ECLI:NL:RBLIM:2016:1296

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
C/03/213984 / FA RK 15-4005
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Bastiaans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van stiefouderadoptie met belangenafweging en vetorecht van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot stiefouderadoptie door de verzoeker, die de echtgenoot is van de moeder van de minderjarige. De vader van de minderjarige was niet aanwezig tijdens de zitting en heeft zijn vetorecht niet persoonlijk uitgeoefend, wat volgens de rechtbank betekent dat zijn tegenspraak niet kan worden aangemerkt als een juridische belemmering voor de adoptie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 1999, opgroeit in het gezin van de verzoeker en de moeder, en dat de moeder terminaal ziek is. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige afgewogen en geconcludeerd dat de adoptie in haar kennelijk belang is. De rechtbank heeft de adoptie toegewezen, waarbij de minderjarige de achternaam van de verzoeker zal aannemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar de rechtbank heeft opgemerkt dat de naamskeuze van de minderjarige, die zestien jaar of ouder is, ten overstaan van de rechter moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de adoptie uitgesproken en de geslachtsnaam van de minderjarige vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/213984 / FA RK 15-4005
Beschikking van 16 februari 2016 betreffende adoptie
in de zaak van:
[adoptant/verzoeker],
hierna ook te noemen adoptant of verzoeker,
wonende te [woonplaats adaptant/verzoeker] , [adres adoptant/verzoeker] ,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank - naast de betreffende minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats minderjarige] [geboortedag minderjarige] 1999 - aan:
[de moeder], echtgenote van adoptant of verzoeker,
hierna ook te noemen de moeder van het kind,
eveneens wonende te [woonplaats moeder] , [adres moeder] .
tegen:
[de vader],
hierna ook te noemen de vader van het kind,
wonende te [woonplaats vader] , [adres vader] ,
advocaat: mr. T. Möller.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 25 november 2015;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 15 januari 2016;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016 en waarbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. van den Aker-Groffen;
- de minderjarige [minderjarige] ;
- mr. T. Möller, namens verweerder;
- mw. [X] , vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming.
De moeder kon vanwege haar gezondheidstoestand niet ter zitting verschijnen.
1.2.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening op het verzoek te geven, buiten aanwezigheid van verzoeker en belanghebbenden. Ter zitting is hiervan een zakelijke weergave gegeven.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad, die is verbroken in 2003. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder en de vader hebben nimmer samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
De moeder is eind 2003 gaan samenwonen met verzoeker en op [huwelijksdatum] met hem in het huwelijk getreden. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [kind 1] , geboren op [geboortedag kind 1] 2008 en [kind 2] , geboren op [geboortedag kind 2] 2011.
Bij beschikking van 3 juni 2009 van de rechtbank Roermond zijn verzoeker en de moeder samen belast met het gezag over [minderjarige] . Het verzoek om geslachtsnaamwijziging is hierbij afgewezen. Voornoemde beschikking is bekrachtigd door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, uit te spreken de éénouderadoptie door verzoeker van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag minderjarige] 1999 te [geboorteplaats minderjarige] .
3.2.
Verzoeker voert daartoe aan dat de moeder thans terminaal ziek is en niet meer lang te leven heeft. De moeder heeft als laatste wens dat [minderjarige] wordt geadopteerd door haar echtgenoot, verzoeker. Laatstgenoemde leeft sinds 2003 samen met de moeder in gezinsverband, zodat aan de voorwaarde van artikel 1:227 lid 2 is voldaan.
De adoptie van [minderjarige] is in haar belang. Ze is van kleins af aan opgevoed in het gezin van moeder en verzoeker. Zij beschouwt verzoeker ook als haar (sociale) vader, met wie ze een sterke en emotionele band heeft. Verzoeker zorgt voor haar, is betrokken bij haar leven en staat in nauwe persoonlijke betrekking tot haar.
[minderjarige] had tot twee jaar geleden regelmatig contact met de vader, maar sinds 2013 is er nog maar weinig (telefonisch) contact en hebben [minderjarige] en de vader elkaar niet meer gezien. Verzoeker en de moeder hebben contact tussen [minderjarige] en de vader nimmer in de weg gestaan. Verzoeker zal dit ook in de toekomst niet doen. De vader leidt echter een leven waarin feitelijk voor een kind geen plaats is. De vader zou nu dakloos zijn. [minderjarige] weet wie haar biologische vader is, maar heeft niets van hem te verwachten als ouder. De vader heeft vanaf het einde van de relatie tussen de vader en de moeder nooit de feitelijke zorg gehad en geen invulling gegeven aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheid. Daarnaast was de vader nooit feitelijk betrokken bij het leven van [minderjarige] .
Aan de vereisten van de artikelen 1:227 en 1:228 lid 1 BW is voldaan en van een affectieve band tussen [minderjarige] en de vader is geen sprake (meer). Als gevolg van de adoptie zal [minderjarige] in familierechtelijke betrekking komen te staan tot verzoeker en zal zij de naam van verzoeker krijgen.
Ten aanzien van de tegenspraak door de vader is sprake van het geval genoemd in artikel 1:228 lid 2 onder a BW. Er is al geruime tijd geen sprake van het leven in gezinsverband met de vader en [minderjarige] is op zeer jonge leeftijd gaan behoren tot het gezin van de moeder en verzoeker. Hierdoor moet worden voorbij gegaan aan de tegenspraak van de vader.
De tegenspraak van de vader moet voorts worden gezien als misbruik maken van bevoegdheid, nu hij in redelijkheid niet tot de uitoefening van deze bevoegdheid kon komen gelet op de belangen van [minderjarige] (zie ook HR 21 februari 2003, ECLI NL:HR:2003:AF1487).
3.3.
[de moeder] , echtgenote van adoptant, heeft ingestemd met het verzoek.

4.Het verweer

4.1.
De vader heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt daarin het verzoek af te wijzen. De vader is niet in persoon ter zitting verschenen.
4.2.
In het verweerschrift en ter zitting is (namens de vader door diens advocaat) het volgende aangevoerd. De vader kan erkennen dat er in het verleden op structurele basis omgang en contact is geweest tussen hem en [minderjarige] . Eveneens kan de vader erkennen dat er sinds 2013 minder omgang is. De vader heeft gedurende de afgelopen jaren de nodige persoonlijke problemen gekend en beschikt thans niet over zelfstandige woonruimte. In verband met persoonlijke en financiële problemen aan de zijde van de vader, heeft er inderdaad enige tijd geen omgang plaatsgevonden. De vader heeft wel telefonisch contact gehad met [minderjarige] .
De vader is bedroefd te moeten vernemen van de ziekte van de moeder. Hij heeft ook weet van haar wens dat [minderjarige] wordt geadopteerd door verzoeker, maar de vader kan hier niet mee instemmen. Aan de vereisten van artikel 1:227 lid 2 alsmede artikel 1:228 lid 1 BW is volgens de vader voldaan. Echter, er is sprake van een situatie ex artikel 1:228 lid 1 sub d BW, nu de vader het verzoek tegenspreekt. Volgens de vader kan niet voorbij worden gegaan aan zijn tegenspraak, nu van de situaties genoemd in artikel 1:228 lid 2 sub a tot en met c BW geen sprake is. De vader stelt daartoe dat [minderjarige] ruim 3 jaar was toen de relatie werd verbroken tussen hem en de moeder. In die periode hebben zij in gezinsverband samengeleefd. Ook deze eerste jaren spelen een rol van betekenis. Slechts in een beperkt aantal gevallen kan voorbij worden gegaan aan de tegenspraak van een ouder. Volgens de vader heeft de wetgever de rechter enige beoordelingsruimte willen geven door de mogelijkheid te bieden van een afweging van het belang van de instandhouding van de band van het kind met zijn oorspronkelijke ouder en het belang van de juridische bevestiging van de band tussen het kind en de adoptant. Dit dienen gevallen te zijn waarin de band tussen de ouder en het kind ontbreekt. In deze zaak is dit niet het geval en daardoor is van de situatie genoemd onder sub a geen sprake. Sub b en c zijn evenmin aan de orde.
Voorts kan onder de gegeven omstandigheden er niet van worden uitgegaan dat [minderjarige] ook in de toekomst niets meer van de vader in zijn hoedanigheid als ouder te verwachten zou hebben. Er is bovendien geen sprake van misbruik van bevoegdheid door de vader, nu een vader het recht heeft zich te verzetten tegen een ingrijpende beslissing als het verbreken van de juridische band met zijn dochter. In een dergelijk geval is niet snel sprake van het misbruik maken van je bevoegdheid.
Ten slotte merkt de vader op dat de situatie rondom de verzorging en opvoeding van [minderjarige] reeds is bestendigd, doordat er sprake is van gezamenlijk gezag van verzoeker en de moeder.
De vader wenst een belangrijkere rol te spelen in het leven van [minderjarige] , maar hij dient daarvoor eerst zijn eigen problemen op te lossen. Hij houdt echter zielsveel van haar.

5.De vaststellingen en overwegingen

5.1.
Ter terechtzitting heeft de raad voor de kinderbescherming kenbaar gemaakt dat de raad geen bezwaren bekend zijn die toewijzing van het verzoek in de weg staan. Volgens de raad voor de kinderbescherming dient de wens van de minderjarige centraal te staan en bestaan er geen contra-indicaties voor haar bij toewijzing van het verzoek.
5.2.
Op grond van de bij het verzoekschrift overgelegde bescheiden en hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting is gebleken, staat vast dat:
- het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig was, en dat het kind - op de
dag van het verzoek ouder dan twaalf jaren, ter gelegenheid van zijn verhoor door
de rechtbank op 22 januari 2016 niet van bezwaren tegen toewijzing van het
verzoek heeft doen blijken,
- het kind niet is een kleinkind van adoptant,
- adoptant ten minste achttien jaren ouder dan het kind is,
- adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed,
- [de moeder] , zijnde de echtgenote van adoptant en de moeder van [minderjarige] , samen met verzoeker het gezag over het kind heeft.
Een verzoek tot adoptie kan voorts alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft (artikel 1:227, lid 3 BW). Bovendien moet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, worden voldaan.
In artikel 1:228, lid 1 onder d is bepaald dat de tegenspraak van een juridisch ouder (het vetorecht) in de weg staat aan een adoptie. Aan deze tegenspraak kan slechts voorbij worden gegaan in de gevallen genoemd in lid 2 van voornoemd artikel, alsmede wanneer - zoals in de jurisprudentie is bepaald - sprake is van misbruik van bevoegdheid door de ouder. Van misbruik van bevoegdheid is echter slechts in uitzonderlijke gevallen sprake, gelet op het belang dat een ouder die de adoptie tegenspreekt heeft bij het in stand laten van diens juridische band met het kind. In het geval van stiefouderadoptie, hetgeen in deze zaak aan de orde is, dient de rechter nog terughoudender te zijn ten aanzien van het oordeel dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid de adoptie tegen te spreken.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of aan tegenspraak voorbij kan worden gegaan, dient echter te worden beoordeeld of in deze zaak sprake is van tegenspraak zoals is bedoeld in sub d van artikel 1:228, lid 1 BW. De vader is niet in persoon verschenen ter zitting, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Daarnaar gevraagd heeft de advocaat medegedeeld dat de vader enkele dagen in hechtenis moest doorbrengen vanwege een niet uitgevoerde werkstraf. De vader zou de dag van de mondelinge behandeling vrij worden gelaten, maar had reeds aangekondigd dat hij niet zou (kunnen) verschijnen ter zitting. Door de advocaat is voorafgaand aan noch tijdens de mondelinge behandeling aanhouding verzocht. Een veto zoals bedoeld in artikel 1:228, lid 1 sub d BW kan alleen in persoon en ten overstaan van de rechter worden uitgesproken, HR 6 juni 1958, NJ 1958, 375 en HR 20 mei 1994, NJ 1994,626, m.nt. WH-S. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF1487), welke uitspraak tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gesteld. De achtergrond van de eis dat een vetorecht in persoon ter zitting moet worden uitgesproken is, zoals is overwogen in voornoemde jurisprudentie, gelegen in het feit dat zowel de rechter als verzoeker(s) van de betreffende ouder zelf kunnen vernemen waarom de adoptie wordt tegen gesproken. Door niet ter zitting te verschijnen konden belangrijke vragen niet aan de vader worden gesteld. Gelet op voorgaande jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van tegenspraak in de zin van artikel 1:228 lid 1 sub d BW. Dit betekent dat hetgeen de vader in het verweerschrift heeft opgemerkt en wat namens hem ter zitting naar voren is gebracht, niet kan worden aangemerkt als de uitoefening van zijn vetorecht maar enkel in het kader van de afweging op grond van artikel 1:227 BW door de rechtbank zal worden meegewogen.
De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat [minderjarige] op dit moment en voor de toekomst iets van hem heeft te verwachten,
in zijn hoedanigheid van ouder. Dat de vader (telefonisch) contact wil houden met [minderjarige] en, na het oplossen van zijn persoonlijke problemen, een belangrijkere rol zou willen spelen in haar leven, is onvoldoende om dit aan te nemen. Beperkt (telefonisch) contact met een kind is immers niet hetzelfde als het vervullen van een vaderrol en het zijn van ouder. Een adoptie van [minderjarige] door verzoeker hoeft niet in de weg te staan aan dit contact en verzoeker heeft ter zitting nogmaals nadrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij contact tussen [minderjarige] en de vader - zoals steeds in het verleden het geval is geweest - niet in de weg zal staan en juist zal bevorderen. Gelet op de omstandigheden waaronder de vader de laatste jaren heeft geleefd en nog steeds leeft, is niet aannemelijk dat de rol van de vader in het leven van de 16-jarige [minderjarige] in de (nabije) toekomst zal worden uitgebreid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan het criterium dat [minderjarige] niets meer van haar vader – in hoedanigheid van ouder – heeft te verwachten, zowel op dit moment als voor de toekomst.
Voorts oordeelt de rechtbank dat de adoptie, gelet op de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden en de mening van [minderjarige] zelf, in het kennelijk belang van [minderjarige] is. Zij wil in alle opzichten gaan behoren tot het gezin van moeder en verzoeker en dezelfde achternaam dragen als haar halfzus en halfbroer. Nadat de moeder terminaal ziek is geworden, is voor het hele gezin erg belangrijk geworden dat [minderjarige] ook in juridische zin het kind is van verzoeker. Hij kan financieel voor haar zorgen en is er sinds 2003 ook in emotionele zin voor haar geweest. Deze omstandigheden maken, mede in het licht van de persoonlijke situatie van de vader, dat de adoptie in haar kennelijk belang is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aan alle voorwaarden voor adoptie voldaan. De rechtbank zal de adoptie uitspreken en [minderjarige] zal de geslachtsnaam van verzoeker gaan dragen.
5.3.
Verzoeker heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gelet op het bepaalde in artikel 288 Rv jo. artikel 1:230 lid 1 BW is dit echter niet mogelijk.
5.4.
Op grond van artikel 1:5 lid 7 BW doet een kind van zestien jaar of ouder zelf een naamskeuze. In geval van adoptie gebeurt dit ten overstaan van de rechter. Nu [minderjarige] ter terechtzitting heeft verklaard graag de achternaam [geslachtsnaam] te krijgen, zal de rechtbank haar hierin volgen en dienovereenkomstig beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
spreekt de adoptie uit van het kind [minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 1999
door [adoptant/verzoeker] ,
wonende te [woonplaats adaptant/verzoeker] , [adres adoptant/verzoeker] ;
6.2.
verstaat dat de geslachtsnaam van het kind zal zijn [geslachtsnaam] ,
zodat de minderjarige voortaan zal heten: [minderjarige] [geslachtsnaam] .
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Bastiaans, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Verlinden, griffier op 16 februari 2016.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden..