Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 22 november 2022, waar partijen (vertegenwoordigd) zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van Eurasia gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
2.De beslissing samengevat
3.Het geschil en wat daaraan vooraf ging
5 november 2021 (opnieuw) het BTW-nummer van [bedrijf 1] doorgeven.
€ 330.416,80, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 162.000,- vanaf 5 november 2021, over een bedrag van € 162.000,- vanaf 26 november 2021 en over een bedrag van € 6.416,80 vanaf
1 november 2021, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
4.De beoordeling
artikel 4 van de Herschikte EEX-Vo bevoegd om van de vorderingen van Eurasia kennis te nemen. Overigens is [gedaagde] in het geding bij de rechtbank verschenen zonder de rechtsmacht van de rechtbank te betwisten. Nu geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid op grond van artikel 24 Herschike EEX-Vo is de rechtbank ook op de voet van artikel 26 Herschikte EEX-vo bevoegd om van de vorderingen van Eurasia kennis te nemen.
[gedaagde] B.V. [gedaagde] B.V. is echter contractspartij gebleven.
e-mail en whatsapp volgt echter dat nadien duidelijk is beoogd dat een andere partij als contractspartij van Eurasia zou optreden. Het betoog van [gedaagde] dat er sprake was van een noodgreep in verband met de import van de handschoenen volgt de rechtbank niet. Eurasia heeft al vlak nadat de overeenkomst in juni 2021 is gesloten, namelijk vanaf
22 juni 2021, aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat haar is gebleken dat [gedaagde] B.V. een (zuivere) financiële Holding is zonder geldig BTW-nummer en dat zij daar geen zaken mee kan doen. Eurasia heeft [gedaagde] daarom verzocht om de naam van een dochtermaatschappij met het daarbij behorende BTW-nummer door te geven. Na hierover nog enige keren via de e-mail te hebben gecorrespondeerd heeft [gedaagde] op
24 juni 2021 meegedeeld dat voor dat moment [gedaagde] Maas VOF met het daarbij behorende BTW-nummer kon worden gebruikt. Nadat de eerste levering handschoenen op
30 september 2021 op het vliegveld in Brussel was aangekomen heeft Eurasia [gedaagde] meerdere keren verzocht om aan haar een afleveradres door te geven. Pas enige tijd nadat de tweede levering handschoenen op 11 oktober 2021 was aangekomen op de luchthaven in Brussel heeft [gedaagde] een afleveradres doorgegeven. Vervolgens heeft Eurasia [gedaagde] een PO ter ondertekening gestuurd. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde] op 22 oktober 2021 per whatsapp gereageerd en aangegeven dat het vermelde adres op de PO niet juist was. [gedaagde] heeft vervolgens verzocht om het adres van [bedrijf 1] te gebruiken. Daarop heeft Eurasia de PO gewijzigd en deze is, voorzien van een handtekening van [gedaagde] , door Eurasia in het geding gebracht. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de 20.000 dozen op 27 oktober 2021 bij [bedrijf 1] zijn geleverd. Ook de levering van 20.000 dozen handschoenen in november 2021 heeft bij [bedrijf 1] plaatsgevonden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de op naam van [bedrijf 1] gestelde facturen zonder commentaar door [gedaagde] zijn behouden. In het uitblijven van enige klacht over de facturatie, heeft Eurasia bevestiging mogen zien van het feit dat [bedrijf 1] haar contractspartij was en dat [bedrijf 1] Eurasia als crediteur voor de leveringen erkende.
30 september 2021 respectievelijk 11 oktober 2021, dat [gedaagde] , ondanks meerdere verzoeken, in die periode niets van zich heeft laten horen en pas op 20 oktober 2021 alsnog een afleveradres heeft doorgegeven. Deze 20.000 dozen handschoenen zijn vervolgens op 27 oktober 2021 afgeleverd bij [bedrijf 1] . Bovendien is door [gedaagde] niet (voldoende) weersproken dat hij voor en na de leveringen niet heeft geklaagd over de gestelde niet tijdige levering van de handschoenen. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand gelegen als [gedaagde] meende dat er daadwerkelijk (fatale) termijnen waren overschreden.
€ 324.000,- ter zake de geleverde handschoenen op grond van artikel 53 CISG in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
- en door [gedaagde] in dit kader niet weersproken - vervaldata van de facturen. De gevorderde wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen als in het dictum vermeld.
5.Beslissing
- 27 november 2021 over het bedrag van € 162.000,- (levering november 2021)
- 2 november 2021 over het bedrag van € 6.416,80 (opslagkosten)
artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat;