ECLI:NL:RBNNE:2018:2807

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
C/18/175631 / FA RK 17-1208
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot stiefouderadoptie van een minderjarige door de stiefvader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 juni 2018 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot stiefouderadoptie van de minderjarige [minderjarige 1] door zijn stiefvader, [verzoeker]. Het verzoek is ingediend na een affectieve relatie tussen [verzoeker] en de moeder van [minderjarige 1], die sinds 2013 samenwonen. De biologische vader, [verweerder], heeft geen actieve rol gespeeld in het leven van [minderjarige 1] en heeft zijn omgangsrecht in het verleden verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] en de moeder meer dan drie jaar samen hebben geleefd en dat [minderjarige 1] door hen is verzorgd en opgevoed. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter geadviseerd het verzoek af te wijzen, omdat niet vaststaat of [verweerder] nog een rol zal hebben in het leven van [minderjarige 1].

De rechtbank heeft de belangen van [minderjarige 1] afgewogen en geconcludeerd dat de adoptie in zijn kennelijk belang is. [minderjarige 1] heeft aangegeven geadopteerd te willen worden door [verzoeker] en wil als een [achternaam verzoeker] worden aangesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorwaarden voor stiefouderadoptie zijn vervuld, ondanks de tegenspraak van [verweerder]. De rechtbank heeft de adoptie toegewezen, met de mogelijkheid voor toekomstig contact tussen [minderjarige 1] en zijn biologische vader, indien gewenst.

De beslissing van de rechtbank is genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waarbij de nadruk lag op het belang van het kind en de rol van de biologische vader. De rechtbank heeft benadrukt dat de adoptie niet betekent dat er geen herstel van contact tussen [verweerder] en [minderjarige 1] kan plaatsvinden, maar dat dit in de toekomst begeleid moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/175631 / FA RK 17-1208
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 19 juni 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te Groningen,
hierna ook te noemen [verzoeker] ,
advocaat mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerder] ,
wonende te Groningen,
hierna ook te noemen [verweerder] ,
advocaat mr. G.E. Knol.
Belanghebbende:
[de moeder],
wonende te Groningen,
hierna ook te noemen de moeder,
in persoon verschenen,

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 21 april 2017;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord Nederland, locatie Groningen (de Raad), ingekomen op 30 januari 2018;
  • de akte uitlating van de zijde van [verzoeker] , ingekomen op 13 maart 2018;
  • de brief van de moeder, ingekomen op 20 april 2018;
  • het F9-formulier van de zijde van [verweerder] , ingekomen op 17 mei 2018;
  • de behandeling ter zitting met gesloten deuren gehouden op 22 mei 2018, in aanwezigheid van:
 [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
 [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat;
 de moeder;
 de heer [naam 1] , namens de Raad.

2.Rechtsoverwegingen

De feiten
2.1.
Uit de affectieve relatie tussen [verweerder] en de moeder is geboren:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum ] 2008 , erkend door [verweerder] op 21 april 2008, verder te noemen [minderjarige 1] .
De vrouw oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 1] .
2.2.
Vanaf februari 2013 heeft [verzoeker] een affectieve relatie met de moeder. Zij wonen vanaf juni 2013 samen. Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum ] , erkend door [verzoeker] .
[verzoeker] en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 2] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Groningen (thans rechtbank Noord-Nederland) van 23 augustus 2011 heeft de rechtbank [verweerder] de omgang met [minderjarige 1] ontzegd voor de periode van twee jaar. Deze beschikking is bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2013 bekrachtigd.
Het verzoek
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking de adoptie uit te spreken van [minderjarige 1] , geboren als zoon van moeder en [verweerder] , door verzoeker. [verzoeker] en de moeder hebben drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek samengeleefd en daarmee is door hen aangetoond dat zij meer dan een jaar [minderjarige 1] hebben verzorgd en opgevoed. De biologische vader is al ruim vijf jaren buiten beeld en heeft geen enkele bemoeienis of interesse getoond voor [minderjarige 1] . Daarbij is het eveneens zo dat de moeder en de biologische vader nooit met [minderjarige 1] in gezinsverband hebben samengeleefd. De adoptie is in het kennelijk belang van [minderjarige 1] aangezien momenteel vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat hij niets meer van zijn vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
Als reactie op het rapport van de Raad stelt [verzoeker] dat [minderjarige 1] blijft volharden in zijn wens om geadopteerd te worden door hem en ook zijn achternaam te willen. Op school is een incident geweest dat hij boos is geworden op een klasgenootje die hem [verweerder] had genoemd. [minderjarige 1] had duidelijk gemaakt dat hij een [verzoeker] is. [verweerder] heeft aangegeven dat hij [minderjarige 1] pas weer mag zien als [minderjarige 1] 12 jaar is, terwijl de rechtbank de omgang voor slechts twee jaar heeft ontzegd en deze uitspraak is bevestigd door het Hof. [verzoeker] gelooft dan ook niet dat [verweerder] daadwerkelijk heeft gedacht dat dat hij pas als [minderjarige 1] 12 jaar is contact op mag nemen. Feit is dat [verweerder] nooit enige interesse heeft getoond in [minderjarige 1] . Het belang van [minderjarige 1] is gediend door het verzoek toe te wijzen. Een eventueel later contact tussen [minderjarige 1] en zijn biologische vader hoeft hier niet aan in de weg te staan.
Ter zitting is nog het volgende aangevoerd. Stiefvader en de moeder hadden gedacht dat [verweerder] na ommekomst van twee jaren na de datum van de beschikking zich weer tot de rechtbank zou wenden. Dat is niet gebeurd; [verweerder] heeft geen enkel initiatief genomen. Het is de vraag of [verweerder] uit zichzelf contact met [minderjarige 1] zou hebben gezocht. [verweerder] had bijstand van een advocaat dus hij zal goed zijn geïnformeerd over de inhoud van de beschikking van de rechtbank en het Hof. [minderjarige 1] blijft duidelijk in zijn wens om te worden geadopteerd door stiefvader. [verzoeker] heeft al eerder een relatie gehad met de moeder; zij kennen elkaar al heel lang. [verzoeker] gaat met [minderjarige 1] naar sport, is betrokken bij de hulpverlening van Molendrift, bij school en ze gaan samen naar FC Groningen. Hij is zeer betrokken op [minderjarige 1] en hij betekent evenveel voor [verzoeker] als zijn dochter. [verzoeker] wil een rol blijven spelen in het leven van [minderjarige 1] .
Het verweer
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Er was verwarring bij [verweerder] over wanneer hij weer om omgang met [minderjarige 1] kon verzoeken. Hij heeft van zijn raadsman destijds het advies gekregen dat hij moest wachten totdat [minderjarige 1] 12 jaar was. Het Hof heeft in de beschikking van 16 april 2013 aangegeven dat beide ouders hulp moesten inschakelen. [verweerder] woonde eerst bij Lentis maar woont nu volledig zelfstandig. Hij heeft de diagnose PDD NOS, Asperger en ADHD. Hij heeft dit nu onder controle en werkt vrijwillig bij Werk Pro. Hij heeft een jobcoach en is op zoek naar werk. De hulp van Lentis was erop gericht om om te leren gaan met zijn beperkingen. Indirect hebben zij ook met dit probleem geholpen. [verweerder] heeft geen enkele informatie over [minderjarige 1] maar mist hem wel. Hij zou graag ook met hem naar voetbal, zwemles etc. gaan. [verweerder] heeft geen moeite met de rol van [verzoeker] . Hij zou later wel om omgang hebben verzocht. Zijn moeder vraagt ook altijd naar [minderjarige 1] . [verweerder] kan zich niet herinneren dat hij informatie van de moeder over [minderjarige 1] heeft gekregen.
Standpunt van de Raad
De Raad heeft onderzoek gedaan en advies uitgebracht. De moeder en [verzoeker] zorgen al ruim vijf jaar samen voor [minderjarige 1] . Drie jaar geleden is het halfzusje van [minderjarige 1] geboren. De moeder en stiefvader hebben sterk de wens dat [minderjarige 1] door stiefvader wordt geadopteerd omdat zij voornemens zijn in 2018 in het huwelijk te treden en alle gezinsleden dan dezelfde achternaam zullen hebben en [minderjarige 1] dezelfde status zal hebben als zijn halfzusje. Gebleken is dat [minderjarige 1] pas kort voor het gesprek met de Raad is geïnformeerd over zijn vader. De moeder heeft aangegeven hier de nodige moeite mee te hebben op grond van de problematische voorgeschiedenis die zij heeft gehad met de vader van [minderjarige 1] en naar zij tevens aangeeft dat [minderjarige 1] ook betrokken is geweest bij het huiselijk geweld. De moeder geeft aan dat zij vreest dat [verweerder] haar opnieuw zal stalken.
Bij [minderjarige 1] is verwarring en lijkt het nieuws over zijn vader nog niet helemaal geland te zijn. Ook lijkt er emotionele druk te zijn bij [minderjarige 1] om te moeten kiezen tussen het loyaal zijn aan stiefvader en de moeder en nieuwsgierigheid naar zijn “echte “vader.
De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van [verzoeker] tot adoptie van [minderjarige 1] af te wijzen omdat, hoewel de moeder en stiefvader aan de meeste voorwaarden voor stiefouderadoptie voldoen, op dit moment niet vast staat of [verweerder] , hoe minimaal ook, nog een rol zal hebben in het leven van [minderjarige 1] en of [minderjarige 1] nog iets van zijn vader te verwachten heeft. [verweerder] is tegen de stiefouderadoptie en heeft de wens om contact te hebben met zijn zoon. [minderjarige 1] zijn belangen worden niet geschaad als de huidige situatie (voorlopig) zo blijft. de moeder blijft verantwoordelijk om vader een plek te geven in het leven van [minderjarige 1] . Deze is tot op heden onvoldoende genomen en naar inschatting van de Raad zal met stiefouderadoptie [verweerder] mogelijk nog meer naar de achtergrond verdwijnen.
Standpunt van de moeder
[verzoeker] en de moeder hebben een relatie gehad die is verbroken. Na het aflopen van de relatie met de heer [naam 2] is de relatie met [verzoeker] weer opgebloeid en sinds 2013 wonen zij samen. Zij zijn voornemens te gaan trouwen. [minderjarige 1] is door de moeder voorgelicht toen de relatie met de heer [naam 2] was verbroken omdat [minderjarige 1] in de veronderstelling leefde dat de heer [naam 2] zijn vader was. Toen is de moeder met [minderjarige 1] gaan zitten om met hem te praten. Zij hebben toen besloten om [verweerder] [minderjarige 1] zijn “echte vader” te noemen. De gezinshulp van de Novo heeft ook geprobeerd om er met [minderjarige 1] over te praten maar [minderjarige 1] wilde dat niet. De moeder heeft nog contact met de heer [naam 2] gezocht maar hij wilde geen contact meer met [minderjarige 1] . Na de beschikking van het Hof is er hulp geweest van Novo en van het MJD. De moeder heeft informatie per mail naar [verweerder] gestuurd maar omdat er nooit een reactie kwamis zij ermee gestopt. Af en toe kwam [verweerder] ter sprake maar [minderjarige 1] wilde er niets van weten. [minderjarige 1] vond het gesprek bij de Raad zwaar en vervelend omdat een vreemde vrouw met hem ging praten; [minderjarige 1] heeft daar moeite mee. Molendrift heeft de nazorg opgepakt en bij school is het gemeld. [minderjarige 1] weet dat hij thuis altijd erover kan praten. [verzoeker] wordt [minderjarige 1] zijn papa genoemd en [verweerder] zijn echte vader.

3.Beoordeling

Verzoeker stelt dat adoptie in het kennelijk belang van [minderjarige 1] is en dat alle vereisten van de
artikelen 1:227 Burgerlijk Wetboek (BW) en 1:228 BW is voldaan.
Met adoptie wordt een juridisch ouderschap gecreëerd en alle banden met de oorspronkelijke ouder worden verbroken. Dat maakt dat adoptie met veel waarborgen is omgeven.
Voor zover van belang wordt bepaald in:
Artikel 1:227, lid 2, BW:
“Het verzoek door de …. levensgezel van de ouder, kan slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd…”
Lid 3: “Het verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat er voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zij ouder ... in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden van artikel 228, wordt voldaan”.
Artikel 1:228, lid 1, BW:
“Voorwaarden voor adoptie zijn:
a. dat het kind op de dag van het verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van he verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. dat het kind niet het kleinkind is van een adoptant;
c. dat de adoptant ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. …
f. dat de adoptant .. het kind gedurende ten minste een jaar heeft … verzorgd en opgevoed...;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel … de levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen …het gezag heeft”.
Artikel 1:228, lid 2, BW:
“Aan de tegenspraak van een ouder als bedoeld in het eerste lid, onder d, kan worden voorbijgegaan:
a. indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengewoond; of
b. indien de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd; of
c. indien de ouder onherroepelijk is veroordeeld, wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven….”
De rechtbank heeft kennisgenomen van het onderzoek van de Raad en het onderbouwde advies en van het standpunt van [verweerder] . Zowel [verweerder] als de Raad komen tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen omdat op dit moment niet vast staat of de vader, hoe minimaal ook, nog een rol zal hebben in het leven van [minderjarige 1] en of [minderjarige 1] nog iets van zijn vader te verwachten heeft.
Voor wat betreft de voorwaarden van artikel 1:227 BW overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] reeds meer dan drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd. [verzoeker] is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot adoptie.
Het verzoek kan alleen worden toegewezen als het in het kennelijke belang is van het kind en dat vaststaat dat voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
Bij het kennelijk belang van het kind dient te worden gelet op de positie die het kind door de adoptie verkrijgt maar ook en niet minder, op hetgeen het kind verliest. Dit is in de eerste plaats de aanspraak op opvoeding en verzorging door de eigen natuurlijk ouder.
Wat betreft de bepaling dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten, overweegt de rechtbank dat dit betekent dat dit ziet op het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind en in het bijzonder op het uitoefenen van de verzorging, de opvoeding en het uitoefenen van gezag.
Voor wat betreft het uitoefenen van gezag is duidelijk dat [verweerder] nimmer met het gezag is belast en de moeder steeds het eenhoofdig gezag heeft uitgeoefend over [minderjarige 1] . Daarnaast heeft [verweerder] nimmer een rol van grote betekenis gespeeld, noch in de verzorging, noch in de opvoeding, noch in het dragen van kosten van de verzorging en opvoeding. Na de geboorte van [minderjarige 1] is [verweerder] enkele maanden betrokken geweest bij [minderjarige 1] , doch ouders hebben nooit samengewoond en na enkele maanden is het contact tussen [minderjarige 1] en zijn vader gestopt. In het najaar van 2010 hebben nog een aantal begeleide contacten plaatsgevonden, doch dit resulteerde niet in een reguliere omgangsregeling. Er is een beeld ontstaan van jonge ouders met elk problematiek en een forse strijd tussen hen, waarbij de grootouders van beide zijden invloed uitoefenden. Vrijwillige hulpverlening werd door beide ouders afgewezen. In 2011 concludeerde de Raad dat een contactregeling in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] , welk standpunt door de rechtbank en het Hof werd overgenomen.
Dat [verweerder] in de toekomst een vaderrol zal vervullen wordt door de rechtbank als zeer onwaarschijnlijk geacht. Hoewel [verweerder] momenteel –na jarenlange hulpverlening van Lentis- zijn leven op orde heeft nu hij zelfstandig woont en vrijwilligerswerk verricht, acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat de moeder en [verweerder] in staat zullen zijn om vorm en inhoud te geven aan een vaderrol door [verweerder] . Reeds in 2011 werd geconstateerd dat ouders niet tot een opbouwende communicatie in staat waren en gebleken is dat de moeder nog steeds grote vrees heeft voor vader en bang is voor zijn stalkgedrag. [verweerder] heeft het oordeel van de rechtbank tot ontzegging van contact tussen hem en [minderjarige 1] zodanig geïnterpreteerd dat het waarschijnlijk lijkt dat hij, mocht de onderhavige procedure niet zijn gevoerd, pas na de 12e verjaardag van [minderjarige 1] mogelijk weer de wens tot omgang zou hebben neergelegd bij de moeder en bij een negatieve reactie dat verzoek aan de rechtbank hebben voorgelegd. Dat betekent dat [verweerder] nog bijna 2,5 jaar zou hebben gewacht voordat enige actie zou zijn ondernomen, nu [minderjarige 1] op [geboortedatum ] 2020 twaalf jaar zal worden.
Wat betreft de voorwaarden in artikel 1:228 BW overweegt de rechtbank als volgt.
Aan de voorwaarden onder a, b, c, e, f en g is voldaan. Aan de voorwaarde onder d. is niet voldaan omdat [verweerder] het verzoek van [verzoeker] heeft tegengesproken. De rechtbank zal aan de tegenspraak van [verweerder] voorbij gaan nu is voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:228 lid 2, sub a., BW namelijk dat [verweerder] niet met moeder en [minderjarige 1] in gezinsverband heeft samengewoond.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat toewijzen van het verzoek in het kennelijk belang is van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft bij zijn moeder en stiefvader aangegeven dat hij graag door zijn stiefvader wil worden geadopteerd en als een [achternaam verzoeker] wil worden aangesproken. Uit het rapport van de Raad blijkt niet dat [minderjarige 1] zich tegen het verzoek verzet. [minderjarige 1] wordt sinds 2013 mede door [verzoeker] opgevoed en verzorgd en [minderjarige 1] wil deel uitmaken van het gezin zoals ook zijn halfzusje daar deel van uitmaakt.
Overigens betekent het toewijzen van het verzoek tot stiefouder adoptie niet dat er geen herstel van contact tussen [verweerder] en [minderjarige 1] zou kunnen plaatsvinden. Het is zelfs denkbaar dat na het effectueren van de stiefouder adoptie het voor de moeder en [minderjarige 1] eenvoudiger wordt om de rol van [verweerder] in het leven van [minderjarige 1] te erkennen en niet als bedreigend te zien. Dat een biologische vader een belangrijke rol speelt in de evenwichtige ontwikkeling van een kind staat buiten kijf. Mocht [minderjarige 1] in de toekomst zijn biologische vader willen leren kennen, dan dienen de moeder en [verzoeker] hem daarin te begeleiden en te helpen, eventueel met adequate hulpverlening, te onderzoeken welke rol [verweerder] in zijn leven kan vervullen.
De rechtbank zal het verzoek tot stiefouder adoptie toewijzen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst toe het verzoek van [verzoeker] , geboren op [geboortedatum ] , tot adoptie van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum ] 2008 .
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. K.R. Bosker, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
AvdW