Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Stichting De Faunabescherming, uit Amstelveen, eiseres
het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder
de Stichting Faunabeheer Eenheid Overijssel(FBE) uit Deventer.
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Samenvatting
Juridisch kader
Beoordeling
De prooiresten met DNA-sporen van één zoogdiersoort geven de meeste informatie over de mogelijke predator, omdat bij detectie van meerdere soorten onduidelijk is welke daarvan het nest heeft leeggehaald en welke in contact zijn gekomen met eieren die al buiten het nest lagen.’en ‘
De prooiresten waarop DNA werd aangetroffen van één zoogdier laten een interessant beeld zien. In de helft van de gevallen ging het om DNA van de steenmarter.’
proportionaliteitvan de maatregel (wat betreft de aard en omvang) staat in de onderbouwing dat het gaat om beheer van steenmarters in specifiek aangewezen weidevogelgebieden, waar aantoonbaar een hoge predatie van kwetsbare weidevogels plaatsvindt door steenmarters en waar enkele tientallen steenmarters worden gedood voor de instandhouding van de weidevogelpopulatie. De ontheffing van het verbod op het opzettelijk vangen en doden van steenmarters ziet alleen op de periode 15 januari tot en met 15 juli, de broedperiode van de weidevogels en enige weken daaraan voorafgaand. Dit is nodig om de stand van de steenmarters al op 1 maart naar beneden te hebben bijgesteld. Om die lagere steenmarterstand tijdens het broedseizoen te bereiken, mogen maximaal 15 stuks steenmarters per weidevogelgebied mogen worden gedood. Dit aantal is gebaseerd op de omvang van de weidevogelgebieden (in totaal 14.640 hectare) en de gemiddelde territoriumoppervlakte van de steenmarter (235 ha).
effectiviteitvermeldt het besluit, in navolging van het faunabeheerplan, dat om per 1 maart - de start van het broedseizoen van bodembroeders zoals de grutto, wulp en kievit - de steenmarterstand te hebben verlaagd, vroeg in het jaar wordt begonnen met het vangen en doden van steenmarters. De steenmarters zullen worden gevangen in kastvallen in territoria van steenmarters geheel of gedeeltelijk gelegen in de weidevogelgebieden. Uit onderzoek naar het weidevogelgebied Soarremoarepolder in Friesland (“monitoring pilot beheer steenmarters”, [naam 11] et al, 2018-2019) blijkt dat steenmarterbeheer voorafgaand aan en in het broedseizoen tot gevolg had dat weidevogels hun broedsel succesvol konden grootbrengen. Het besluit verwijst naar de conclusies en aanbevelingen van het rapport A&W 20-073 waaruit volgt dat door de ontheffing naar verwachting de predatiedruk op weidevogels van steenmarters zal afnemen terwijl het voortbestaan van de weidevogelpopulaties in de drie gebieden voor de langere termijn blijft gewaarborgd.
middelen aangewezendie voor het vangen en doden van de aldaar bedoelde vogels en dieren mogen worden gebruikt. Op grond van artikel 3.26, eerste lid, aanhef en onder b, is het verboden om een geweer te gebruiken ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens de Wnb (..) op gronden
niet zijnde een jachtvelddat voldoet aan regels van een algemene maatregel van bestuur. Op grond van artikel 3.26, tweede lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Wnb kan bij algemene maatregel van bestuur het gebruik van het geweer worden uitgesloten of beperkt en kunnen regels worden gesteld over het geweer, de munitie en het gebruik van middelen op, aan of bij het geweer. De artikelen 3.8 en 3.10 zijn opgenomen in paragraaf 3.4 van de Wnb, waarin regels staan met betrekking tot schadebestrijding, overlastbestrijding en het faunabeheer.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving.
Wet natuurbescherming (Wnb).
vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indienis voldaan aan elk van de volgende
voorwaarden:
of 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, indien deze beperking nodig is:
soorten als bedoeld inartikel 3.10, eerste lid,(..),:
uitvoering van handelingen waarvoor een ontheffingof vrijstelling als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste, onderscheidenlijk tweede lid, of derde lid, 3.8, eerste, onderscheidenlijk tweede lid, of derde lid,
3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, eerste, onderscheidenlijk tweede lid, of derde lid, of 3.15, tweede en vierde lid, in voorkomend geval in samenhang met het zevende lid, 3.16, tweede en vierde lid, of 3.17, eerste lid, is verleend;