ECLI:NL:RBOVE:2023:4980

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
C/08/295374 / FA RK 23-1033
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot stiefouderadoptie wegens onvoldoende bewijs van het ontbreken van ouderlijke verwachtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 november 2023 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot stiefouderadoptie door de adoptant. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat niet vaststaat en niet voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De adoptant, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.B. Plantema-Volkers, heeft aangevoerd dat er geen tegenspraak is van de vader en dat de adoptie in het belang van het kind is. De vader heeft echter verklaard open te staan voor contact met het kind, wat de rechtbank als een belangrijke factor heeft meegewogen in haar beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptant en de moeder sinds 1 juli 2015 samenwonen en dat de adoptant ontvankelijk is in zijn verzoek. Echter, de rechtbank oordeelt dat de vader, ondanks het gebrek aan contact met het kind, nog steeds de verantwoordelijkheid als ouder op zich neemt en dat het kind recht heeft om te weten van wie zij afstamt. De rechtbank heeft ook gewezen op de noodzaak om de belangen van het kind te waarborgen, waarbij het belang van het kind om contact te hebben met zijn biologische vader niet kan worden genegeerd.

De rechtbank concludeert dat de adoptie niet in het kennelijk belang van het kind is, omdat de vader heeft aangegeven dat hij bereid is om een rol te spelen in het leven van het kind. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek in haar overwegingen betrokken en heeft de zaak grondig beoordeeld, maar uiteindelijk is het verzoek tot adoptie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie
Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/295374 / FA RK 23-1033
beschikking van 23 november 2023
inzake
[de adoptant],
wonend op een geheim adres,
verder te noemen: de adoptant,
advocaat: mr. L.B. Plantema-Volkers.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonend op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
[de vader],
wonend op te een geheim adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 oktober 2023 is de beslissing op het verzoek van de adoptant aangehouden en is bepaald dat de Raad voor de Kinderbescherming, nader te noemen de raad, uiterlijk 31 oktober 2023 het onderzoek moet afronden en het rapport aan de rechtbank en de betrokkenen moet doen toekomen en is bepaald dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet op 3 november 2023 om 13:00 uur.
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennis genomen van:
- een brief van 27 oktober 2023 met daarbij het rapport van diezelfde datum, binnengekomen op 31 oktober 2023.
1.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 3 november 2023. Verschenen zijn:
  • de adoptant, bijgestaan door mr. Plantema-Volkers;
  • de moeder;
  • de vader, en
  • [naam] namens de raad.

2.De feiten

Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 16 oktober 2023.

3.De standpunten

3.1.
De adoptant handhaaft zijn verzoek en stelt dat er geen sprake is van tegenspraak aan de zijde van de vader. Voor zover het standpunt van de vader wel als tegenspraak wordt gezien, stelt de adoptant dat sprake is van de uitzondering als bedoeld in artikel 1:228 lid 2 onder a BW, namelijk dat de vader en [minderjarige] niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd. Ook als er geen sprake is van de uitzonderingsgrond als hiervoor genoemd, is adoptie nog altijd kennelijk in het belang van [minderjarige]. Dat de vader in de nabije toekomst een vaderrol zal vervullen, is zeer onwaarschijnlijk. [minderjarige] heeft niets meer van de vader te verwachten in zijn hoedanigheid als ouder. [minderjarige] is op de hoogte dat zij niet afstamt van de adoptant en de adoptant en de moeder weten dat [minderjarige] het recht heeft om te weten van wie zij afstamt. Toewijzing van het verzoek zal daar niets aan veranderen. Als [minderjarige] in de toekomst aangeeft naar de vader te willen, zullen de adoptant en de moeder dit niet in de weg staan. Het is de stellige wens van [minderjarige] om zich één te voelen met de adoptant, de moeder en haar halfbroertjes en -zusjes. Toewijzing brengt naar de mening van de adoptant rust en stabiliteit met zich voor [minderjarige] en voorkomt ook dat instanties betrokken zullen raken als de moeder nu onverhoopt iets overkomt. Gezamenlijk gezag is daarvoor niet voldoende. Ten slotte speelt een financieel belang, namelijk dat [minderjarige] erfrechtelijk fiscaal zwaarder wordt belast dan de kinderen van de adoptant en de moeder.
3.2.
De adoptant betwist de stelling van de vader dat hem de kans om een rol te spelen in het leven van [minderjarige] is ontnomen. De vader heeft nooit iets van zich laten horen, ook niet toen [minderjarige] jarig was op 17 oktober jl. De adoptant verwijst nog naar twee uitspraken: ECLI:NL:RBNNE:2018:2807 en ECLI:NL:RBLIM:2016:1296.
3.3.
De moeder handhaaft haar standpunt en stemt in met het verzoek.
3.4.
De vader handhaaft eveneens zijn standpunt en kan niet instemmen met het verzoek. Hij erkent dat de adoptant bijna vanaf het begin een rol speelt in het leven van [minderjarige] en hij erkent dat de moeder en de adoptant goed voor [minderjarige] zorgen en adoptant haar alles gunt. Desondanks is hij van mening dat hem de kans is ontnomen om een rol te spelen in het leven van [minderjarige]. Hij heeft zich nooit kunnen bewijzen. De vader stelt dat hij alles ervoor zal (blijven) doen om vader voor [minderjarige] te zijn. [minderjarige] is en blijft immers zijn dochter. De vader twijfelt verder aan de wens van [minderjarige]. Hij vermoedt dat zij deze wens onder druk van de moeder en de adoptant heeft geuit.
3.5.
De raad heeft onderzoek gedaan en advies uitgebracht. Volgens de raad wordt niet aan alle wettelijke vereisten voldaan, met name waar het de verwachtingen voor de toekomst betreft. De raad constateert dat de vader stelt open te staan voor het contact met [minderjarige] als [minderjarige] daar behoefte aan heeft. Verder heeft de vader aangegeven graag betrokken te zijn in het leven van [minderjarige] als [minderjarige] dat wil Daarmee kan niet gezegd worden dat [minderjarige] niets meer van haar vader als ouder te verwachten heeft. De raad concludeert daarom tot afwijzing van het verzoek van de adoptant. In het geval dat de moeder onverhoopt iets overkomt en de adoptant ook met het gezag over [minderjarige] zou zijn belast, zal de raad dan zeer waarschijnlijk geen aanleiding zien om onderzoek te doen naar de voorziening in het gezag. Dit omdat de adoptant al lang betrokken is in het leven van [minderjarige] en ook al heel lang haar opvoeder is. Daarin ligt dus ook geen reden om het verzoek toe te wijzen. Dat [minderjarige] niet of nauwelijks in gezinsverband met de vader heeft samengeleefd, maakt het advies van de raad niet anders omdat dan nog steeds niet wordt voldaan aan het vereiste dat [minderjarige] niets meer van de vader als ouder heeft te verwachten.

4.De beoordeling

4.1.
Op het verzoek van de adoptant zijn de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing.
4.2.
Een verzoek tot adoptie kan slechts door de adoptant worden gedaan indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd. Uit de stukken blijkt dat de adoptant en de moeder sinds 1 juli 2015 samenwonen, zodat de adoptant ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.3.
Een verzoek tot adoptie zoals door de adoptant is gedaan, kan op grond van artikel 1:227 derde lid BW alleen worden toegewezen als 1) de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, 2) op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en 3) aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat bij het kennelijk belang van het kind – naast hetgeen hierna wordt overwogen – niet alleen moet worden gelet op de positie die het kind door adoptie verkrijgt, maar ook op de positie die het verliest. Daarbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan de aanspraak op opvoeding en verzorging door de eigen natuurlijke ouders.
4.5.
Wat betreft de bepaling dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het te adopteren kind niets meer van zijn ouder in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, overweegt de rechtbank dat hierbij van belang is dat de ouder invulling geeft aan het ouderschap, dat wil zeggen het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind in de opvoeding, de verzorging en de uitoefening van het gezag. Het gaat dus niet om de vraag of het kind met zijn oorspronkelijke ouders in het geheel geen feitelijke contacten meer heeft of nog zal krijgen.
4.6.
De rechtbank zal het verzoek van de adoptant afwijzen omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:227, derde lid BW. De rechtbank licht dat hierna toe.
4.7.
[minderjarige] wordt vanaf jongs af aan verzorgd en opgevoed door de moeder en de adoptant. Er zijn hier geen zorgen over en de vader heeft geen twijfels over de invulling van de opvoeding en verzorging door de moeder en de adoptant. Verder is er nooit omgang c.q. contact geweest tussen [minderjarige] en de vader vanaf het moment dat de vader en de moeder hun relatie verbroken hebben en de rechtbank in 2019 afwijzend heeft beslist op verzoeken van de vader strekkende tot omgang en gezamenlijk gezag.
4.8.
Hoewel de wens van de adoptant en de moeder begrijpelijk is en het verzoek ook voldoende is onderbouwd en met redenen is omkleed, is adoptie naar het oordeel van de rechtbank kennelijk niet in het belang van [minderjarige] omdat niet kan worden gezegd dat [minderjarige] niets meer van de vader in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De vader heeft immers verklaard dat hij er alles aan zal (blijven) doen om vader voor [minderjarige] te zijn, dat hij openstaat voor contact met [minderjarige] als zij dat wil en dat hij graag betrokken wil zijn in het leven van [minderjarige] als zij dat wil. Verder valt niet uit te sluiten dat [minderjarige], die de adoptant als haar vader ziet en nu niet hoeft te weten wie haar vader is, in de toekomst wel nieuwsgierig wordt naar haar vader en dat er op enig moment wel contactherstel plaatsvindt. [minderjarige] heeft er ook recht op en in verband met haar identiteitsontwikkeling belang bij om te weten van wie zij afstamt. Dat erkennen de adoptant en de moeder ook en zij hebben aangegeven [minderjarige] in contact te zullen brengen met de vader als zij vragen heeft aan hem. [minderjarige] kan dus nog verwachten dat de vader invulling geeft aan het ouderschap, dat wil zeggen dat hij verantwoordelijkheid jegens [minderjarige] draagt.
4.9.
De door de adoptant aangehaalde uitspraak met het nummer ECLI:NL:RBNNE:2018:280 is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar omdat het in die zaak, vanwege communicatieproblemen en angst van de moeder jegens de vader in verband met stalkgedrag, onwaarschijnlijk werd geacht dat de ouders in staat zouden zijn om vorm en inhoud te geven aan het contact tussen het kind en de vader, terwijl dat in onderhavig geval niet aan de orde is.
4.10.
Dat de vader de uitspraak van de rechtbank van 8 januari 2019 respecteert, evenals de opvoedingssituatie van [minderjarige], en verder geen actie onderneemt om in contact te komen met [minderjarige], zoals het sturen van een kaartje met haar verjaardag, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders omdat het bij deze beoordeling niet gaat om de vraag of [minderjarige] met haar oorspronkelijke ouders in het geheel geen feitelijke contacten meer heeft of nog zal krijgen.
4.11.
Aan beoordeling van de stelling van de adoptant dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:228, eerste lid BW omdat sprake is van een uitzondering van artikel 1:228, tweede lid onder a BW en van de aangehaalde uitspraak met het nummer ECLI:NL:RBLIM:2016:1296 komt de rechtbank niet toe, evenmin aan het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af het verzoek van de adoptant tot adoptie van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023 in tegenwoordigheid van J.C. Bouman, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.