6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door dr. J. van der Meer, psychiater op 8 juni 2022 uitgebrachte Pro Justitia rapport waarin hij het volgende heeft geschreven:
“Het onderzoek is beperkt doordat verdachte beperkt meewerkte aan het onderzoek. Verdachte vertelde weinig spontaan, wilde niet overal over spreken en gaf geen toestemming om informatie op te vragen bij zijn behandelaren. Hierdoor is het onduidelijk gebleven hoehet beloop van de klachten in het PPC precies is geweest, of er een psychiatrische voorgeschiedenis is en hoe betrouwbaar met name de klachtenanamnese is geweest. Ook valt het op dat verdachte en zijn vrouw weinig zicht willen geven op de situatie in hun gezin.
In diagnostische zin is bij verdachte sprake van dwangmatige persoonlijkheidskenmerken, maar is het niet duidelijk geworden of ook sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Daarbij valt de rigiditeit en koppigheid van verdachte op alsmede dat hij zeer betrokken is bij zaken zoals het milieu en moraliteit.
Ten tijde van het tenlastegelegde lijkt sprake te zijn geweest van ernstige verwardheid. Daarbij zou zeker sprake van een delier kunnen zijn geweest, gezien de hoge koorts, het doormaken van een waarschijnlijke Corona infectie en het mogelijk fluctuerendebeeld van de verwardheid. Toch is het moeilijk om deze diagnose onomstotelijk vast te stellen aangezien geen behandelinformatie is verkregen over de toestand van verdachte direct na het tenlastegelegde en aangezien de vrouw van verdachte zegt dat haar eerdere verklaring overdreven was. Daarbij lijkt het gezin geen zicht te willen geven op de gebeurtenissen bij hun thuis, waardoor het moeilijk is om deze diagnose vast te stellen en het bovendien ook niet met zekerheid is te zeggen of geen andere zaken dan de verwardheid hebben gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde.
Wel zijn er weinig aanwijzingen voor het bestaan van een psychotische stoornis bij verdachte. Ten tijde van het onderzoek waren er geen psychotische verschijnselen, terwijl verdachte geen medicatie gebruikte die psychotische verschijnselen onderdrukt.
Al met al is er geen duidelijkheid gekomen over de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar als inderdaad sprake was van een delier kan het ten laste gelegde hoogstwaarschijnlijk niet aan betrokkene worden toegerekend. Het bezit van een revolver kan aan verdachte worden toegerekend.
Gezien het voorgaande kan geen gefundeerd interventieadvies of juridisch kader worden gegeven om het risico op recidive te verminderen. Als inderdaad sprake was van alleen een delier is er weinig reden om nadere interventies te adviseren om het risico op recidive te verlagen.”
De rechtbank stelt op grond van voorgaand rapport vast dat de psychiater geen sluitende vaststelling heeft kunnen doen over het bestaan van een stoornis en over de vraag in hoeverre dit feit aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op feiten en omstandigheden in het dossier beschreven ziet de rechtbank zich desondanks voor de vraag gesteld of op grond daarvan tot de conclusie moet worden gekomen dat het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend.
In het proces-verbaal van aanhouding hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd: “
Verdachte [verdachte] kwam in verwarde toestand halfnaakt, kruipend naar buiten. Verdachte kwam erg verward over. In de woning heeft de verdachte alles overhoop gehaald en vernield. Toen wij ter plaatse waren verklaarde aangeefster dat haar partner vermoedelijk in een psychose zat. Ik zag dat de verdachte via de achterdeur naar buiten kwam. Hij kroop als een slang over de grond. Ik sprak de verdachte aan, maar kreeg geen contact".
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] blijkt dat hij het volgende heeft waargenomen toen verdachte de achterdeur van de woning opende:
“
Ik zag dat hij geen broek en onderbroek aan had. Ik zag dat hij op de knieën ging en zich als een slang voortbewoog. Zo ging hij ook over allerlei goederen die buiten lagen".
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt dat hij in de woning het volgende heeft waargenomen:
”Via de keuken ben ik de woonkamer in gelopen. Ik zag dat er diverse goederen op de grond lagen. Boven zag ik dat het op de overloop een grote zooi was. Er lagen allerlei goederen. Ook lag er overal kleding. Ik moest over de goederen heen klimmen. Dit was ongeveer 1 meter hoog. Op de overloop van de zolder lag nog een grotere zooi. Ook richting slaapkamers zag ik allemaal inboedel en kleding liggen”.
Verdachte is na zijn aanhouding naar het arrestantencomplex in Borne overgebracht. Daar heeft verbalisant [verbalisant 4] op 21 februari 2022 om 08:00 uur het volgende gedrag bij verdachte waargenomen: “
Ik zag op beeld in de centrale van het arrestantencomplex dat
verdachte [verdachte] een soort van ritueel aan het uitvoeren was tijdens zijn ontbijt. Ik zag dat hij over zijn kleding aan het strijken was. Ik zag dat hij een boterham in kleine stukjes aan het maken was. Ik hoorde van, arrestantenwacht [verbalisant 5] , dat verdachte [verdachte] , tegen hem had gezegd dat hij na zestien jaar erachter was gekomen dat zijn vrouw niet was wie ze was.
Tevens zag ik dat verdachte [verdachte] regelmatig zijn handen voor zijn gezicht deed. Ik zag dat hij de folder van mededeling van rechten in ongeveer twintig stukjes had gescheurd en als een puzzel op zijn bed had gelegd”.
Op 21 februari 2022 om 11:30 uur heeft de GGD arts, dr. Guido Reijnen, het advies gegeven om verdachte over te plaatsen naar de psychiatrische afdeling van de PI Zwolle omdat verdachte niet geschikt was voor reguliere hulpverlening en niet zonder risico heengezonden kon worden. Reijnen heeft daarbij geschreven: “
Het is niet in belang van betrokkene (t.a.v. psychotische toestandsbeeld) om langer op de cellengang in Borne te verblijven”.
Tenslotte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij het gedrag dat verdachte tijdens het voorval vertoonde nog nooit heeft meegemaakt en dat het voor haar uit het niets kwam. Uit haar verklaringen blijkt dat verdachte tijdens het voorval en de dagen hieraan voorafgaand, heel ander gedrag vertoonde dan zij normaal van hem gewend is en dat zij hem zo niet kent.
De rechtbank leidt uit voorgaande opsomming af dat er ten tijde van het plegen van het feit zeer waarschijnlijk sprake was van een (ongedefinieerde) psychische stoornis. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend en ontslaat verdachte voor het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het onder 2 bewezenverklaarde feit.