ECLI:NL:RBOVE:2023:5354

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/08/282110 / HA ZA 22-201
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen uit koopovereenkomst voor levering van nitril handschoenen met internationale aspecten

In deze zaak vorderde de rechtspersoon EURASIAPATCHWORK SPRL (hierna: Eurasia) betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 324.000,- van de gedaagde, een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1]. De vordering was gebaseerd op een koopovereenkomst voor de levering van 40.000 dozen nitril handschoenen. Eurasia had de handschoenen in termijnen geleverd, maar de gedaagde had de facturen niet betaald. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, oordeelde dat Eurasia gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat [bedrijf 1] haar contractspartij was geworden, ondanks dat de gedaagde stelde dat de overeenkomst met [gedaagde] B.V. was gesloten. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde zijn stelling dat Eurasia te laat had geleverd onvoldoende had onderbouwd en dat er geen sprake was van schuldeisersverzuim. De rechtbank wees de vorderingen van Eurasia grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het Weens Koopverdrag van toepassing was op de overeenkomst, gezien het internationale karakter van de zaak, en dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/282110 / HA ZA 22-201
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EURASIAPATCHWORK SPRL,
te Cherq (België),
eisende partij,
hierna te noemen: Eurasia,
advocaat: mr. F. Arts te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. K. Tunç te Hengelo (Ov).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 september 2022,
- de mondelinge behandeling van 22 november 2022, waar partijen (vertegenwoordigd) zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van Eurasia gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

Waarover gaat de zaak?
2.1.
In deze procedure staat de vraag centraal of de eenmanszaak [bedrijf 1] als contractspartij is opgetreden jegens Eurasia wat betreft 40.000 geleverde dozen nitril handschoenen (hierna: handschoenen) voor een bedrag van € 324.000.- en, zo dit het geval is, wat is afgesproken over (fatale) leveringstermijnen.
De beslissing van de rechtbank
2.2.
De rechtbank zal aan de hand van dat wat partijen naar voren hebben gebracht de voor de vorderingen relevante onderwerpen met behulp van tussenkopjes bespreken. Omdat de zaak een internationaal karakter heeft, nu Eurasia in België is gevestigd, zal zij daarbij eveneens aandacht schenken aan de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen en het recht dat van toepassing is.
2.3.
De conclusie is dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van partijen en dat als uitgangspunt geldt dat bij de beoordeling van het gevorderde door Eurasia het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, Wenen, 11-04-1980 (het Weens Koopverdrag, hierna ook wel aangeduid met CISG), moet worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat dat Eurasia op grond van de handelwijze van [gedaagde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [bedrijf 1] haar contractspartij was geworden. Verder is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling dat Eurasia te laat heeft geleverd onvoldoende heeft onderbouwd. Ook is er geen sprake van schuldeisersverzuim en slaagt het beroep van [gedaagde] op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid niet. Dit betekent dat de vorderingen van Eurasia grotendeels zullen worden toegewezen. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij tot deze beslissing(en) is gekomen.

3.Het geschil en wat daaraan vooraf ging

Wat aan het geschil vooraf ging
3.1.
Eurasia drijft een handelsonderneming in onder meer textiel en nitril handschoenen.
3.2.
[gedaagde] exploiteert als eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] een groothandel in emballage. [bedrijf 2] B.V. is een financiële holding, waarvan [gedaagde] enig bestuurder en enig aandeelhouder is.
3.3.
In juni 2021 hebben Eursia en [bedrijf 2] B.V. een koopovereenkomst gesloten betreffende de levering van twee miljoen dozen handschoenen in termijnen door Eurasia aan [bedrijf 2] B.V. tegen betaling aan Eurasia van een totaalbedrag van € 16.200.000,-. In deze overeenkomst is, onder meer en voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
5.1
Delivery period:
Please see attachment 2
(…)
6.2
Title to the goods will pass from Seller to the Buyer upon clearance of funds into the Seller’s account in full amount of the goods hereunder.
(…)
ATTACHMENT 2 [1]
SCHEDULE OF DELIVERIES
The Goods shall be delivered under the following schedule pursuant to terms and conditions of this agreement: ( WEEKLY SHIPMENTS ALLOWED )
SHIPME
NT
PRODUCT SHIPMENT
QUANTITY (BOX)
DESTINATIO N
ESTIMATED DELIVERY DATE
1
Blue Nitrile Gloves (TOMO Brand)
1 x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 25 Working Days from MT103 or SBLC received and cleared by Vendor's Bank
2
Blue Nitrile Gloves (TOMO Brand)
2x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Shipment#l
3
Blue Nitrile Gloves (TOMO Brand)
3x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Shipment#2
4
Blue Nitrile Gloves
(TOMO Brand)
3x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Shipment#3
5
Blue Nitrile Gloves (TOMO Brand)
3x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Sbipment#4
6
Blue Nitrile Gloves (TOMO Brand)
3x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Shipment#6
7
Blue Nitrile Gloves
(TOMO Brand)
3x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Sbipment#6
8
Blue Nitrile Gloves (TOMO Brand)
3x40HQ
DAP
Rotterdam
Or Amsterdam
Within 20 Working Days from Shipment#7
3.4.
Op 21, 22, 23 en 24 juni 2021 hebben Eurasia en [gedaagde] via e-mail gecorrespondeerd over het te gebruiken BTW-nummer en de daaraan gekoppelde vennootschap/onderneming nadat Eurasia constateerde dat het door [gedaagde] doorgegeven BTW-nummer in combinatie met [bedrijf 2] B.V. niet geldig was, omdat [bedrijf 2] B.V. een financiële holding is. Zo heeft Eurasia op 22 juni 2021 aan [gedaagde] het volgende per e-mail bericht:
“(…)”
After checking your “VAT” number is listed under a Financial Holding company.
The main object of a holding company is the holding of shares of other companies called subsidiaries within the framework of a group of companies.
The sale of nitrile gloves cannot therefore be considered with HOLDING.
Could you give us the VAT number, the name of the daughter company?
(…)”
3.5.
Op 24 juni 2021 heeft [gedaagde] aan Eurasia het volgende e-mailbericht gestuurd:
“(…)
I am still working my vat nr with the tax service.
For the mean time you can use the Vat number one of the other companies of mine: [gedaagde] Maas VOF.
Vat nr:
[nummer]
(…)”
3.6.
De eerste levering van 10.000 dozen handschoenen is op 30 september 2021 aangekomen op de luchthaven van Brussel. Eurasia heeft vanaf 30 september 2021 [gedaagde] diverse keren verzocht om een afleveradres door te geven.
3.7.
Op 11 oktober 2021 is de tweede levering van 10.000 dozen handschoenen aangekomen op de luchthaven van Brussel.
3.8.
Op (of omstreeks) 20 oktober 2021 heeft [gedaagde] aan Eurasia een adres doorgegeven waar de handschoenen kunnen worden afgeleverd. Op 21 oktober 2021 heeft Eurasia via whatsapp verzocht om de door haar bijgevoegde Purchase Order (hierna: PO) te ondertekenen en retour te zenden. Daarop is de volgende whatsapp-correspondentie tussen Eurasia en [gedaagde] gevoerd.
“(…)
[22/10/2021 10:34:48] [gedaagde] : The address is not good please change It. Dont use this address
[22/10/2021 10:35:26] [gedaagde] : Where did you get the adress?
[22/10/2021 10:48:14] [naam] : please send me the right one please to avoid further mistakes
[22/10/2021 10:52:18] [gedaagde] : [bedrijf 1]
[adres]
Vat nr: [nummer]
[22/10/2021 10:52:321 [gedaagde] : This is the adress for the invoice.
(…)”
3.9.
Op of omstreeks 25 oktober 2021 is een op naam van [bedrijf 1] staande PO, betreffende 20.000 dozen nitril handschoenen met een totaalbedrag van € 162.000,-, voorzien van een handtekening van [gedaagde] . Op 27 oktober 2021 zijn deze 20.000 dozen handschoenen geleverd op het adres van [bedrijf 1] .
3.10.
Op 3 november 2021 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen Eurasia en [gedaagde] , waarbij de gang van zaken en toekomstige leveringen zijn besproken. Na deze ontmoeting hebben partijen per e-mail gecorrespondeerd en daarbij heeft [gedaagde] in het kader van een nieuwe levering van 20.000 dozen handschoenen per e-mailbericht van
5 november 2021 (opnieuw) het BTW-nummer van [bedrijf 1] doorgeven.
3.11.
Op 26 november 2021 zijn (opnieuw) 20.000 dozen handschoenen geleverd aan [bedrijf 1] .
3.12.
Ondanks diverse verzoeken van Eurasia en toezeggingen van [gedaagde] dat er betaald zou worden, zijn de facturen betreffende de voornoemde geleverde 40.000 dozen handschoenen van in totaal € 324.000,- onbetaald gebleven. Ook de factuur met betrekking tot de door Eurasia gemaakte opslagkosten van € 6.416,80 is onbetaald gebleven.
3.13.
Na daartoe op 25 mei 2022 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Almelo, verlof te hebben verkregen heeft Eurasia conservatoir (derden)beslag gelegd op dan wel onder (kort gezegd) de woning aan het adres [adres] en de bankrekening(en) van [gedaagde] bij ING Bank N.V. en de Volksbank N.V.
Het geschil
3.14.
Eurasia vordert – samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eurasia te betalen een bedrag van
€ 330.416,80, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 162.000,- vanaf 5 november 2021, over een bedrag van € 162.000,- vanaf 26 november 2021 en over een bedrag van € 6.416,80 vanaf
1 november 2021, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eurasia te betalen de kosten van beslaglegging,
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten van € 157,- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 239,-.
3.15.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Eurasia, dan wel Eurasia haar vorderingen te ontzeggen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Eurasia in de kosten van deze procedure alsmede de beslagkosten.
3.16.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter nu Eurasia gevestigd is in België. Dit betekent dat de rechtbank allereerst de vraag moet beantwoorden of zij bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.
4.2.
De vraag of de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van Eurasia kennis te nemen, dient te worden beantwoord aan de hand van de Verordening nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo).
4.3.
Nu [gedaagde] in Nederland woont is de Nederlandse rechter op grond van
artikel 4 van de Herschikte EEX-Vo bevoegd om van de vorderingen van Eurasia kennis te nemen. Overigens is [gedaagde] in het geding bij de rechtbank verschenen zonder de rechtsmacht van de rechtbank te betwisten. Nu geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid op grond van artikel 24 Herschike EEX-Vo is de rechtbank ook op de voet van artikel 26 Herschikte EEX-vo bevoegd om van de vorderingen van Eurasia kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.4.
Het gevorderde door Eurasia is gebaseerd op een overeenkomst betreffende de koop van roerende zaken en het leveren van diensten (de opslag). België en Nederland zijn verdragstaten bij het CISG. Dat betekent dat het CISG in beginsel van toepassing is op de koop van de handschoenen op grond van artikel 1 lid 1 aanhef en sub a CISG. Hierop geldt een uitzondering als partijen de toepasselijkheid van de CISG contractueel hebben uitgesloten (artikel 6 CISG). Dit is gesteld noch gebleken. De rechtbank zal dus het CISG toepassen bij haar beoordeling van de vordering van Eurasia.
4.5.
Voor zover verbintenisrechtelijke leerstukken aan de orde zijn, waarin het CISG niet voorziet, zijn, op grond van artikel 4 lid 1 onder a en b van de Verordening EG nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) de bepalingen uit het Belgisch recht van toepassing.
4.6.
Als het gevorderde door Eurasia wordt toegewezen, is [gedaagde] rente verschuldigd over de koopprijs van de handschoenen op grond van artikel 78 CISG. Het CISG geeft echter geen regels over de hoogte van deze rente en de ingangsdatum daarvan. Dit moet op grond van artikel 7 lid 2 CISG worden beantwoord door het nationale recht dat krachtens de regels van internationaal privaatrecht van toepassing is. Op de vordering van Eurasia is Belgisch recht van toepassing op grond van artikel 4 lid 1 aanhef en sub a Rome I. De vordering tot betaling van rente ten aanzien van de koopsom zal daarom op basis van Belgisch recht worden beoordeeld.
4.7.
Het Nederlands recht is van toepassing op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter (artikel 10:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De vorderingen tot betaling van de conservatoire beslagkosten en proceskosten zullen daarom op basis van Nederlands recht worden beoordeeld. Ook betekent dit dat het Nederlandse bewijsrecht, inclusief artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van toepassing is.
4.8.
Ten aanzien van de opslag van de handschoenen, zal in het navolgende worden geoordeeld dat dit een overeenkomst betreffende een dienst betreft, zodat daarop het Belgisch recht van toepassing is.
Overgelegde producties tijdens de mondelinge behandeling
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) Eurasia, nadat (de advocaat van) [gedaagde] heeft meegedeeld dat daartegen geen bezwaar bestaat, twee aanvullende producties in het geding gebracht, te weten een uitdraai van de website van Bol.com waarop door [gedaagde] aangeboden artikelen staan en een uitdraai van whatsapp-correspondentie tussen Eurasia en [gedaagde] op 21 en 22 oktober 2021.
Wie is de contractspartij en wat is overeengekomen?
4.10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Eurasia 40.000 dozen handschoenen voor een bedrag van € 324.000,- heeft geleverd. Tussen partijen is in geschil wie als contractspartij moet worden aangemerkt. Eurasia stelt zich, onder verwijzing naar de overgelegde correspondentie tussen partijen, op het standpunt dat de eenmanszaak [bedrijf 1] haar contractspartij is. Volgens [gedaagde] is de overeenkomst gesloten met [gedaagde] B.V. en is het andere BTW-nummer door Eurasia als noodgreep opgevraagd omdat bleek dat toen de goederen bij de douane stonden en ingevoerd moesten worden, deze niet konden worden geïmporteerd met het BTW-nummer van
[gedaagde] B.V. [gedaagde] B.V. is echter contractspartij gebleven.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Het antwoord op de vraag of [gedaagde] B.V. of de eenmanszaak [bedrijf 1] jegens Eurasia als contractspartij is opgetreden, hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat in juni 2021 een overeenkomst is gesloten tussen Eurasia en [gedaagde] B.V. Uit de door Eurasia overgelegde correspondentie tussen partijen per
e-mail en whatsapp volgt echter dat nadien duidelijk is beoogd dat een andere partij als contractspartij van Eurasia zou optreden. Het betoog van [gedaagde] dat er sprake was van een noodgreep in verband met de import van de handschoenen volgt de rechtbank niet. Eurasia heeft al vlak nadat de overeenkomst in juni 2021 is gesloten, namelijk vanaf
22 juni 2021, aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat haar is gebleken dat [gedaagde] B.V. een (zuivere) financiële Holding is zonder geldig BTW-nummer en dat zij daar geen zaken mee kan doen. Eurasia heeft [gedaagde] daarom verzocht om de naam van een dochtermaatschappij met het daarbij behorende BTW-nummer door te geven. Na hierover nog enige keren via de e-mail te hebben gecorrespondeerd heeft [gedaagde] op
24 juni 2021 meegedeeld dat voor dat moment [gedaagde] Maas VOF met het daarbij behorende BTW-nummer kon worden gebruikt. Nadat de eerste levering handschoenen op
30 september 2021 op het vliegveld in Brussel was aangekomen heeft Eurasia [gedaagde] meerdere keren verzocht om aan haar een afleveradres door te geven. Pas enige tijd nadat de tweede levering handschoenen op 11 oktober 2021 was aangekomen op de luchthaven in Brussel heeft [gedaagde] een afleveradres doorgegeven. Vervolgens heeft Eurasia [gedaagde] een PO ter ondertekening gestuurd. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde] op 22 oktober 2021 per whatsapp gereageerd en aangegeven dat het vermelde adres op de PO niet juist was. [gedaagde] heeft vervolgens verzocht om het adres van [bedrijf 1] te gebruiken. Daarop heeft Eurasia de PO gewijzigd en deze is, voorzien van een handtekening van [gedaagde] , door Eurasia in het geding gebracht. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de 20.000 dozen op 27 oktober 2021 bij [bedrijf 1] zijn geleverd. Ook de levering van 20.000 dozen handschoenen in november 2021 heeft bij [bedrijf 1] plaatsgevonden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de op naam van [bedrijf 1] gestelde facturen zonder commentaar door [gedaagde] zijn behouden. In het uitblijven van enige klacht over de facturatie, heeft Eurasia bevestiging mogen zien van het feit dat [bedrijf 1] haar contractspartij was en dat [bedrijf 1] Eurasia als crediteur voor de leveringen erkende.
4.13.
De slotsom is dan ook dat Eurasia op grond van de handelwijze van [gedaagde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [bedrijf 1] haar contractspartij was geworden.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat de handtekening op de PO van 25 oktober 2021 weliswaar van hem is, maar dat hij deze niet heeft gezet. In dat kader overweegt de rechtbank dat degene die stelt dat een document waarop zijn handtekening staat vals is (hetgeen in wezen door [gedaagde] wordt betoogd), de stelplicht en bewijslast van die stelling draagt. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zijn stelling, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Eurasia, onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Daar komt bij dat in november 2021 ook nog een levering handschoenen heeft plaatsgevonden en [gedaagde] in dat kader ook het BTW-nummer van [bedrijf 1] per e-mailbericht van 5 november 2021 heeft doorgegeven en ook deze dozen handschoenen zijn afgeleverd en gefactureerd aan [bedrijf 1] . Tegen die achtergrond bezien is de enkele stelling van [gedaagde] dat het document waarop zijn handtekening staat vals is, niet aannemelijk.
Fatale termijn(en) schuldeisersverzuim
4.15.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het voor Eurasia evident was dat [gedaagde] de handschoenen tijdig moest hebben. Ook Eurasia was op de hoogte van de markt, de vraag en het aanbod naar handschoenen en de zeer fluctuerende prijzen als gevolg hiervan. Ondanks deze wetenschap heeft Eurasia de handschoenen niet conform de overeenkomst geleverd. Dit heeft er volgens [gedaagde] voor gezorgd dat hij de handschoenen niet of nauwelijks meer kon verkopen. [gedaagde] stelt zich dan ook op het standpunt dat er sprake is van schuldeisersverzuim.
Eurasia heeft gemotiveerd betwist dat zij de handschoenen te laat heeft geleverd. Uit niets blijkt dat er een fatale termijn gold, laat staan dat deze is overschreden.
4.16.
Artikel 33 CISG bepaalt dat de verkoper zaken moet afleveren op de datum of binnen de termijn op grond van de overeenkomst, dan wel binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst. In dit kader is ook van belang dat het niet voldoen aan een levertermijn in beginsel niet voldoende is om een wezenlijke tekortkoming in de zin van het CISG op te leveren, tenzij uit de overeenkomst of de omstandigheden van het geval volgt dat sprake is van een zogenaamde “fatale” termijn [3] . Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een fatale termijn is onder meer van belang wat tussen partijen over en weer is besproken en verklaard ten aanzien van de termijn en het belang van het (strikt) naleven daarvan voor de koper.
4.17.
In het licht van het voorgaande en gelet op de gemotiveerde betwisting van Eurasia, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank zijn stelling dat Eurasia te laat heeft geleverd onvoldoende onderbouwd. Voor zover [gedaagde] heeft verwezen naar de overeenkomst van juni 2021 is de rechtbank van oordeel dat daaruit, zoals ook Eurasia heeft aangevoerd, niet kan worden afgeleid dat partijen fatale termijnen zijn overeengekomen. In de 5de kolom van de “Schedule of deliveries” die als bijlage 2 bij deze overeenkomst is gevoegd en waar in artikel 5.1. naar wordt verwezen, wordt “estimated delivery date” vermeld. Dat wijst niet op een strikte, door partijen als fataal beschouwde termijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] ook onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst is geleverd door Eurasia. Van belang daarbij is dat Eurasia onbetwist heeft gesteld dat de eerste twee leveringen van in totaal 20.000 dozen handschoenen zijn aangekomen op
30 september 2021 respectievelijk 11 oktober 2021, dat [gedaagde] , ondanks meerdere verzoeken, in die periode niets van zich heeft laten horen en pas op 20 oktober 2021 alsnog een afleveradres heeft doorgegeven. Deze 20.000 dozen handschoenen zijn vervolgens op 27 oktober 2021 afgeleverd bij [bedrijf 1] . Bovendien is door [gedaagde] niet (voldoende) weersproken dat hij voor en na de leveringen niet heeft geklaagd over de gestelde niet tijdige levering van de handschoenen. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand gelegen als [gedaagde] meende dat er daadwerkelijk (fatale) termijnen waren overschreden.
4.18.
In aansluiting op het bovenstaande slaagt het door [gedaagde] gedane beroep op schuldeisersverzuim (ook) niet, reeds omdat niet kan worden geoordeeld dat partijen (fatale) leveringstermijnen hebben afgesproken en in die zin dus ook niet kan worden geconcludeerd dat Eurasia haar verplichtingen niet is nagekomen.
Verschuldigdheid en opeisbaarheid van de facturen ter zake de geleverde handschoenen
4.19.
Eurasia heeft zich, onder verwijzing naar de overgelegde PO, vrachtbrief en facturen, op het standpunt gesteld dat de facturen van 22 oktober 2021 en 10 november 2021 op respectievelijk 5 november 2021 en 26 november 2021 moesten worden voldaan door [gedaagde] en dat [gedaagde] ondanks diverse verzoeken daartoe, deze niet heeft betaald. Volgens Eurasia heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van de facturen nimmer betwist. Integendeel, uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] steeds te kennen heeft gegeven dat de betaling eraan zou komen, maar dat hij op zijn beurt in afwachting zou zijn van betaling door zijn eigen afnemer, een overheidsinstantie. Daargelaten dat dit geen enkele afbreuk doet aan de betalingsverplichting van [gedaagde] , lijkt de vermeende afnemer helemaal niet te bestaan, aangezien [gedaagde] de door haar geleverde producten al vanaf de eerste levering aanbiedt op de website van Bol.com, aldus Eurasia.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de verschuldigdheid en opeisbaarheid van de facturen ter zake de geleverde handschoenen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. [gedaagde] heeft de omvang van deze facturen als zodanig niet (inhoudelijk) betwist, maar enkel gesteld dat de eerste 100.000 dozen handschoenen zouden worden geleverd met een betalingstermijn van 7 dagen na levering in Nederland. Deze stelling is echter niet geconcretiseerd en onderbouwd en wordt door Eurasia betwist. Deze stelling zal om die reden worden gepasseerd.
4.21.
De slotsom is dan ook dat het door Eurasia gevorderde bedrag (aan hoofdsom) van
€ 324.000,- ter zake de geleverde handschoenen op grond van artikel 53 CISG in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
Beroep op matiging op grond van de redelijkheid en billijkheid
4.22.
[gedaagde] heeft zich (subsidiair) op het standpunt heeft gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Eurasia (volledige) betaling van het uit de overeenkomst voortvloeiende bedrag vordert en meent dat dit bedrag aanzienlijk moet worden gematigd, omdat Eurasia op de hoogte was van de zeer fluctuerende markt en wist dat de prijzen van de handschoenen door de late levering aanzienlijk waren gedaald.
4.23.
Eurasia heeft betwist dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om betaling te vorderen van de overeengekomen koopsom voor de geleverde handschoenen. Dat de prijzen in de periode van juni 2021/november 2021 aanzienlijk zijn gedaald, is niet gebleken en wordt betwist. Voor zover daarvan al sprake zou zijn is er sprake van ondernemersrisico dat voor rekening van [gedaagde] moet blijven. In dat verband wijst Eurasia er ook op dat [gedaagde] de handschoenen nog steeds voor een hogere prijs per doos doorverkoopt via Bol.com. Bovendien is er niet te laat geleverd, aldus Eurasia.
4.24.
Een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid moet door de rechtbank terughoudend worden getoetst. Voor toepassing daarvan is slechts ruimte in uitzonderlijke gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd dat er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar is dat hij het bedrag van € 324.000,- aan Eurasia dient te betalen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beide partijen beroepsmatig handelden en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet kan worden geconcludeerd dat de handschoenen (te) laat zijn geleverd door Eurasia. Bovendien heeft [gedaagde] Eurasia ook niet in gebreke gesteld of anderszins kenbaar gemaakt dat hij de handschoenen eerder verwachtte en dat hij daar (groot) belang bij had, althans dit is niet gebleken. Tegen die achtergrond bezien dient een eventuele prijsdaling dan ook voor zijn (ondernemers)risico te blijven.
Eigendomsvoorbehoud
4.25.
[gedaagde] heeft ook een beroep gedaan op het in artikel 6.2 van de in juni 2021 gesloten overeenkomst neergelegde eigendomsvoorbehoud. Eurasia heeft gesteld dat dit onverlet laat dat op [gedaagde] de verplichting rust om de overeenkomst na te komen.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het eigendomsvoorbehoud [gedaagde] niet kan baten. Het eigendomsvoorbehoud strekt ertoe om Eurasia als leverancier meer zekerheid te bieden en ontslaat [gedaagde] niet van zijn contractuele (betalings)verplichtingen jegens Eurasia.
Opslagkosten
4.27.
Eurasia maakt aanspraak op de opslagkosten van € 6.416,80. Daartoe heeft zij gesteld dat zij deze kosten heeft moeten maken omdat zij de eerste levering van 20.000 dozen handschoenen tijdelijk heeft moeten opslaan, omdat [gedaagde] naliet om tijdig het afleveradres door te geven, terwijl hij wist dat en wanneer deze dozen handschoenen op de luchthaven aan zouden komen. Volgens Eurasia heeft [gedaagde] ook toegezegd deze kosten te betalen.
4.28.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] geen (specifiek) gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde opslagkosten. Aangezien Eurasia daarmee in wezen aldus onbetwist heeft aangevoerd dat tussen partijen overeenstemming bestond over deze opslag, dienen deze opslagkosten (als zijnde een door Eurasia geleverde dienst aan [gedaagde] ) door [gedaagde] te worden betaald. De opslag van de handschoenen kwalificeert daarmee als een dienst als bedoeld in artikel 4 lid 1 onder sub b van Rome I, zodat daarop het Belgisch recht van toepassing is. Ook op grond van het Belgisch recht dienen contractspartijen hun verplichtingen na te komen, zodat de gevorderde opslagkosten toewijsbaar zijn.
Wettelijke rente
4.29.
Eurasia heeft wettelijke rente gevorderd over het bedrag van € 330.416,80. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet de wettelijke rente worden vastgesteld naar Belgisch recht. Gelet op het gegeven dat het in deze zaak gaat om de betaling van factuurbedragen voor geleverde goederen en diensten (het laatste voor wat betreft de opslag), zijn de rentebepalingen van de richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (hierna ook: richtlijn 2011/7/EU) van toepassing, in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 3 daarvan. Omdat België lid is van de EU, moet deze richtlijn ook in België zijn geïmplementeerd, zodat de wettelijke rente overeenkomstig die implementatiewetgeving zal worden toegewezen. Wat betreft de ingangsdata van de wettelijke rente zal de rechtbank uitgaan van de dag volgend op de door Eurasia gestelde
- en door [gedaagde] in dit kader niet weersproken - vervaldata van de facturen. De gevorderde wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen als in het dictum vermeld.
Beslagkosten
4.30.
De door Eurasia gevorderde beslagkosten zullen worden afgewezen. Reden daarvoor is dat Eurasia niet alle beslagstukken in het geding heeft gebracht. Zo ontbreken de exploten van betekening van de beslagen aan [gedaagde] . Ook heeft Eurasia nagelaten de beslagkosten bij nadere akte te concretiseren.
Proceskosten
4.31.
[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eurasia worden begroot op € 5.842,31 aan verschotten (dagvaarding € 105,31 en griffierecht € 5.737,-) en € 5.290,- aan salaris advocaat (2 punten x € 2.645,- tarief VI liquidatietarief).
4.32.
De gevorderde rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.33.
De door Eurasia gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eurasia te betalen een bedrag van € 330.416,80, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals verschuldigd op grond van de Belgische implementatie van richtlijn 2011/7/EU, een en ander vanaf:
6 november 2021 over het bedrag van € 162.000,- (levering oktober 2021)
  • 27 november 2021 over het bedrag van € 162.000,- (levering november 2021)
  • 2 november 2021 over het bedrag van € 6.416,80 (opslagkosten)
tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Eurasia tot op heden begroot op € 11.132,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 15 februari 2023.

Voetnoten

1.De opmaak van de tabel is niet exact overgenomen.
2.Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641, r.o. 3.4.3.
3.Vgl. Rechtbank Gelderland 14 oktober 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:726, r.o. 7.9 en aldaar aangehaalde rechtspraak.