3.8.Bij verzoekschrift van 7 november 2018 is [eiser] een procedure voorlopig
deskundigenbericht gestart, ter benoeming van een psychiater. Bij beschikkingen van
26 februari 2019 en 6 mei 2019 is, nadat bleek dat psychiater dr. H.A. Droogleever Fortuyn
niet tijdig in de gelegenheid was het onderzoek te verrichten, als deskundige benoemd
psychiater drs. J.J.D. Tilanus. In zijn rapport van 21 augustus 2019 concludeert Tilanus onder meer het volgende:
“
Het bewustzijn, het concentratievermogen en de oriëntatie zijn ongestoord. De aandacht is
gedurende het ruim 2 uur durende onderzoek goed te trekken en te behouden. Er zijn geen
aanwijzingen voor stoornissen in het korte dan wel lange termijngeheugen. Onderzochte kan de
verhaallijn gemakkelijk vasthouden. Hij behoeft in het gesprek geen sturing en kan onderzoeker ook
zelf attenderen op eerdere vragen of gespreksonderwerpen. Hij kan ook gedetailleerd de
voorbeelden beschrijven van de door hem ervaren concentratieproblemen, waarbij duidelijk wordt
dat met name de dwangstoornis (OCD) hierbij een belangrijke rol speelt. Onderzochte kan ook zeer
gedetailleerd over de beide ongevallen vertellen en er zijn dan geen aanwijzingen voor amnesie of
vermijding van bepaalde aspecten of onderwerpen hieromtrent. De intelligentie wordt op
gemiddeld niveau geschat, zulks afgaande op de scholingsgraad, alsook op de verbale presentatie
bij huidig onderzoek. Er zijn geen waarnemingsstoornissen. De vorm van denken is ongestoord en
er is een normaal tempo. Er zijn geen stoornissen in de taalvorming. Hij spreekt goed Nederlands
met een licht lokaal dialect. Het denken is steeds coherent. Inhoudelijk zijn er ook geen stoornissen,
met name geen waanachtige denkbeelden of wanen. Er zijn geen ziekelijke preoccupaties. Afgaande op de anamnese is er sprake van dwangmatig denken.
Aldus wordt geconcludeerd dat erbij onderzochte sprake is van een obsessieve compulsieve stoornis en een comorbide stoornis van Gilles de la Tourette.
Er wordt bij onderzochte thans geen psychiatrische stoornis geconstateerd met een direct medisch causale relatie met beide ongevallen in 2012. Er kan met name niet worden geconstateerd dat beide ongevallen een medisch causale relatie zouden kunnen hebben met de dwangstoornis en/of de tic-stoornis, danwel met het beloop hiervan. Enerzijds kan niet worden beredeneerd hoe het doormaken van beide ongevallen zouden kunnen leiden tot dergelijke stoornissen en/of het duurzaam verergeren van dwang- en/of tic symptomatologie. Anderzijds komt vooral uit de stukken juist naar voren dat de dwang- en ticsymptomatologie bij onderzochte ook al duidelijk en (ook) in ernstige mate aanwezig was vóór de beide ongevallen. Het beloop hiervan was/is, net als vóór de ongevallen van 2012 ook nog eens heel wisselend, waar in de stukken bepaalde factoren die hiermee zouden kunnen samenhangen worden benoemd. Als er al een verband mogelijk zou kunnen zijn tussen een scooter-ongeval en het ontstaan of het beloop van een tic- en of dwangstoornis, zou dat juist wellicht voor het derde scooter-ongeval in 2018 kunnen gelden. Hierbij liep onderzochte zodanige verwondingen op dat hij een tetanusinjectie moest krijgen en er hechtingen moesten worden gezet. Vrees voor infectie of vuil zouden dan wellicht tot een tijdelijke verergering van met name smetvrees kunnen leiden.
Afgaande op de anamnese is dat echter niet gebeurd.”
Verder constateert Tilanus een aantal inconsistenties:
• Enerzijds geeft onderzochte aan dat al in de periode dat hij op het VMBO zat, de
bewegingen, tics en geluiden toenamen en anderzijds ontkent hij dat hij al in de pubertijd
en adolescentie last had van dergelijke klachten (maar alleen beweeglijker werd);
• Enerzijds geeft onderzochte aan niet meer te weten dat hij aan de huisarts expliciet vroeg
of hij in 2012 nog op het spreekuur was geweest vanwege de OCD (dwangstoornis) en
anderzijds geeft hij aan dat dat volgende verzoek van de advocaat, later op verzoek van
de wederpartij en vervolgens geeft hij aan dat hij zich dat niet meer kan herinneren;
• Onderzochte geeft over het beloop van de OCD (dwangstoornis) aan dat er vóór de
ongevallen éénmaal sprake was van een terugval en hierover legt hij vervolgens uit dat
dat respectievelijk een dag, een week en later een maand had geduurd;
• Enerzijds geeft onderzochte aan dat de klachten van de OCD vanaf 2013 a 2014 langzaam
erger werden en dat dat kwam door fysieke klachten in vervolg op de beide ongevallen en
anderzijds geeft onderzochte aan dat de klachten erger werden door de letselschadezaak
en door de behandelperiode;
• Waar uit de stukken naar voren komt dat onderzochte al vóór de beide ongevallen langere
tijd moest worden opgenomen, geeft onderzochte aan dat hij zich in de periode voor de
ongevallen nog nooit had ziekgemeld, hij nooit was uitgevallen voor zijn werk en altijd
volledig aan het werk was.
• Waar onderzochte zelf bij nadrukkelijk navragen aangeeft, dat er nooit sprake was van
speciaal onderwijs, wordt in het dossier vermeld dat daarvan wel degelijk sprake was;
• Waar onderzochte aangeeft dat er vóór het ongeval niet sprake was van een ernstige
terugval, komt dat in de stukken — uit de diverse rapportages en de nog verkregen
informatie van de huisarts — juist wél naar voren, zelfs zodanig dat onderzochte moest
worden gemotiveerd voor een klinische opname;
• Waar onderzochte aangeeft dat hij vóór de ongevallen slechts eenmaal een terugval had,
bevestigt hij na confrontatie met het dossier, dat het beloop (ook) al vóór de ongevallen
heel erg wisselde;
•
Enerzijds geeft onderzochte aan dat hij zelf een verband ziet tussen zijn hoofdpijnklachten
en de beide ongevallen, omdat hij vermoedelijk zijn hoofd had gestoten en anderzijds komt
uit de stukken naar voren dat er juist niet sprake is geweest van een trauma capitis en er
met name werd geconstateerd dat er nooit sprake is geweest van bewustzijnsverlies;
• Waar onderzochte enerzijds aangeeft dat de OCD-klachten de laatste 2 a 3 jaar waren
toegenomen vanwege de fysieke klachten en dat hij sinds 2 a 3 jaar ook overal is
uitbehandeld, komt uit de stukken naar voren (een vrij recente second opinion en de
informatie van de huisarts), dat er wel degelijk nog behandelopties zijn en dat deze ook
aan onderzochte nadrukkelijk werden voorgesteld/geadviseerd;
• Waar onderzochte aangeeft dat de klachten in 2007 en 2010 nog niet zo erg waren als nu
en hij destijds nog wel met zichzelf kon leven, komt uit de stukken naar voren dat dat
helemaal niet het geval was en dat ook zijn gezinsleden in die periode leden onder zijn
OCD-symptomatologie;
• Waar onderzochte aangeeft dat er vóór de beide ongevallen sprake was van één terugval,
komt uit de stukken naar voren dat dat er meer zijn geweest (bijvoorbeeld in 2010, 2011
en 2012); later geeft onderzochte aan dat ook vóór het ongeval de klachten toe- en
afnamen;
• Onderzochte gaf aanvankelijk aan in 2014 helemaal te zijn uitgevallen, maar na
confrontatie met het dossier gaf hij aan dat dat pas in 2017 het geval was (nadat hij werd
afgekeurd voor werk).”
In reactie op aanvullende vragen van de belangenbehartiger van [eiser] heeft
Tilanus expliciet opgemerkt: “
Juist het functioneren van onderzochte vóór de ongevallen werd geëxploreerd en geanalyseerd. Bij nauwkeurige analyse van de bevindingen uit het dossier kwam naar voren dat onderzochte al vóór de beide ongevallen zodanig ernstig ziek was dat hij lange tijd moest worden behandeld, zulks zelfs klinisch en ook nog eens in een hiervoor gespecialiseerde kliniek.”
Voorts heeft Tilanus opgemerkt dat het derde ongeval in november 2018 niet door
[eiser] is gemeld. Dit bleek Tilanus pas na nauwkeurige bestudering van het dossier: “
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het derde ongeval in november 2018 (nota bene in het donker én met de scooter), aanvankelijk niet door onderzochte zelf werd vermeld maar dat naar aanleiding van een nauwkeurige bestudering van het dossier, op 1juli 2019 alsnog met hem werd bespraken. Onderzochte liet weten dat het derde ongeval (ook) géén problemen of klachten had opgeleverd.”
Tilanus heeft verder in zijn rapport opgetekend dat de anamnese met betrekking tot het beloop van de tic- en dwangstoornis, als niet betrouwbaar wordt ingeschat.
Over de beperkingen heeft Tilanus het volgende vastgesteld:
“
in het kader van de tic-stoornis is onderzochte aanzienlijk beperkt ten aanzien van het kunnen functioneren in een gangbaar sociaal contact. De tics kunnen, met name in verband met de comorbide dwangstoornis, een grote invloed op zijn alledaagse activiteiten hebben. In geval van onderzochte kunnen de tics alledaagse activiteiten verstoren en leiden tot een bepaald sociaal isolement met relationele problemen, verzuim van werk en een lagere levenskwaliteit. In het kader van de dwangstoornis is er bij onderzochte sprake van aanzienlijke beperkingen ten aanzien van zijn functioneren. Deze beperkingen worden veroorzaakt door de hoeveelheid tijd die onderzochte aan de obsessies en compulsies spendeert/moet spenderen en daarbij is er sprake van vermijden van met name sociale situaties. Onderzochte is door de obsessies over symmetrie waarschijnlijk ook aanzienlijk beperkt ten aanzien van het werken onder tijdsdruk, bij tempodruk en/of piekbelasting, het moeten afmaken van projecten e.d.
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Ja. Vooral afgaande op de informatie uit de stukken was de symptomatologie in het kader van de
tic- en dwangstoornis bij onderzochte ook al vóór de beide ongevallen aanwezig.
Zowel vóór als na de beide ongevallen leid(-d)en de genoemde stoornissen tot aanzienlijke
beperkingen ten aanzien van zijn functioneren.
De bij onderzochte geconstateerde tic- en dwangstoornis kennen geen medisch causale relatie met de beide ongevallen en zijn in een continuüm te plaatsen sinds deze stoornissen zich al vóór de beide ongevallen ontwikkelden.”