ECLI:NL:RBOVE:2023:413

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_1255
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak inzake NOW-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen InCaTec Maintenance & Carservice GmbH (eiseres) en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd bepaald dat het definitieve bedrag aan tegemoetkoming op grond van de NOW-regeling niet kon worden vastgesteld en dat een eerder verstrekt voorschot van € 43.659,- moest worden terugbetaald. Na herziening van het bestreden besluit door verweerder op 3 november 2022, trok eiseres haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres haar beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van het besluit van 3 november 2022, waardoor in beginsel voldaan is aan de criteria voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleent, zoals vereist volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank concludeert dat de kosten voor de verleende rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gemachtigde van eiseres niet als professionele rechtshulpverlener kan worden aangemerkt.

Desondanks moet verweerder op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af, maar bevestigt dat eiseres recht heeft op terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1255

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

InCaTec Maintenance & Carservice GmbH, uit Hengelo, eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam bij [bedrijf] BV,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 26 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het definitieve bedrag aan tegemoetkoming waarop eiseres op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) recht heeft niet kan worden vastgesteld en dat eiseres het aan haar verstrekte voorschot van € 43.659,- moet terugbetalen.
Bij besluit van 10 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit herzien, het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en eiseres opnieuw de mogelijkheid geboden om de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-regeling aan te vragen.
In reactie op het besluit van 3 november 2022 heeft eiseres het beroep ingetrokken en de rechtbank gevraagd om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zij voor de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Per brief van 16 november 2022 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) namens verweerder gereageerd op het verzoek om een proceskostenvergoeding.
Per brief van 28 november 2022 heeft de rechtbank eiseres gevraagd om binnen twee weken te reageren op de brief van het UWV van 16 november 2022. Dat heeft eiseres niet gedaan.
Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangekondigd dat zij binnen zes weken uitspraak doet op het verzoek om een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar beroep naar aanleiding van het besluit van
3 november 2022 heeft ingetrokken en dat verweerder in dit besluit geheel of gedeeltelijk aan het beroep van eiseres is tegemoetgekomen. Dit betekent dat in beginsel wordt voldaan aan de criteria voor het toekennen van een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3. In het ‘formulier proceskosten’ dat eiseres op 8 november 2022 heeft ingediend, heeft zij aangegeven dat haar proceskosten uitsluitend bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit betreft de bijstand die is verleend door de gemachtigde van eiseres.
4. Het UWV heeft in de brief van 16 november 2022 aangevoerd dat voor de bijstand die de gemachtigde van eiseres heeft verleend op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geen kostenvergoeding dient te worden toegekend, omdat [bedrijf] BV geen professionele rechtshulpverlener is. Volgens het UWV is dit kantoor gericht op het ontlasten van de ondernemer voor zijn administratie, het verzorgen van de BTW-aangiften, het opstellen van jaarrekeningen, de loonadministratie, het opstellen van aangiften inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting en het geven van belastingadvies.
5. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
Artikel 1 van het Bpb bevat een limitatieve opsomming van de kosten waarop een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben.
In onderdeel a van dit artikel is bepaald dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen volgens het forfaitaire tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Bpb.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. [1] Indien een gemachtigde slechts incidenteel rechtshulp verleent is dit niet aan te merken als beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. [2]
5.3
Eiseres heeft in reactie op de brief van het UWV niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat haar gemachtigde vaker dan incidenteel rechtshulp verleent en als een beroepsmatig rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan worden aangemerkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de eventuele kosten die eiseres heeft gemaakt voor de door haar gemachtigde verleende rechtsbijstand in deze procedure op grond van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.4
Eiseres heeft geen andere proceskosten aangevoerd dan de kosten van de verleende rechtsbijstand. De rechtbank zal het verzoek om een proceskostenvergoeding daarom afwijzen.
6. De rechtbank wijst partijen nog op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. Daarin staat dat, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht vergoedt. Op grond van deze bepaling moet verweerder aan eiseres dus wel het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder hoeft aan eiseres geen vergoeding te betalen voor de kosten die zij heeft gemaakt voor de behandeling van haar beroep. Wel moet verweerder op grond van de Awb het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2114.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0522.