze reacties. Verweerder en eiseres hebben een schriftelijke reactie ingediend op het eindverslag over de wintervergunning en verweerder heeft ook een schriftelijke reactie ingediend op het eindverslag over de zomervergunning. Verder zijn verweerder, eiseres en de FBE op de zitting van 24 januari 2023 ingegaan op een aantal aspecten van het eindverslag over de zomervergunning. De rechtbank ziet in wat partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de constateringen en de conclusies van de StAB. Daarom gaat de rechtbank af op de inhoud van de eindverslagen.
4.3.6
De rechtbank concludeert dat de vergunde activiteit in de zomervergunning (en
de daarbij behorende voorschriften) onvoldoende accuraat is beschreven. De beschrijving
en de voorschriften geven onvoldoende inzicht in de locaties waar het afschot zal plaatsvinden en de routes daar naartoe en daar vandaan. Ook zijn de schietacties in de natuurvergunning onvoldoende gelimiteerd in ruimte en het aantal deelnemende jagers en honden. Dit heeft tot gevolg dat de gevolgen van de activiteit in de passende beoordeling niet volledig zijn beoordeeld.
4.3.7
Dit betekent dat deze beroepsgrond slaagt.
Kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit zal leiden tot significante gevolgen?
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit significante gevolgen zal hebben voor beschermde soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de notitie van Waardenburg. Zij voert daarbij onder meer het volgende aan.
De staat van instandhouding van een groot aantal broedvogelsoorten ter bescherming waarvan de Natura 2000-gebieden is aangewezen is ongunstig. In veel gevallen worden de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden voor deze soorten niet gehaald en is ook de landelijke staat van instandhouding (zeer) ongunstig.
Er is te weinig wetenschappelijke kennis over verstorende gevolgen van schoten op de relevante broedvogelsoorten om significante gevolgen van afschot binnen de mitigatiezone te kunnen uitsluiten. In de notitie van Waardenburg staat dat nauwelijks iets bekend is over effecten van jacht of bejaging op populatieparameters (zoals terreingebruik) van niet-bejaagde soorten. Daarom is nader onderzoek nodig. In de passende beoordeling wordt ook erkend dat nader onderzoek noodzakelijk is. Verder geldt dat juist vanwege het ontbreken van kennis over de verstorende effecten van afschot op moerasbroedvogels de uitvoeringsorganisatie voor de twaalf provincies BIJ12 (BIJ12) twee onderzoeksbureaus opdracht heeft gegeven om dit te onderzoeken. Verweerder heeft de uitkomst van dit onderzoek ten onrechte niet afgewacht.
Ook de door verweerder gehanteerde verstoringsafstand van 300 meter is onvoldoende gestoeld op wetenschappelijke gronden. Er bestaat geen wetenschappelijk onderzoek waaruit volgt dat vogels bij die afstand geen schade zullen ondervinden van het geluid
van schoten. De studie waarnaar in de passende beoordeling wordt verwezen, is niet gepubliceerd en kan dus niet worden getoetst. De drempelwaarde van 60 dB(A), die kennelijk in deze studie wordt genoemd, is niet onderbouwd.
De voorschriften van de zomervergunning zijn onduidelijk geformuleerd, waardoor ze voor meerdere uitleg vatbaar zijn. In de voorschriften staat dat binnen een straal van 300 meter vanaf het leefgebied van de broedvogelsoorten alleen op agrarische percelen op ganzen geschoten mag worden met een maximale verjaagfrequentie van driemaal per week en tweemaal per dag. Dit kan op verschillende manieren worden gelezen. In de tekst van de vergunning staat dat de potentiële verstoring wordt verminderd door de verjaging op maximaal drie dagen per week uit te voeren, waarbij er ten minste één dag tussen de opeenvolgende dagen met verjaging wordt aangehouden. Ook staat in die tekst dat aanvullende verjaagacties binnen eenzelfde week alleen kunnen plaatsvinden op een afstand van minimaal 300 meter van de locatie van een eerdere verjaagactie. Het gaat hier niet slechts om een toelichting op de voorschriften, maar om nadere beperkingen. Deze beperkingen komen ten onrechte niet terug in de voorschriften, terwijl daarmee kennelijk wel rekening is gehouden in de beoordeling.
De stelling dat significante gevolgen met de mitigerende maatregelen kunnen worden uitgesloten, is in de passende beoordeling onvoldoende onderbouwd. Doordat de gevolgen van het geluid van het geweer op broedvogels niet is onderzocht, is niet bekend hoe deze vogels reageren op verjagingsacties en op het lossen van schoten (met hagel of een kogel), laat staan op meerdere verjagingsacties en schoten op één dag en op meerdere dagen in een week gedurende het hele broedseizoen. De conclusies in de passende beoordeling zijn gebaseerd op onderzoek naar andere vogelsoorten (watervogels in plaats van moerasvogels) en in een ander seizoen (buiten het broedseizoen). De passende beoordeling redeneert dat de gevoeligheid van een broedvogel minder is dan die van een niet-broedvogel. Het is echter ook bekend dat broedvogels al na één verstoringsactie hun territorium of nest permanent kunnen verlaten. Die mogelijkheid is in de passende beoordeling buiten beschouwing gelaten. Daarnaast geldt dat de verjagingsacties ook tot gevolg kunnen hebben dat een nest tijdelijk wordt verlaten. Ook dit kan gevolgen hebben voor het broedsucces, omdat bij het verlaten van het nest door de ouders de eieren of jongen kwetsbaar zijn voor onderkoeling, de voedseloverdracht kan verminderen en er een verhoogde kans bestaat op predatie. Verder geldt dat in de notitie van Waardenburg is geconcludeerd dat de mitigerende maatregelen niet gebiedsspecifiek zijn ingestoken. Ook concludeert Waardenburg dat op soortniveau onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verjaging van ganzen in de broedperiode niet leidt tot negatieve effecten op de diverse instandhoudingsdoelstellingen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden met de nieuwe vogeldata over het jaar 2019 en mogelijk ook het jaar 2020.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit zal leiden tot significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Verweerder voert in dat kader onder meer het volgende aan.
Aan de zomervergunning is een passende beoordeling ten grondslag gelegd. Deze is gemaakt door een gerenommeerd ecologisch onderzoeksbureau op basis van recente wetenschappelijke literatuur, wetenschappelijk onderzoek en eigen ecologische expertise.
Er is geen aanleiding om aan deze passende beoordeling te twijfelen. Uit de passende beoordeling blijkt dat het afschot van ganzen buiten de verstoringsafstanden geen significant verstorende gevolgen heeft voor beschermde vogels. Binnen die afstanden heeft deze activiteit mogelijk wel significant verstorende gevolgen. Om die mogelijke gevolgen uit te sluiten zijn in de voorschriften mitigerende maatregelen opgenomen. Op basis van de vergunning mogen ganzen ook op agrarische percelen binnen een Natura 2000-gebied bestreden worden, maar niet binnen de leefgebieden van beschermde soorten. In de mitigatiezones rond deze leefgebieden is het afschot van ganzen in tijd en ruimte flink beperkt ten opzichte van het afschot buiten die zones. Deze beperking voorkomt significante negatieve gevolgen op de beschermde soorten in de Natura 2000-gebieden. De vergunning gaat niet uit van broedplaatsen uit het verleden. De grenzen van de leefgebieden zijn gebaseerd op de beheerplantypen binnen de natuurgebieden die geschikt zijn voor een bepaalde beschermde diersoort. De verstoringsafstanden gelden vanaf de grenzen van het leefgebied van de soorten. Hierdoor worden niet alleen de bekende broedgebieden beschermd, maar de gehele potentiële leefgebieden. Uit de passende beoordeling blijkt dat het project voor een deel van de broedvogelsoorten met zekerheid niet leidt tot significante gevolgen. Daarnaast geldt dat, voor zover voor een deel van de broedvogelsoorten wel sprake zou kunnen zijn van significante gevolgen, in de passende beoordeling maatregelen zijn voorgesteld waarmee deze gevolgen worden gemitigeerd. Deze mitigerende maatregelen zijn overgenomen in
(de voorschriften die zijn verbonden aan) de zomervergunning. Daarmee zijn ook voor deze soorten significante gevolgen uitgesloten.
Verder geldt dat de door eiseres aangehaalde alinea’s uit de passende beoordeling over de noodzaak van aanvullend onderzoek betrekking hebben op de regels voor het in aanmerking komen voor een schade-uitkering voor gewasschade. Sweco heeft niet geschreven dat nader onderzoek nodig is voor de beoordeling of de vergunning voldoet aan de Wnb. Ten aanzien van het argument dat BIJ12 opdracht heeft gegeven om onderzoek te doen, geldt dat onderzoekers altijd bezig zijn met nieuw onderzoek. Een passende beoordeling moet worden gemaakt op basis van de meest recente, bestaande wetenschappelijke kennis en de daaropvolgende analyse van ecologen. Dat heeft Sweco gedaan. Sweco hoefde het nadere onderzoek dan ook niet af te wachten.
De voorschriften van de natuurvergunning zijn in combinatie met de daarop in de vergunning gegeven toelichting duidelijk. Bovendien is die tekst in de vergunning overgenomen uit de passende beoordeling, welke deel uitmaakt van de vergunning.
De mitigerende maatregelen zijn in de passende beoordeling voldoende gemotiveerd. Sweco erkent in de passende beoordeling dat er een verschil bestaat tussen niet-broed(water)vogels en broedvogels. Juist omdat het in dit geval gaat om verjaging met ondersteunend afschot in de zomer/broedperiode, geeft Sweco aan dat door de verjaging maximaal op drie dagen per week uit te voeren, waarbij ten minste één dag tussen de opeenvolgende dagen met verjaging wordt aangehouden, de potentiële verstoring wordt verminderd. Naast deze beperking in frequentie, leidt de mitigerende maatregel ook tot beperking van de geluidsverstoring door niet met hagel maar met een kogel te schieten. Door met een kogel te schieten ligt het geluid op een afstand van 100 meter van het geweer tussen 42 en 59 dB(A). Daarmee ligt het nabij het achtergrondgeluid en onder het geluidsniveau van 60 dB(A) waarboven geluidsverstoring van vogels veelal wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat in de maand maart alleen mag worden geschoten tot 12:00 uur. Verder geldt dat eiseres haar stelling dat broedvogels hun territorium of nest al na één verstoringsactie permanent kunnen verlaten niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met onderzoek waaruit dit is gebleken.
In het bestreden besluit kon geen rekening worden gehouden met de vogeldata over het jaar 2020, omdat deze ten tijde van het nemen van dat besluit nog niet beschikbaar waren. In het bestreden besluit hoefde ook geen rekening te worden gehouden met de vogeldata over het jaar 2019, omdat uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Verder geldt dat, ook als in het bestreden besluit rekening zou zijn gehouden met de vogeldata over het jaar 2019, de natuurvergunning en de daaraan verbonden voorschriften niet anders zouden zijn geweest. Voor veel beschermde soorten zijn mitigerende maatregelen voorgeschreven, omdat de instandhoudingsdoelstellingen van die soorten al niet worden gehaald. Met die maatregelen worden significant negatieve gevolgen van de afschot van ganzen voorkomen. Gelet op de leefgebiedenbenadering, zouden deze maatregelen ook zijn voorgeschreven als de aangewezen doelsoorten helemaal niet meer in de gebieden zouden voorkomen. Bovendien moet niet enkel worden gekeken naar de data over het jaar 2019, maar naar het gemiddelde over een periode van vijf jaar; de periode van 2015 tot en met 2019.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het project zal leiden tot significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Dit oordeel is gebaseerd
op het eindverslag van de StAB over de zomervergunning. De rechtbank zal dit hierna toelichten. De rechtbank merkt vooraf op dat eiseres zich in haar beroepsgronden alleen richt tegen de mitigatiezones en niet tegen de bufferzones. Daarom zal de rechtbank hierna niet ingaan op de bufferzones.
5.3.1
De StAB concludeert in het eindverslag over de zomervergunning dat de
passende beoordeling van Sweco, de door verweerder gegeven onderbouwing van de natuurvergunning en de aan deze vergunning verbonden voorschriften onvoldoende zekerheid bieden dat de vergunde activiteit, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, geen significant negatieve gevolgen zal hebben voor (de instandhoudingsdoelstellingen voor en de natuurlijke kenmerken van) de Natura 2000-gebieden. De STAB baseert deze conclusie op de volgende (samenvatting van de) constateringen die zij in haar onderzoek heeft gedaan. [10]
De passende beoordeling en de door verweerder gegeven onderbouwing van de vergunning gaan ervan uit dat een volgende verjaagactie in dezelfde week op 300 meter afstand van de vorige zou mogen plaatsvinden. De voorschriften laten evenwel ruimte voor de interpretatie dat op één locatie tweemaal per dag op drie dagen per week afschot kan plaatsvinden.
De ligging van de leefgebieden van (vogel)soorten waarvoor mitigerende voorschriften
zijn opgenomen, is niet deugdelijk onderbouwd. Het rapport waarin de leefgebieden van (vogel)soorten zijn vastgesteld is onvolledig en gebaseerd op verouderde gegevens.
De passende beoordeling en de door verweerder gegeven onderbouwing van de vergunning omvatten onvoldoende onderbouwing dat op een afstand van 300 meter geen sprake meer is van een herkenbaar piekgeluid. De mitigerende voorschriften waarbij het gebruik van een kogelgeweer is voorgeschreven, zijn gebaseerd op onderzoek waaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat op afstanden van 200 en 300 meter geen sprake meer is van een herkenbaar piekgeluid. Daarnaast bevatten de passende beoordeling en het schietgeluiden-rapport geen bron voor de stelling dat verstoringseffecten vanwege afschot met name boven de waarde van 60 dB(A) worden vastgesteld. Daardoor ontbreekt een wetenschappelijke onderbouwing voor deze stelling.
In de passende beoordeling is voor alle soorten een verstoringsafstand van 100 meter aangehouden. Voor sommige soorten is de verstoringsafstand groter, al kan het vermenigvuldigen van een verstoringsafstand met drie wel als een conservatieve benadering worden beschouwd. Aan de algemene verstoringsafstand van 300 meter komt in deze zaak echter weinig betekenis toe, omdat die niet is gebruikt voor het begrenzen van een bufferzone (als zone waarin afschot niet is toegestaan), maar voor het bepalen van een mitigatiezone. Los van de kanttekeningen die bij de afstand van 300 meter kunnen worden geplaatst, staat de vergunning binnen de mitigatiezone afschot toe. Vanwege het voorgeschreven gebruik van een .22-kogel, heeft dat afschot weliswaar een kleiner geluidexplosieniveau dan wanneer een hagelgeweer zou worden gebruikt, maar het afschot kan op kortere afstanden dan 300 meter van de potentiële broedlocaties van aangewezen soorten plaatsvinden. In het slechtst denkbare geval kan afschot tot op enkele meters van broedlocaties plaatsvinden. Het afschot kan daarmee alsnog tot aanzienlijke geluidniveaus ter plaatse van broedlocaties leiden. Daarom concludeert de StAB dat de beperking van de frequentie van het afschot het maatgevende mitigerende effect is van de voorschriften betreffende de mitigatiezones. [11]
Uit de passende beoordeling en de door verweerder gegeven onderbouwing van de vergunning blijkt niet op welke manier potentiële effecten zijn uitgesloten, noch waarom verstoring in voldoende mate is beperkt als tweemaal per dag op drie dagen per week mag worden geschoten.
De passende beoordeling en de door verweerder gegeven onderbouwing van de vergunning geven aanleiding voor de vrees dat de vergunde activiteit leidt tot een verminderd aantal broedparen dan wel een verminderd broedsucces van de betreffende vogelsoorten, zonder dat is onderbouwd of aannemelijk is gemaakt dat de frequentie van het afschot zodanig is beperkt dat het afschot geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen zal hebben.
5.3.2
Zoals de rechtbank in 4.3.4 heeft overwogen, mag een bestuursrechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige. Zoals de rechtbank in 4.3.5 heeft overwogen is niet gebleken dat het eindverslag van de StAB over de zomervergunning onzorgvuldig tot stand is gekomen of andere gebreken bevat, waardoor het niet gevolgd zou kunnen worden. De rechtbank ziet in wat partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de constateringen en de conclusies van de StAB. Daarom gaat de rechtbank (ook in het kader van deze beroepsgrond) af op de inhoud van dit eindverslag.
De rechtbank zal hierna ingaan op het belangrijkste argument dat verweerder heeft aangevoerd tegen de hierboven weergegeven conclusie en constateringen uit het eindverslag.
5.3.3
In de reactie op het eindverslag over de zomerperiode en op de zitting heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022 [12] . Volgens verweerder ondersteunt deze uitspraak zijn standpunt dat door middel van het vaststellen van de mitigatie- en bufferzones significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Volgens verweerder geeft de Afdeling in deze uitspraak aan dat bij het aanhouden van een verstoringsafstand van 150 meter om Natura 2000-gebieden, kan worden uitgesloten dat uitvoering van het Faunabeheerplan van de provincie Friesland (dat ziet op het afschieten van duizenden grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen in de periode van 1 oktober tot uiterlijk 31 mei) tot significante, negatieve effecten leidt voor deze ganzensoorten en voor andere voor de Natura 2000-gebieden aangewezen doelsoorten. Daarbij volgt de Afdeling de lijn dat de Natura 2000-gebieden groot van omvang en robuust zijn aangewezen, zodat significant negatieve effecten door verstoring van buiten het gebied zijn uit te sluiten. Volgens verweerder geldt dit ook voor de Natura 2000-gebieden in Overijssel. Verder voert verweerder aan dat het om dezelfde activiteit (het afschieten van ganzen) gaat en dat de Natura 2000-gebieden in Overijssel in grote lijnen zijn aangewezen voor dezelfde soorten als de gebieden in Friesland. Bovendien hebben de mitigatiezones een straal van 300 meter en hebben de bufferzones een straal van minimaal 300 meter.
5.3.4
De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak van de Afdeling niet afdoet aan de hiervoor weergegeven conclusies van de StAB.
Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de uitspraak van de Afdeling gaat over de goedkeuring van een faunabeheerplan in het kader van een vrijstelling voor het afschieten van ganzen. Het gaat daarbij om soortenbescherming van ganzen en niet om gebiedsbescherming. De Afdeling concludeert in deze uitspraak dat er geen reden is om te oordelen dat de verstoringsafstand van 150 meter strijdt oplevert met artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb. [13] Het gaat daarbij met name om de in dat artikellid, onder c, gestelde eis dat de maatregelen (hier: het afschieten van ganzen) niet mogen leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort (hier: de beschoten ganzensoorten). De Afdeling heeft in deze uitspraak geen oordeel gegeven over de vraag of door middel van een verstoringsafstand van 150 meter kan worden uitgesloten dat de afschot van ganzen leidt tot significante gevolgen voor de diersoorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
In de tweede plaats is van belang dat de verstoringsafstand die wordt gehanteerd door de provincie Friesland een andere werking heeft dan de mitigatiezones die verweerder heeft vastgesteld. Binnen de in Friesland gehanteerde verstoringsafstand van 150 meter mag helemaal niet op ganzen worden geschoten. In de mitigatiezones mag wel op ganzen worden geschoten, maar zijn daar bepaalde beperkingen aan verbonden. Zoals de StAB heeft aangegeven in het eindverslag over de zomervergunning nemen deze beperkingen niet weg dat binnen die zones op een veel kortere afstand van de broedlocaties van de kwalificerende soorten op ganzen mag worden geschoten.
5.3.5
Nu uit de passende beoordeling onvoldoende zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de gebieden niet zal aantasten, is het bestreden besluit in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb verleend. Voorts is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig tot stand gekomen en in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd.
5.3.6
Dit betekent dat deze beroepsgrond slaagt.
Is voldoende rekening gehouden met de cumulatieve gevolgen van andere activiteiten?
6.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder in de cumulatietoets ten onrechte alleen rekening heeft gehouden met reeds vergunde maar nog niet uitgevoerde projecten.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de cumulatietoets alleen rekening hoeft te worden gehouden met reeds (natuur)vergunde projecten die nog niet zijn gerealiseerd. Dit heeft Sweco in de passende beoordeling gedaan. Met bestaande projecten hoeft volgens verweerder geen rekening te worden gehouden.
6.3
De rechtbank constateert dat in de passende beoordeling van Sweco is ingegaan op de vraag of er cumulatieve gevolgen zijn van andere plannen en projecten. Daarbij zijn vier projecten besproken die reeds zijn vergund, maar nog niet volledig zijn afgerond. Het gaat om het uitvoeren van herstel- en instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, het inrichten, beheren en monitoren van nieuw in te richten watergangen voor het project Kadeversterking Kampereilanden, het uitvoeren van interne PAS-maatregelen in Natura 2000-gebied Zwarte Meer en het verondiepen van de zandwinplassen bij Windesheim. Sweco concludeert dat uit de beoordeling van de effecten van verstoring door cumulatie van verjaging met ondersteunend afschot met deze reeds vergunde projecten blijkt dat significant negatieve gevolgen ook in cumulatie kunnen worden uitgesloten voor broedvogels en niet-broedvogels.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat in de passende beoordeling onvoldoende is gekeken naar de mogelijke cumulatieve gevolgen van andere projecten. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
6.4.1
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in het bestreden besluit in ieder geval de gevolgen van het afschot van ganzen in de winterperiode moeten betrekken in de beoordeling van de mogelijke cumulatieve gevolgen. De natuurvergunning voor het afschot van ganzen in de winterperiode is verleend voordat de zomervergunning is verleend. Daarom hadden de gevolgen van deze activiteit betrokken moeten worden in de beoordeling van de mogelijke cumulatieve gevolgen.
6.4.2
De rechtbank verwijst in dit kader naar de overwegingen 5.3.1 en 5.3.4 van de uitspraak van 29 november 2022 over de wintervergunning. Ook in dit geval geldt dat eiseres ten aanzien van eventuele plannen of projecten die volgens haar ook in de cumulatietoets hadden moeten worden betrokken onvoldoende heeft toegelicht wat
die activiteiten precies behelzen, waar die zullen plaatsvinden, welke effecten daarvan zullen uitgaan en voor welke gebieden en soorten daarvan gevolgen te verwachten zijn.
6.4.3
Nu uit de passende beoordeling ook op dit punt onvoldoende zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de gebieden niet zal aantasten, is het bestreden besluit ook hierom in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb verleend. Voorts is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig tot stand gekomen en in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd.
6.4.4
Dit betekent dat deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit.
8. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en herroept ook het besluit van 25 mei 2020, omdat
de passende beoordeling van Sweco ook aan dat besluit ten grondslag ligt, terwijl uit die passende beoordeling niet de zekerheid kan worden verkregen dat het project niet de natuurlijke kenmerken van de gebieden zal aantasten. Dit betekent dat de natuurvergunning niet meer bestaat en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van de FBE van 25 februari 2020. De rechtbank wijst erop dat verweerder bij de voorbereiding van dit nieuwe besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb moet toepassen. [14]
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
10. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om verweerder te veroordelen in de kosten
die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken voor het inroepen van een deskundige. Het gaat om de kosten voor het laten opstellen van de notitie van Waardenburg die eiseres heeft ingediend in het kader van de beroepsprocedure. Eiseres heeft een factuur van Bureau Waardenburg ingediend voor een bedrag van € 5.965,30.
De kosten bestaan uit 34 gewerkte uren à € 145,- per uur (€ 4.930,-) en € 1.035,00 aan omzetbelasting (btw).
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. [15]
Op grond van artikel 1, onder b, en artikel 2, eerste lid, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts). Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wts is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (het Besluit), naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 142,75 per uur vastgesteld. In artikel 15 van het Besluit is bepaald dat de bedragen, genoemd in het Besluit, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
De rechtbank is van oordeel dat het inroepen van Bureau Waardenburg als deskundige redelijk was. De rechtbank vindt de daarvoor in rekening gebrachte kosten echter niet redelijk. Het gefactureerde uurtarief ligt boven het maximale uurtarief van € 142,75. De rechtbank vindt het redelijk om uit te gaan van een uurtarief van € 109,56, conform het maximale uurtarief dat op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit geldt voor psychologisch onderzoek. De rechtbank vindt ook het aantal gefactureerde uren te hoog.
Zij vindt het redelijk om uit te gaan van 25 uren.
Op de zitting kon de gemachtigde van eiseres geen antwoord geven op de vraag of eiseres de bij haar in rekening gebrachte btw kon aftrekken. Daarom is afgesproken dat eiseres de rechtbank hierover na sluiting van het onderzoek duidelijkheid zou geven. Verweerder heeft zich daartegen niet verzet. Na de zitting heeft eiseres de rechtbank laten weten dat zij de btw niet kan aftrekken. Daarom komt de btw voor vergoeding in aanmerking. [16]
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder aan eiseres een bedrag aan proceskosten moet vergoeden van (1,21 x (25 x € 109,56) =) € 3.314,19.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 november 2020;
  • herroept het primaire besluit van 25 mei 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.314,19 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 8:47

1. De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek. (…)
4 De bestuursrechter stelt een termijn binnen welke de deskundige aan hem een schriftelijk verslag van het onderzoek uitbrengt. (…).
Habitatrichtlijn

Artikel 6

(…)
2 De Lid-Staten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
3 Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden. (…).
Wet natuurbescherming (Wnb)

Artikel 2.7

(…)
2 Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3 Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8. (…).

Artikel 2.8

1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. (…)
3 Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. (…).

Voetnoten

1.Dit is de naam die eiseres zelf gebruikt. De volledige naam van eiseres is “Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels”.
2.Deze uitspraken zijn gepubliceerd als ECLI:NL:RBOVE:2022:3573, respectievelijk ECLI:NL:RBOVE:2022:3572.
3.De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport “Geluidonderzoek beheer en schadebestrijding Overijssel” van Sweco van 5 maart 2019 (het schietgeluidenrapport).
4.Dit betreft de notitie van Bureau Waardenburg met kenmerk 21-0118/21.10464/RubFi van 15 december 2021.
5.Zie rechtsoverwegingen (r.o.) 11 en 11.1 van de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017,
6.Zie p. 58 van het eindverslag van de StAB over de zomervergunning.
7.Zie p. 50 en volgende van het eindverslag van de StAB over de wintervergunning.
8.Zie p. 53 van het eindverslag van de StAB over de wintervergunning.
9.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging (r.o.) 13.1 van de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1975.
10.Zie p. 3 - 5 en p. 56 - 58 van het eindverslag van de StAB over de zomerperiode.
11.Zie p. 31 en 57 van het eindverslag van de StAB over de zomerperiode.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3909.
13.Zie r.o. 7.10. van de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3909.
14.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1507.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380.
16.Zie het arrest van de Hoger Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1222.