Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[partij B 1] B.V.,
[partij B 2],
[partij B 3] B.V.,
[partij B 4],
1.De procedure
2.Samenvatting
3.De feiten
[bedrijf 6] B.V. is een vennootschap van [partij B 2].
vertelde mij terloops dat [partij B 2][[partij B 2], toevoeging rechtbank]
ook contact heeft met een potentiële koper voor de [adres 1], met als doel her ontwikkelen voor woningbouw,”
over het bod van [naam 6] van 2,2 mio op de [adres 1]. De koper is een vennootschap van [naam 6] en hij koopt het pand als belegging, met op termijn (5 jaar?) wellicht de mogelijkheid tot herontwikkeling. Er zijn geen nadere afspraken gemaakt m.b.t. die herontwikkeling: dat is aan [naam 6].
Op 6 en 9 april 2021 hebben [partij B 4] en [naam 2] hierover nader met elkaar gecorrespondeerd.
- de [adres 1] blijft in [partij A]
- gepoogd zal worden om de huidige huurder te behouden. Die heeft zich vorige week gemeld en zijn voorgenomen vertrek aangekondigd vanwege de huidige hoge huurprijs en ruimtetekort, maar is bereid om een voorstel van [partij A] in overweging te nemen.
- mocht het inderdaad tot herontwikkeling komen, dan zal [partij A] optreden als opdrachtgever. Opdracht zal dan worden verstrekt aan [naam 1] en [bedrijf 10]: [naam 1] bouwproductie, [bedrijf 10] ontwikkeling.
- de vennootschap van [naam 6] zal afnemen als eindbelegger tegen de dan geldende marktprijzen
- in de hoedanigheid van eindbelegger zal de vennootschap van [naam 6] t.z.t. een pve verstrekken.
4.Het geschil
in conventie
5.De beoordeling
in conventie
fair valuevan het OG ligt, aldus [partij A]. Daarbij komen zodanige feiten en omstandigheden dat niet meer kan worden gesproken van een vergissing en/of een inschattingsfout van [partij B 2] en [partij B 4] die de overdracht van het OG hebben bewerkstelligd. Volgens [partij A] gaat het om de volgende feiten en omstandigheden:
fair valuevan het OG minimaal € 4 miljoen bedraagt;
Maar gezien hetgeen is voorgevallen dienen wij ons sowieso te bezinnen over het mandaat dat de bestuurders hebben om (zonder toestemming van alle aandeelhouders) te kunnen tekenen en deals aan te gaan.(…)” [partij A] heeft ook niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat als de statutaire goedkeuringsregeling wel zou zijn gevolgd, er geen goedkeuring van de [bedrijf 5] zou zijn geweest voor het besluit om het OG aan (een vennootschap van) [naam 6] te verkopen. Daarbij is van belang dat [partij B 2] en [partij B 4] via [bedrijf 6] B.V. respectievelijk [partij B 3] gezamenlijk een meerderheidsbelang in [partij A] hebben. In het licht van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de schending van het statutaire goedkeuringsvereiste voor de verkoop en levering van het OG op zichzelf geen (persoonlijk) ernstig verwijt van [partij B] oplevert. Ook de overige door [partij A] aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet tot die conclusie leiden. Daartoe geldt het volgende.
fair valuevan het OG minimaal € 4 miljoen bedraagt en baseert zich daarbij op de notitie van [bedrijf 13] B.V. van 16 november 2021 (productie 29 van [partij A]). De rechtbank gaat er van uit dat [partij A] met
fair valuebedoelt een redelijke benadering van de werkelijke marktwaarde.
een indicatieve berekening te maken van een mogelijke 'grondwaarde'” van het OG ten behoeve van een door [bedrijf 12] B.V. nader uit te werken haalbaarheidsstudie die er kennelijk niet is. Voorts heeft [partij B 2] erop gewezen dat in de notitie expliciet is opgenomen dat deze 'specifiek overeengekomen werkzaamheden' (SOW) betreft en nadrukkelijk geen taxatie in de zin van de reglementen van het NRVT. Ook is daarin vermeld dat het advies geen professionele taxatiedienst (PTD) betreft in de zin van de Algemene gedrags- en beroepsregels, alsmede de kamerreglementen van het NRVT, en niet gebruikt mag worden ten behoeve van jaarverslaglegging en kredietverlening. Ook wijst [partij B 2] erop dat in de notitie bij het bepalen van de indicatieve waarde van het OG is uitgegaan van een onherroepelijke omgevingsvergunning waarvan [partij A] niet heeft gesteld dat die er komt, laat staan dat zij dat heeft bewezen. De gestelde ontwikkelingswaarde van het OG blijkt volgens [partij B 2] evenmin uit het door [partij A] als productie 41 overgelegde gemeentelijke ontwikkelprogramma 'Ons stadshart van morgen' (februari 2022). Daarbij wijst [partij B 2] erop dat op blz. 58 van dit programma slechts een indicatieve schets is opgenomen van de ontwikkeling van het [locatie], waarvan het OG deel uitmaakt, en dat dezelfde schets in randnummer 2.47 van de dagvaarding een uitvergroting hiervan is waardoor het (ten onrechte) lijkt dat op de locatie van het OG een groter gebouw kan worden gerealiseerd. Bovendien blijkt uit niets dat “
binnen een jaarna verkoop van het OG al zeer lucratieve, door de Gemeente Zwolle goedgekeurde ontwikkelplannen zijn voor het OG”, aldus [partij B 2].
fair valuevan het OG minimaal € 4 miljoen bedraagt – tegenover deze gemotiveerde betwisting van [partij B 2] – onvoldoende onderbouwd, zodat haar verwijt dat [partij B 2] en [partij B 4] het OG voor een te lage koopprijs hebben verkocht geen doel treft. Op het verwijt van [partij A] dat [partij B 2] niet adequaat heeft gehandeld op een hoger bod van € 3,2 miljoen zal de rechtbank hierna in rechtsoverweging 5.19 ingaan.
fair valuevan € 4 miljoen heeft. Daarbij komt dat het bod is gedaan nadat [partij A] door ondertekening van de LOI reeds bindende afspraken met [naam 6] had gemaakt, zodat het voor [partij A] ook niet meer mogelijk was om het bod van [bedrijf 12] B.V. te aanvaarden zonder daarbij extra kosten te maken.
€ 1.196,00(2 punten x tarief € 598,00)
€ 1.196,00(2 punten x tarief € 598,00)