5.2.Op grond van de bij het verzoekschrift overgelegde bescheiden en hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting is gebleken, staat vast dat:
- het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig was, en dat het kind - op de
dag van het verzoek ouder dan twaalf jaren, ter gelegenheid van zijn verhoor door
de rechtbank op 22 januari 2016 niet van bezwaren tegen toewijzing van het
verzoek heeft doen blijken,
- het kind niet is een kleinkind van adoptant,
- adoptant ten minste achttien jaren ouder dan het kind is,
- adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed,
- [de moeder] , zijnde de echtgenote van adoptant en de moeder van [minderjarige] , samen met verzoeker het gezag over het kind heeft.
Een verzoek tot adoptie kan voorts alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft (artikel 1:227, lid 3 BW). Bovendien moet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, worden voldaan.
In artikel 1:228, lid 1 onder d is bepaald dat de tegenspraak van een juridisch ouder (het vetorecht) in de weg staat aan een adoptie. Aan deze tegenspraak kan slechts voorbij worden gegaan in de gevallen genoemd in lid 2 van voornoemd artikel, alsmede wanneer - zoals in de jurisprudentie is bepaald - sprake is van misbruik van bevoegdheid door de ouder. Van misbruik van bevoegdheid is echter slechts in uitzonderlijke gevallen sprake, gelet op het belang dat een ouder die de adoptie tegenspreekt heeft bij het in stand laten van diens juridische band met het kind. In het geval van stiefouderadoptie, hetgeen in deze zaak aan de orde is, dient de rechter nog terughoudender te zijn ten aanzien van het oordeel dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid de adoptie tegen te spreken.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of aan tegenspraak voorbij kan worden gegaan, dient echter te worden beoordeeld of in deze zaak sprake is van tegenspraak zoals is bedoeld in sub d van artikel 1:228, lid 1 BW. De vader is niet in persoon verschenen ter zitting, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Daarnaar gevraagd heeft de advocaat medegedeeld dat de vader enkele dagen in hechtenis moest doorbrengen vanwege een niet uitgevoerde werkstraf. De vader zou de dag van de mondelinge behandeling vrij worden gelaten, maar had reeds aangekondigd dat hij niet zou (kunnen) verschijnen ter zitting. Door de advocaat is voorafgaand aan noch tijdens de mondelinge behandeling aanhouding verzocht. Een veto zoals bedoeld in artikel 1:228, lid 1 sub d BW kan alleen in persoon en ten overstaan van de rechter worden uitgesproken, HR 6 juni 1958, NJ 1958, 375 en HR 20 mei 1994, NJ 1994,626, m.nt. WH-S. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF1487), welke uitspraak tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gesteld. De achtergrond van de eis dat een vetorecht in persoon ter zitting moet worden uitgesproken is, zoals is overwogen in voornoemde jurisprudentie, gelegen in het feit dat zowel de rechter als verzoeker(s) van de betreffende ouder zelf kunnen vernemen waarom de adoptie wordt tegen gesproken. Door niet ter zitting te verschijnen konden belangrijke vragen niet aan de vader worden gesteld. Gelet op voorgaande jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van tegenspraak in de zin van artikel 1:228 lid 1 sub d BW. Dit betekent dat hetgeen de vader in het verweerschrift heeft opgemerkt en wat namens hem ter zitting naar voren is gebracht, niet kan worden aangemerkt als de uitoefening van zijn vetorecht maar enkel in het kader van de afweging op grond van artikel 1:227 BW door de rechtbank zal worden meegewogen. De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat [minderjarige] op dit moment en voor de toekomst iets van hem heeft te verwachten,
in zijn hoedanigheid van ouder. Dat de vader (telefonisch) contact wil houden met [minderjarige] en, na het oplossen van zijn persoonlijke problemen, een belangrijkere rol zou willen spelen in haar leven, is onvoldoende om dit aan te nemen. Beperkt (telefonisch) contact met een kind is immers niet hetzelfde als het vervullen van een vaderrol en het zijn van ouder. Een adoptie van [minderjarige] door verzoeker hoeft niet in de weg te staan aan dit contact en verzoeker heeft ter zitting nogmaals nadrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij contact tussen [minderjarige] en de vader - zoals steeds in het verleden het geval is geweest - niet in de weg zal staan en juist zal bevorderen. Gelet op de omstandigheden waaronder de vader de laatste jaren heeft geleefd en nog steeds leeft, is niet aannemelijk dat de rol van de vader in het leven van de 16-jarige [minderjarige] in de (nabije) toekomst zal worden uitgebreid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan het criterium dat [minderjarige] niets meer van haar vader – in hoedanigheid van ouder – heeft te verwachten, zowel op dit moment als voor de toekomst.
Voorts oordeelt de rechtbank dat de adoptie, gelet op de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden en de mening van [minderjarige] zelf, in het kennelijk belang van [minderjarige] is. Zij wil in alle opzichten gaan behoren tot het gezin van moeder en verzoeker en dezelfde achternaam dragen als haar halfzus en halfbroer. Nadat de moeder terminaal ziek is geworden, is voor het hele gezin erg belangrijk geworden dat [minderjarige] ook in juridische zin het kind is van verzoeker. Hij kan financieel voor haar zorgen en is er sinds 2003 ook in emotionele zin voor haar geweest. Deze omstandigheden maken, mede in het licht van de persoonlijke situatie van de vader, dat de adoptie in haar kennelijk belang is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aan alle voorwaarden voor adoptie voldaan. De rechtbank zal de adoptie uitspreken en [minderjarige] zal de geslachtsnaam van verzoeker gaan dragen.