ECLI:NL:RBOVE:2023:4800

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB_22_559
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling laten handhaving verzoek Jumbo Distributiecentrum Raalte

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen het buiten behandeling laten van hun verzoek om handhaving tegen het Jumbo Distributiecentrum in Raalte door Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS) beoordeeld. GS hebben het handhavingsverzoek van eisers, ingediend op 20 september 2021, niet in behandeling genomen en hebben dit besluit op 3 februari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 23 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat GS ten onrechte hebben geoordeeld dat eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de statuten van de Stichting Farmers Defence Force en de Vereniging Farmers Defence Force zich richten op de belangen van de agrarische sector, maar dat dit niet uitsluit dat zij ook belangen op het gebied van natuurbescherming behartigen. De rechtbank concludeert dat de eisers, die op ongeveer 1500 meter van het distributiecentrum wonen, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen feitelijke gevolgen ondervinden van de activiteiten van het distributiecentrum.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van GS en verklaart het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk. Tevens wordt GS veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de door eisers opgeworpen vragen beantwoord kunnen worden aan de hand van de bestaande rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Farmers Defence Force, uit Assen, eiseres 1,

Vereniging Farmers Defence Force,uit Sint Hubert, eiseres 2,
[eiseres 3] ,uit [woonplaats 1] , eiseres 3,
[eiser] ,uit [woonplaats 2] , eiser,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: M.V. Hazekamp),
en

Gedeputeerde Staten van Overijssel, GS,

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het buiten behandeling laten van hun verzoek om handhaving tegen het Jumbo Distributiecentrum
in Raalte door GS.
GS hebben het handhavingsverzoek van eisers bij brief van 20 september 2021 niet
in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 3 februari 2022 hebben GS het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van GS. Namens eiseres 1 en eiseres 2 was ook [naam] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond, omdat GS de bezwaren tegen het buiten behandeling laten van het verzoek niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanleiding
3. Bij brief van 6 augustus 2021 hebben eisers GS verzocht om handhavend op te treden tegen het Jumbo Distributiecentrum in Raalte. Volgens eisers moet het Jumbo Distributiecentrum beschikken over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Nu het Jumbo Distributiecentrum niet over zo’n vergunning beschikt, hebben eisers aan GS gevraagd om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen, zodat de transportbewegingen van en naar het Jumbo Distributiecentrum worden beëindigd. Het gaat hierbij om de transportbewegingen die plaatsvinden binnen een straal van 5 kilometer van het Natura 2000-gebied Boetelerveld en die daarop een significant verslechterend effect kunnen hebben.
3.1.
GS hebben het standpunt ingenomen dat de partijen die om handhaving hebben verzocht, niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Daarom is het verzoek om handhaving niet in behandeling genomen.
3.2.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. GS hebben daarop het bestreden besluit genomen.
Standpunten van partijen
4. GS zijn van mening dat in de statuten van eiseres 1 en eiseres 2 staat dat zij de belangen van de agrarische sector behartigen en niet dat zij (ook) de belangen behartigen op het gebied van natuur(bescherming). Daarnaast verrichten eiseres 1 en eiseres 2 geen feitelijke werkzaamheden op het gebied van natuur(bescherming). GS hebben wat betreft de individuele agrariërs eiseres 3 en eiser gesteld dat van belang is of ter plaatse van hun perceel gevolgen kunnen worden ondervonden van de activiteiten van het Jumbo Distributiecentrum. Dat is volgens GS niet het geval. Zij wonen op een afstand van meer dan een kilometer van het distributiecentrum. Daarnaast zijn de activiteiten van het Jumbo Distributiecentrum niet zodanig dat eiseres 3 en eiser ter plaatse van hun woning gevolgen van enige betekenis hiervan ondervinden. Volgens GS zijn eisers geen belanghebbenden, waardoor geen sprake is van een aanvraag en de brief van 20 september 2021 geen besluit is.
5. Eisers zijn van mening dat GS ten onrechte hebben geoordeeld dat zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Gesteld is dat eiseres 1 en eiseres 2 de collectieve belangen van agrariërs behartigen, onder meer met betrekking tot dier- en milieugerelateerde zaken. Ook voeren veel agrariërs natuurbeheer uit in en rondom Natura 2000-gebieden. Verder wonen eiseres 3 en eiser op korte afstand van het Natura 2000-gebied Boetelerveld dat gevolgen ondervindt van de bedrijfsactiviteiten van het distributiecentrum. Het Natura 2000-gebied heeft een grote invloed op de kwaliteit van de directe omgeving waarin eiseres 3 en eiser wonen. Volgens eisers is het niet aanmerken als belanghebbende door GS in strijd met artikel 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus). Zij verzoeken de rechtbank prejudiciële vragen hierover te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ook hebben eisers gewezen op de artikelen 6, 8 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
Overwegingen
6. Het gaat in deze procedure uitsluitend om de partijen die beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit. De partijen die om handhaving hebben verzocht, maar niet in beroep zijn gegaan tegen het bestreden besluit maken geen onderdeel uit van deze procedure.
7. Ten aanzien van eiseres 1 en eiseres 2 overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Voor de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of die rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, rechtstreeks bij het besluit is betrokken [1] .
7.2.
In de statuten van eiseres 1 is als het doel in artikel 3.1 het volgende opgenomen: het bevorderen en behartigen van alle (gemeenschappelijke) belangen van alle ondernemers, particulieren, rechtspersonen en overige betrokken personen en instanties in de agrarische sector en van die sector in het algemeen alsmede het promoten van de agrarische sector, alsmede al hetgeen met het vorenstaande in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
7.3.
In de statuten van eiseres 2 is als de doelstelling in artikel 3, eerste lid, het volgende opgenomen: de belangenbehartiging van de agrarische sector en het rationaliseren van het kabinetsbeleid; het bewerkstelligen van een omslag in en het rationaliseren van het denken van alle burgers in Nederland door een feitelijk en eerlijk verhaal te vertellen over agrarische-, milieu- en diergerelateerde zaken; het optreden in en buiten rechte, onder meer door het (doen) indienen van zienswijzen, bezwaar, beroep en andere rechtsmiddelen en het (doen) optreden ter zitting.
7.4.
De rechtbank is met GS van oordeel dat de statutaire belangen van eiseres 1 en eiseres 2 zien op het behartigen van de belangen van de agrarische sector. Eisers hebben aangevoerd dat agrariërs ook natuurbeheer uitvoeren en dat hun belangen verknoopt zijn met de belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Wat hier verder ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank is de primaire doelstelling van een agrariër niet het uitvoeren van natuurbeheer. Eiseres 1 en eiseres 2 zijn dan ook terecht niet als belanghebbenden aangemerkt door GS.
8. Ten aanzien van eiseres 3 en eiser overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het betrokken besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn [2] .
8.2.
Voor wat betreft zaken die betrekking hebben op natuurbescherming en Natura 2000-gebieden is deze lijn uitdrukkelijk bevestigd in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 september 2021 [3] . Hierin heeft de Afdeling overwogen dat voor de vraag of een partij belanghebbende is, niet de afstand tot het Natura 2000-gebied bepalend is, maar dat van belang is of ter plaatse van het perceel of de woning van de betrokkene gevolgen kunnen worden ondervonden.
8.3.
Voor de vraag of eiseres 3 en eiser bij onderhavig verzoek belanghebbenden zijn, is daarom niet de afstand tot het Natura 2000-gebied Boetelerveld bepalend, maar is van belang of ter plaatse van het perceel of de woning van eiseres 3 en eiser gevolgen kunnen worden ondervonden van het Jumbo Distributiecentrum waarvoor de Wnb-vergunning volgens eisers zou moeten worden verleend. Eiseres 3 en eiser wonen op ongeveer 1500 meter van het distributiecentrum. Niet is gebleken dat zij zicht hebben op deze locatie of bijvoorbeeld geluid horen dat veroorzaakt wordt door het distributiecentrum. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat eiseres 3 en eiser in hun woning of op hun perceel feitelijke gevolgen ondervinden van het in werking zijn van het distributiecentrum. GS hebben daarom terecht geoordeeld dat eiseres 3 en eiser niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
9. De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 9 van het Verdrag van Aarhus. De eisen in artikel 9 van het Verdrag van Aarhus gaan over de toegang tot de rechter van enerzijds het betrokken publiek omtrent besluiten vallend onder de bepalingen van artikel 6 van het Verdrag (artikel 9, tweede lid) en anderzijds leden van het publiek die handelen of nalaten van o.a. overheidsinstanties bij de rechter aan de kaak willen stellen wegens strijdigheid met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu (artikel 9, derde lid). De rechtbank overweegt dat artikel 6 van het Verdrag van Aarhus niet van toepassing is op de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers [4] . Die beslissing gaat niet over het al dan niet toestaan van een activiteit die in bijlage 1 van het Verdrag van Aarhus wordt genoemd en evenmin over een andere activiteit met aanzienlijke milieueffecten. Dit betekent dat eisers geen aanspraak kunnen maken op toegang tot de rechter op grond van artikel 9, tweede lid. Artikel 9, derde lid, van het Verdrag van Aarhus gaat over de toegang tot de rechter in overige milieuaangelegenheden. Gelet op het bepaalde in dit artikel moet de vraag of eisers een voldoende belang hebben om toegang tot de rechter te krijgen, worden vastgesteld op basis van de eisen van het nationale recht. Zoals hiervoor al is vastgesteld, zijn eisers geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
9.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 2021 [5] , onder 4.3 tot en met 4.8, - op basis van haar rechtspraak tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die geen belanghebbende is bij een besluit, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. De rechtbank stelt vast dat de bestreden beslissing niet is voorbereid en ook niet hoefde te worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zodat de bepalingen van het nationale recht geen inspraak bieden. Uit de uitspraak van 4 mei 2021 kan dan ook niet worden afgeleid dat eisers recht hebben op een inhoudelijke behandeling van hun bezwaren door een rechter. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het doorlopen van de bezwaarprocedure heeft geleid tot een schending van de procedurele verplichtingen uit het Verdrag van Aarhus [6] .
Uit het voorgaande volgt dat de door eisers opgeworpen vraag kan worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie. Er bestaat geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
10. Dat met het bestreden besluit sprake zou zijn van een schending van artikel 8 van het EVRM volgt de rechtbank niet. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Van een dergelijke inbreuk is bij eisers niet gebleken. Een schending van artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM hebben eisers evenmin aannemelijk gemaakt.
11. Van strijd met artikel 7:13, zesde lid, van de Awb is de rechtbank niet gebleken. Zoals ook door GS is aangegeven, hebben GS ten behoeve van de besluitvorming op het bezwaar van eisers geen adviescommissie ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Eisers hebben verder beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld. Eisers hebben dan ook geen schending van artikel 6 of artikel 13 van het EVRM aannemelijk gemaakt.
12. Zoals uit rechtsoverweging 7.4 en 8.3 volgt, zijn eisers terecht niet als belanghebbenden aangemerkt. Eisers hebben hierbij terecht naar voren gebracht dat GS daaraan ten onrechte de conclusie hebben verbonden dat het bezwaar ongegrond is. Dit moet niet-ontvankelijk zijn. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, moeten GS het griffierecht (€ 365,-) aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van de proceskosten. Dat betreft de kosten voor rechtskundige bijstand door hun gemachtigde (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; € 837,- per punt). De vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt GS tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers;
- bepaalt dat GS het door eisers betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:399.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 maart 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:737.
3.Deze uitspraak heeft het zaaknummer ECLI:NL:RVS:2021:2175.
4.Zie ook de uitspraak van 24 augustus 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2022:2475.
5.Deze uitspraak heeft het zaaknummer ECLI:NL:RVS:2021:953.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1668, onder 5 en verder.