ECLI:NL:RBOVE:2023:4834

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/08/300324 / HA RK 23-80
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor inzake asielzoekerscentrum in Albergen

Op 28 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, in de zaak tussen de Stichting Democratisch Recht Albergen en de Gemeente Tubbergen een beschikking gegeven. De Stichting verzocht de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen in verband met de komst van een asielzoekerscentrum (AZC) in Albergen. De Stichting stelt dat de inwoners van Albergen schade lijden door de vestiging van het AZC, onder andere door waardedaling van woningen en percelen, en dat er onduidelijkheid bestaat over toezeggingen van de Staatssecretaris en het College van Burgemeester en Wethouders. De Gemeente verzet zich tegen het verzoek en stelt dat de Stichting niet ontvankelijk is, omdat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 3:305a BW en dat er een bestuursrechtelijke weg openstaat voor de inwoners van Albergen.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de Stichting moet worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de Stichting voldoende belang heeft bij het verzoek en dat er geen andere mogelijkheden zijn om de benodigde informatie te verkrijgen. De rechtbank wijst erop dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet vereist dat de verzoeker al precies aangeeft welke feiten en stellingen aan de vordering ten grondslag liggen. De rechtbank benoemt mr. G.W.G. Wijnands tot rechter-commissaris voor het getuigenverhoor en veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, die aan de zijde van de Stichting zijn begroot op € 1.872,00.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/300324 / HA RK 23-80
Beschikking van 28 november 2023
in de zaak van
STICHTING DEMOCRATISCH RECHT ALBERGEN,
statutair gevestigd te Albergen,
verzoekende partij, hierna te noemen de Stichting,
advocaat: mr. M.H. van der Linden te Almelo,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE TUBBERGEN,
zetelend te Tubbergen,
verwerende partij, hierna te noemen de Gemeente,
advocaat: mr. J. Schutrups te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • het verweerschrift,
  • de mondelinge behandeling, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De Stichting heeft ter zitting gebruik gemaakt van een pleitnota.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.Inleiding

2.1.
De Stichting verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. De Gemeente stelt dat de Stichting niet ontvankelijk is, dan wel dat haar verzoek moet worden afgewezen.
2.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek van de Stichting moet worden toegewezen. De Gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift van de Stichting strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.2.
De Stichting legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Zij behartigt de belangen, waaronder de financiële belangen, van de inwoners van Albergen, gemeente Tubbergen. De inwoners van Albergen lijden schade door de komst van een asielzoekerscentrum (verder: AZC) in verband met preventieve maatregelen en waardedaling van woningen en percelen. Ook lijden zij schade doordat partijen weigerachtig blijven in de naleving van de toezegging ter zake het vastleggen van een einddatum voor het AZC over tien jaar. Door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (verder: COA) is inmiddels de vergunning voor het mogen exploiteren van een AZC aangevraagd. De inwoners van Albergen zullen - zodra de vergunning is verleend - daartegen bezwaar maken. Voor die bezwaarschriftenprocedure is het noodzakelijk dat duidelijk wordt wat de rol van de Staatssecretaris, de rol van het College en de rol van het COA is geweest bij de komst van het AZC in Albergen. De inwoners van Albergen hebben er daarnaast - ten behoeve van een te voeren civiele procedure - belang bij te weten wie zij voor hun schade aansprakelijk kunnen stellen en in welke hoedanigheid zij die partij moeten aanspreken. Een voorlopig getuigenverhoor is nodig om duidelijkheid te verkrijgen over wie welke rol heeft gespeeld bij de komst van het AZC. Er is geen andere mogelijkheid dan het onrechtmatig handelen door de Staatssecretaris, het College, althans het COA via een voorlopig getuigenverhoor helder te krijgen. De Stichting zal in de door haar beoogde procedure moeten bewijzen dat verweerders onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade. Om haar proceskansen, in het bijzonder haar bewijspositie, in te kunnen schatten wil de Stichting een voorlopig getuigenverhoor houden om aan te (kunnen) tonen dat verweerders jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld. De Stichting heeft er daarom recht op en belang bij om de in het verzoekschrift genoemde personen te laten horen. De getuigen kunnen (onder meer) verklaren over de afspraken met de Staatssecretaris ter zake de vergoeding van schade voor de inwoners van Albergen, onware verklaringen van de Staatssecretaris, het College en COA ter zake de vestiging van het AZC en de toegezegde einddatum van het AZC, aldus de Stichting.

4.Het verweer

4.1.
De Gemeente verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. Volgens de Gemeente is de Stichting niet ontvankelijk in haar verzoek, omdat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 3:305a BW. De Stichting is bovendien slechts ontvankelijk in een civiele vordering indien voldoende is getracht het gevorderde door overleg te bereiken. De Stichting heeft dit nagelaten, zodat zij ook op die grond niet ontvankelijk is. Verder staat er een bestuursrechtelijke weg open voor de (gestelde) vorderingen van de inwoners van Albergen, namelijk de planschade procedure. De Gemeente voert verder aan dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat niet gebleken is dat de Stichting voldoende belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW. De Stichting lijdt zelf immers geen schade. Bovendien voldoet het verzoek van de Stichting niet aan de daaraan te stellen eisen. Het verzoek doet niet ter zake, is onvoldoende concreet en heeft geen betrekking op feiten die met het verhoor kunnen worden bewezen. Ten slotte stelt de Gemeente dat het verzoek dient te worden afgewezen, nu er sprake is van een “fishing expedition”, waar het voorlopig getuigenverhoor niet voor is bedoeld.

5.De beoordeling

De verweerder(s)

5.1.
De Stichting noemt in haar verzoekschrift de Gemeente
“en/of”het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente (hierna: het College) als verweerder(s) en heeft dit verder niet toegelicht. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2233) kunnen alleen natuurlijke personen en rechtspersonen in een civiel proces worden betrokken. Het College is een bestuursorgaan, dat niet als civiele procespartij kan optreden. De rechtbank begrijpt het verzoek van de Stichting daarom zo, dat zij heeft beoogd dit te richten tegen enkel de Gemeente.
Het voorlopig getuigenverhoor
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om een voorlopig getuigenverhoor kan worden verzocht ter voorbereiding van een procedure, in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het zinvol is een procedure aanhangig te maken. Niet vereist is dat de verzoekende partij reeds in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen zij aan haar voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten zij getuigen wil doen horen
(vgl. onder meer HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0878). Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor (vgl. onder meer HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8146). Voldoende is dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor informatie bevat over welk feitencomplex het getuigenverhoor zal gaan en om welke reden het getuigenverhoor van belang kan zijn voor de eventueel in te stellen vordering. Volgens vaste jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor - indien aan de daartoe gestelde eisen is voldaan - moet worden toegewezen, behoudens wanneer er sprake is van onvoldoende belang, misbruik van bevoegdheid, strijd met goede procesorde dan wel een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of indien er met het verzoek geen rechtens te respecteren belang is gediend (vgl. onder meer HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). De rechter komt in de beoordeling van het verzoek aldus geen discretionaire bevoegdheid toe.
Vereisten 3:305a BW
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van de Gemeente is dat de Stichting niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de Stichting niet voldoet aan de eisen van artikel 3:305a BW (over collectieve acties). De Gemeente heeft ter zitting toegelicht dat de Stichting niet aan de eisen van dat artikel voldoet, omdat de Stichting geen toezichthoudend orgaan heeft, niet blijkt van voldoende middelen om de kosten voor het instellen van een rechtsvordering te dragen en omdat op de website van de Stichting geen informatie beschikbaar is over de statuten van de rechtspersoon, de bestuursstructuur, de (vastgestelde) bestuursverslagen en dergelijke.
De Stichting heeft betwist dat zij niet voldoet aan de (wezenlijke) eisen van artikel 3:305a BW.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De Stichting voldoet naar haar oordeel aan de wezenlijke onderdelen van artikel 3:305a BW. De Stichting heeft voldoende onderbouwd gesteld dat zij een achterban heeft die zij vertegenwoordigt, welke achterban belang heeft bij de beoogde in te stellen vordering. Uit de statuten van de Stichting volgt verder dat zij onder meer als doel heeft “het voeren van rechtsgedingen namens de inwoners van Albergen en andere belanghebbenden rondom de komst van het asielzoekerscentrum”. Uit de rechtspraak volgt dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wegens onvoldoende belang kan worden afgewezen, indien onvoldoende aannemelijk is dat de verzoeker bij het instellen van de beoogde vordering voldoet aan de vereisten van artikel 3:305a BW (zie HR 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:347, rechtsoverweging 3.1.3).
5.5.
De Stichting heeft ter zitting toegezegd dat zij de formele punten genoemd onder artikel 3:305a lid 2 BW, waaraan zij thans niet voldoet, zal repareren voordat zij over zal gaan tot het instellen van de beoogde vordering in een civiele procedure. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat de Stichting bij het instellen van de beoogde vordering niet zal of kan voldoen aan de vereisten van artikel 3:305a BW. Dit levert aldus geen grond op voor niet-ontvankelijkheid of afwijzing van het verzoek. Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie volgt immers dat pas op het moment dat de civiele vordering wordt ingesteld, (volledig) aan de vereisten van artikel 3:305a BW moet zijn voldaan.
5.6.
Hetzelfde heeft te gelden voor het vereiste genoemd in artikel 3:305a lid 3 onder c BW, inhoudende dat een rechtspersoon slechts ontvankelijk is indien de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken. Voor zover hiervan nog geen sprake zou zijn geweest (hetgeen de Stichting betwist), geldt dat dit op dit moment nog geen afwijzingsgrond oplevert.
Bestuursrechtelijke weg
5.7.
De Gemeente heeft verder aangevoerd dat de Stichting niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu er voor de inwoners van Albergen een met voldoende waarborgen omkleedde bestuursrechtelijke weg openstaat voor de vermeende vorderingen, namelijk de planschade procedure. De uitgewerkte financiële regeling met het Rijk is inmiddels gereed. Een civiele procedure tot het verhalen van schade als gevolg van de vermeende waardevermindering van omliggende woningen en percelen is derhalve niet ontvankelijk, aldus de Gemeente.
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben ter zitting toegelicht dat er op dit moment nog geen gewijzigd bestemmingsplan is. Dit zal volgens partijen wel nodig zijn om de plannen te kunnen realiseren. De Stichting heeft verder aangevoerd dat er naast te lijden schade door waardedaling van de omliggende percelen en woningen, mogelijk ook andere vormen van schade gevorderd kan gaan worden, bijvoorbeeld schade in verband met preventieve maatregelen zoals camera’s en hekwerken. Dit betreft schade die niet in een planschade procedure gevorderd kan worden.
5.9.
Volgens vaste rechtspraak hoeft een verzoeker zich in deze procedure niet uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en in, voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. De Stichting hoeft in deze procedure dus niet aannemelijk te maken dat er enige schade is geleden. Verder geldt dat in deze procedure niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voorligt. Het vooruitlopen op de kans van slagen van een vordering in een nog in te stellen procedure, past niet bij het marginale toetsingskader in het kader van deze procedure, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat.
Voldoende belang 3:303 BW
5.10.
De Gemeente heeft verder aangevoerd dat de Stichting onvoldoende belang heeft, nu de Stichting zelf geen schade lijdt. Vanwege het ontbreken van voldoende belang ex artikel 3:303 BW komt de Stichting daarom geen rechtsvordering toe, zodat het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor ook dient te worden afgewezen.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting voldoende heeft toegelicht dat de door haar gestelde schade zal worden geleden door de inwoners van Albergen, wiens belangen zij behartigt. Daarmee heeft de Stichting voldoende belang.
Verzoek doet niet ter zake en is onvoldoende concreet
5.12.
De Gemeente stelt voorts dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het niet ter zake doet, onvoldoende concreet is en dat het verzoek geen betrekking heeft op feiten die met het verhoor kunnen worden bewezen. De Stichting wenst getuigen te horen over afspraken met de Staatssecretaris over de vergoeding van financiële schade voor de inwoners van Albergen, onware verklaringen van de Staatssecretaris, het College en het COA voor wat betreft de vestiging van een AZC in Albergen en over de einddatum van het AZC. De Stichting wenst het onrechtmatig handelen van verschillende partijen te onderzoeken, op basis waarvan zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de gestelde schade. De onderwerpen waarover de Stichting de getuigen wenst te horen komen hier niet mee overeen.
5.13.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Het verzoek van de Stichting voldoet aan het in rechtsoverweging 5.2. genoemde juridisch kader. De Stichting heeft voldoende toegelicht dat zij verwacht dat de inwoners van Albergen schade zullen lijden als gevolg van de feitelijke gang van zaken rondom de besluitvorming ten aanzien van de komst van het AZC en de in dat verband getroffen financiële regeling met het Rijk. Onderhavige procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is onder meer bedoeld om te beoordelen of het voor de Stichting zinvol is om een civiele procedure aanhangig te maken, daaronder begrepen de vraag tegen wie het (bodem)geding dan moet worden gevoerd. Het verzoek voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de daaraan te stellen eisen.
Fishing expedition
5.14.
De Gemeente heeft verder aangevoerd dat er sprake is van een afwijzingsgrond, nu de bevoegdheid tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door de Stichting wordt misbruikt. Er is volgens de Gemeente sprake van een fishing expedition. De punten die door de Stichting als onrechtmatig worden bestempeld, kunnen volgens de Gemeente worden teruggebracht tot de volgende drie punten: 1) onduidelijkheid over de financiële regeling, 2) onduidelijkheid omtrent de duur van de overeenkomst en 3) consequente misleiding door de Gemeente en/of het College. De Stichting legt nergens een concreet verband tussen de door haar gevraagde informatie en de vordering die zij in de hoofdzaak in wil stellen. De lijst met beoogde getuigen komt volgens de Gemeente neer op een “schot hagel”. De Stichting weet niet naar welke informatie zij op zoek is en weet zelfs niet wie zij aansprakelijk wil stellen, zodat sprake is van een fishing expedition, aldus de Gemeente.
5.15.
De rechtbank overweegt als volgt. De Stichting heeft toegelicht dat zij weet dat er informatie is die niet openbaar bekend is ter zake de wijze van besluitvorming rondom de komst van het AZC en de financiële regeling. Verzoeken om deze informatie zijn door de Gemeente afgewezen. De Stichting heeft verder te kennen gegeven dat zij op grond van die informatie wenst te onderzoeken of diverse personen persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de Stichting verwezen naar de gestelde toezeggingen dat de inwoners geen schade zouden lijden en de maximale duur van tien jaren, terwijl deze toezeggingen zich uiteindelijk niet hebben vertaald in de bestuursovereenkomst en de financiële regeling met het Rijk. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er aldus voldoende verband tussen de gevraagde informatie en de beoogde in te stellen vordering. Het verweer van de Gemeente dat er sprake is van een fishing expedition wordt dan ook gepasseerd.
5.16.
Ten aanzien van de feiten of rechten die de Stichting wenst te bewijzen (het probandum), geldt dat de Stichting nog geen vast omlijnde afbakening van onderwerpen heeft gegeven waarover de getuigen zouden moeten worden gehoord. Dat is echter ook geen vereiste voor de toewijzing van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Desgevraagd heeft de Stichting ter zitting toegelicht dat zij de getuigen wenst te horen ten aanzien van de gang van zaken rondom de besluitvorming en totstandkoming van de bestuursovereenkomst en de financiële regeling met het Rijk, alsook over de toezeggingen die door verscheidene personen zijn gedaan, wie welke rol daarbij heeft gespeeld en de gang van zaken rondom de (toegezegde) einddatum van het AZC. De Stichting wil op grond van die informatie onderzoeken of zij een civiele procedure zal starten en tegen wie zij dit dient te doen.
Conclusie
5.17.
Overige afwijzingsgronden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, tot de slotsom dat het verzoek op de wet is gegrond en zal worden toegewezen.
5.18.
Aangezien de Gemeente al over het verzoekschrift beschikt en zij van de griffie een afschrift van deze beschikking ontvangt, bestaat er geen aanleiding om te bepalen dat de Stichting deze stukken aan de Gemeente moet doen toekomen.
5.19.
De rechter voor wie het getuigenverhoor wordt gehouden en daartoe tot rechter-commissaris wordt benoemd is mr. G.W.G. Wijnands. De naam van de rechter-commissaris is nog niet definitief. Het kan zijn dat het getuigenverhoor ten overstaan van een andere rechter-commissaris wordt gehouden. Als een andere rechter tot rechter-commissaris wordt benoemd dan krijgen partijen uiterlijk twee werkdagen voor het getuigenverhoor daarvan bericht.
5.20.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De verzoekende partij zal zo nodig voor gespreide oproeping zorg moeten dragen. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
Proceskosten
5.21.
Nu het verzoek wordt toegewezen, wordt de Gemeente als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd. De Stichting heeft niet om een proceskostenveroordeling verzocht. De rechtbank moet op dit punt echter ambtshalve een beslissing nemen. Gelet op het feit dat de Gemeente uitgebreid verweer heeft gevoerd en er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de Gemeente in de kosten veroordelen (op grond van artikel 289 Rv). Deze kosten worden aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.872,00
(€ 676,00 aan griffierecht + € 1.196,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II van € 598,00).

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
6.2.
benoemt mr. G.W.G. Wijnands tot rechter-commissaris, voor wie het getuigenverhoor zal worden gehouden,
6.3.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Almelo aan de Egbert Gorterstraat 5,
6.4.
bepaalt dat de Stichting
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de griffie van het team kanton en handelsrecht - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
januari 2023 tot en met april 2023moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.872,00;
6.6.
verklaart deze beschikking voor wat betreft onderdeel 6.5. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.(TD)