ECLI:NL:RBOVE:2023:580

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
08.044643.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en verboden wapenbezit met psychische stoornis als factor

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 57-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, voor mishandeling en verboden wapenbezit. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 februari 2022 in Oldenzaal, waarbij de verdachte zijn echtgenote heeft mishandeld door haar in het gezicht te bijten. Daarnaast had hij een revolver in zijn bezit, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. L. Ruessink, heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Steenbrink, heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, verwijzend naar de psychische toestand van de verdachte en het blanco strafblad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vervolging gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de feiten, waaronder huiselijk geweld, en de impact op de kinderen die getuige waren van het geweld. De rechtbank heeft de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een niet-toerekenbaarheid voor het bewezen verklaarde feit van wapenbezit. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar is wel schuldig bevonden aan mishandeling en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met het feit dat hij al 66 dagen in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.044643.22 (P)
Datum vonnis: 16 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Ruessink en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 2 februari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel (subsidiair) zijn echtgenote [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:een vuurwapen (revolver) in zijn bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in op of omstreeks 19 februari 2022 te Oldenzaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- (met kracht) die [slachtoffer] bij de haren en/of de nek en/of de arm(en) heeft gepakt en/of heeft gegrepen en
- (met kracht) die [slachtoffer] meermalen in het gezicht, althans in het lichaam heeft gebeten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in op of omstreeks 19 februari 2022 te Oldenzaal zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de haren en/of de nek en/of de arm(en) te pakken en/of

te grijpen en

- die [slachtoffer] meermalen in het gezicht, althans in het lichaam te bijten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 te Oldenzaal een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk/type Herbert Schmidt, kaliber .22 (LR), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Daartoe heeft de raadsvrouw gesteld dat het OM gelet op de bijzonderheden van deze zaak had moeten oordelen dat met de vervolging van verdachte geen door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend zou zijn. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op het blanco strafblad van verdachte en het feit dat het gebeuren plaatsvond in huiselijke kring terwijl verdachte in een verwarde toestand verkeerde die van voorbijgaande aard is gebleken. Het slachtoffer wil bovendien geen vervolging en de betrokken instanties zien geen redenen voor verdere behandeling, toezicht of monitoring
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het OM de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging) (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280 en HR 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:23).
De rechtbank is van oordeel dat van een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld geen sprake is. In de onderhavige zaak gaat het om een ernstig feit, te weten huiselijk geweld, waarbij door verdachte fors letsel is toegebracht aan zijn echtgenote [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), van welk geweld de jonge kinderen (deels) getuige waren en aan welk geweld [slachtoffer] zich op enig moment heeft kunnen onttrekken door naar de buren te vluchten. Het OM heeft in alle redelijkheid kunnen besluiten verdachte te vervolgen en de zaak ter beoordeling voor te leggen aan de rechtbank. Het door de raadsvrouw aangevoerde met betrekking tot de belangen van verdachte, [slachtoffer] en het gezin maakt dat niet anders.
Van strijd met enig beginsel van een goede procesorde, meer in het bijzonder van schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging is geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met uitzondering van de onder feit 1 primair onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde gedragingen. Ten aanzien van dit onderdeel heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de tenlastegelegde handelingen geen handelingen zijn die naar uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op het gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel. Bovendien staat de stoornis waaraan verdachte lijdende was (delier) aan een bewezenverklaring van opzet in de weg; bij verdachte ontbrak ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer] van 21 februari 2022 en de door haar op 23 maart 2022 afgelegde aanvullende verklaring vast dat verdachte haar in ieder geval eenmaal in het gezicht heeft gebeten.
Haar verklaring wordt op dit punt ondersteund door het door de verbalisanten op 20 februari 2022 bij haar waargenomen letsel en de verklaring van getuige [getuige] , haar buurman, die heeft verklaard dat aangeefster kort na het voorval aan hem heeft verteld dat zij door verdachte is gebeten.
Voor wat betreft de overige feitelijkheden geldt dat de verklaring van aangeefster hierover niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
Opzet?
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan van het ontbreken van opzet vanwege een geestelijke stoornis slechts sprake zijn als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in onderhavig geval niet voordoet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van verdachte op 14 maart 2022 bij de politie blijkt dat hij nog wel enig besef had van wat hij deed. Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een echtelijke ruzie. Ook bij de psychiater heeft hij verklaard dat er sprake van een ruzie is geweest. Uit de verklaringen van aangeefster valt evenmin af te leiden dat het verdachte zich in het geheel niet meer bewust was van wat hij deed. Bovendien is het gedrag van verdachte, te weten het bijten in het gezicht, naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een bepaald gevolg gericht, te weten het veroorzaken van pijn of letsel, dat de rechtbank daaruit afleidt dat verdachte dit gevolg ook heeft gewild. De uitzonderlijke situatie dat het verdachte aan elk besef heeft ontbroken kan daarom niet worden aangenomen.
Dat het feit door een psychische stoornis niet aan verdachte kan worden toegerekend, zoals hieronder onder 6 nog nader zal worden overwogen, staat eveneens aan een bewezenverklaring van het opzet niet in de weg.
Wat betreft het bewijs van opzet op zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank voorts dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld met welke kracht is gebeten noch wat de intensiteit van het bijten was. Aangeefster heeft in haar aanvullende verklaring van 23 maart 2022 haar eerdere aangifte genuanceerd. Ook bevat het dossier geen letselverklaring aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wat de aard en de ernst van het toegebrachte letsel is geweest, terwijl [slachtoffer] in een verzoek om verdachte niet te vervolgen heeft geschreven dat zij aan het voorval slechts een lichte verwonding aan haar wenkbrauw heeft overgehouden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot wettig en overtuigend bewijs van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel te komen, zodat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij op 19 februari 2022 te Oldenzaal zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te bijten;
2.
hij in de periode van 13 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 te Oldenzaal een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk/type Herbert Schmidt, kaliber .22 (LR), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 1 niet strafbaar is omdat dit feit hem niet kan worden toegerekend vanwege een psychische stoornis. Gelet hierop heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte voor dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de verdachte voor feit 1 zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsvrouw is uit de dossierstukken genoegzaam gebleken dat er sprake is geweest van zeer ernstig verward gedrag, hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door een delier, waardoor het handelen van verdachte volledig was bepaald en het feit hem niet kan worden toegerekend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door dr. J. van der Meer, psychiater op 8 juni 2022 uitgebrachte Pro Justitia rapport waarin hij het volgende heeft geschreven:
“Het onderzoek is beperkt doordat verdachte beperkt meewerkte aan het onderzoek. Verdachte vertelde weinig spontaan, wilde niet overal over spreken en gaf geen toestemming om informatie op te vragen bij zijn behandelaren. Hierdoor is het onduidelijk gebleven hoehet beloop van de klachten in het PPC precies is geweest, of er een psychiatrische voorgeschiedenis is en hoe betrouwbaar met name de klachtenanamnese is geweest. Ook valt het op dat verdachte en zijn vrouw weinig zicht willen geven op de situatie in hun gezin.
In diagnostische zin is bij verdachte sprake van dwangmatige persoonlijkheidskenmerken, maar is het niet duidelijk geworden of ook sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Daarbij valt de rigiditeit en koppigheid van verdachte op alsmede dat hij zeer betrokken is bij zaken zoals het milieu en moraliteit.
Ten tijde van het tenlastegelegde lijkt sprake te zijn geweest van ernstige verwardheid. Daarbij zou zeker sprake van een delier kunnen zijn geweest, gezien de hoge koorts, het doormaken van een waarschijnlijke Corona infectie en het mogelijk fluctuerendebeeld van de verwardheid. Toch is het moeilijk om deze diagnose onomstotelijk vast te stellen aangezien geen behandelinformatie is verkregen over de toestand van verdachte direct na het tenlastegelegde en aangezien de vrouw van verdachte zegt dat haar eerdere verklaring overdreven was. Daarbij lijkt het gezin geen zicht te willen geven op de gebeurtenissen bij hun thuis, waardoor het moeilijk is om deze diagnose vast te stellen en het bovendien ook niet met zekerheid is te zeggen of geen andere zaken dan de verwardheid hebben gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde.
Wel zijn er weinig aanwijzingen voor het bestaan van een psychotische stoornis bij verdachte. Ten tijde van het onderzoek waren er geen psychotische verschijnselen, terwijl verdachte geen medicatie gebruikte die psychotische verschijnselen onderdrukt.
Al met al is er geen duidelijkheid gekomen over de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar als inderdaad sprake was van een delier kan het ten laste gelegde hoogstwaarschijnlijk niet aan betrokkene worden toegerekend. Het bezit van een revolver kan aan verdachte worden toegerekend.
Gezien het voorgaande kan geen gefundeerd interventieadvies of juridisch kader worden gegeven om het risico op recidive te verminderen. Als inderdaad sprake was van alleen een delier is er weinig reden om nadere interventies te adviseren om het risico op recidive te verlagen.”
De rechtbank stelt op grond van voorgaand rapport vast dat de psychiater geen sluitende vaststelling heeft kunnen doen over het bestaan van een stoornis en over de vraag in hoeverre dit feit aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op feiten en omstandigheden in het dossier beschreven ziet de rechtbank zich desondanks voor de vraag gesteld of op grond daarvan tot de conclusie moet worden gekomen dat het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend.
In het proces-verbaal van aanhouding hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd: “
Verdachte [verdachte] kwam in verwarde toestand halfnaakt, kruipend naar buiten. Verdachte kwam erg verward over. In de woning heeft de verdachte alles overhoop gehaald en vernield. Toen wij ter plaatse waren verklaarde aangeefster dat haar partner vermoedelijk in een psychose zat. Ik zag dat de verdachte via de achterdeur naar buiten kwam. Hij kroop als een slang over de grond. Ik sprak de verdachte aan, maar kreeg geen contact".
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] blijkt dat hij het volgende heeft waargenomen toen verdachte de achterdeur van de woning opende:

Ik zag dat hij geen broek en onderbroek aan had. Ik zag dat hij op de knieën ging en zich als een slang voortbewoog. Zo ging hij ook over allerlei goederen die buiten lagen".
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt dat hij in de woning het volgende heeft waargenomen:
”Via de keuken ben ik de woonkamer in gelopen. Ik zag dat er diverse goederen op de grond lagen. Boven zag ik dat het op de overloop een grote zooi was. Er lagen allerlei goederen. Ook lag er overal kleding. Ik moest over de goederen heen klimmen. Dit was ongeveer 1 meter hoog. Op de overloop van de zolder lag nog een grotere zooi. Ook richting slaapkamers zag ik allemaal inboedel en kleding liggen”.
Verdachte is na zijn aanhouding naar het arrestantencomplex in Borne overgebracht. Daar heeft verbalisant [verbalisant 4] op 21 februari 2022 om 08:00 uur het volgende gedrag bij verdachte waargenomen: “
Ik zag op beeld in de centrale van het arrestantencomplex dat
verdachte [verdachte] een soort van ritueel aan het uitvoeren was tijdens zijn ontbijt. Ik zag dat hij over zijn kleding aan het strijken was. Ik zag dat hij een boterham in kleine stukjes aan het maken was. Ik hoorde van, arrestantenwacht [verbalisant 5] , dat verdachte [verdachte] , tegen hem had gezegd dat hij na zestien jaar erachter was gekomen dat zijn vrouw niet was wie ze was.
Tevens zag ik dat verdachte [verdachte] regelmatig zijn handen voor zijn gezicht deed. Ik zag dat hij de folder van mededeling van rechten in ongeveer twintig stukjes had gescheurd en als een puzzel op zijn bed had gelegd”.
Op 21 februari 2022 om 11:30 uur heeft de GGD arts, dr. Guido Reijnen, het advies gegeven om verdachte over te plaatsen naar de psychiatrische afdeling van de PI Zwolle omdat verdachte niet geschikt was voor reguliere hulpverlening en niet zonder risico heengezonden kon worden. Reijnen heeft daarbij geschreven: “
Het is niet in belang van betrokkene (t.a.v. psychotische toestandsbeeld) om langer op de cellengang in Borne te verblijven”.
Tenslotte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij het gedrag dat verdachte tijdens het voorval vertoonde nog nooit heeft meegemaakt en dat het voor haar uit het niets kwam. Uit haar verklaringen blijkt dat verdachte tijdens het voorval en de dagen hieraan voorafgaand, heel ander gedrag vertoonde dan zij normaal van hem gewend is en dat zij hem zo niet kent.
De rechtbank leidt uit voorgaande opsomming af dat er ten tijde van het plegen van het feit zeer waarschijnlijk sprake was van een (ongedefinieerde) psychische stoornis. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend en ontslaat verdachte voor het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het onder 2 bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 132 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 66 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte en zijn gezin door het feit en de gevolgen daarvan zijn getroffen en dat verdachte te kampen heeft met Long COVID klachten. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om de context waarin het wapen is aangetroffen mee te wegen. Het wapen is een erfstuk van de vader van verdachte, het lag opgeborgen en er is niet meer aan gedacht. De raadsvrouw heeft daarom in overweging gegeven om een taakstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Nu het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend, kan hem daarvoor geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit een maatregel op te leggen.
Bij de strafoplegging ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Het behoeft geen betoog dat het bezit van een vuurwapen levensgevaarlijk is en dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens bij anderen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden bij het voorhanden hebben van een revolver in een woning. Dat het vuurwapen geladen was is nog een strafverzwarende factor.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging echter ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van
20 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft 66 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Alles afwegend zal aan verdachte een gevangenisstraf van zodanige duur worden opgelegd, dat verdachte, na aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer hoeft te ondergaan. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 54 dagen opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot;
feit 2,het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
54 (vierenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, District Twente, basisteam Noordoost-Twente met nummer PL0600-2022078035. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
1. Het proces-verbaal aangifte van 21 februari 2022, pagina’s 7 tot en met 14, inhoudende de door [slachtoffer] , afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Op zaterdag 19 februari 2022 in onze woning in Oldenzaal voelde ik dat mijn echtgenoot [verdachte] mij in mijn gezicht beet. Het bijten deed erg pijn. Ik weet zeker dat hij bij mijn rechteroog heeft gebeten.

2. Het proces-verbaal verhoor getuige van 23 maart 2022 (ongenummerd), inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring:

In de situatie van het bijten boog hij richting mij en beet hij direct zonder te voelen of te zoeken en dat was in mijn gezicht. Hij kwam opeens naar voren richting mij en beet mij direct.

3. Het proces-verbaal verhoor getuige van 22 februari 2022, pagina’s 22 tot en met 24, inhoudende de door [getuige] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Op zondag 20 februari 2022 kwam mevrouw in paniek en bebloed bij ons aan de deur. Zij vertelde dat zij door haar man was gebeten.

4. Het proces-verbaal aanhouding verdachte van 30 maart 2022 (ongenummerd), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:

Op 20 februari 2022 hebben verbalisanten bij de vriendin van [verdachte] zichtbaar letsel gezien en waargenomen. Het slachtoffer heeft een blauw oog en meerdere verwondingen in haar gezicht. Rond haar neus heeft het slachtoffer een bijtwond van de verdachte.

Ten aanzien van feit 2:
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 februari 2023, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
6. Het proces-verbaal voorlopig proces-verbaal onderzoek wapen van 21 februari 2022, pagina’s 48 tot en met 54, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 6] .