ECLI:NL:CRVB:2017:2114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
16/2424 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding en beroepsmatige rechtsbijstand in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door A. El Kadi, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante tegen besluiten van het CIZ niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een ander besluit ongegrond verklaard. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 7 juni 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of de door El Kadi verleende rechtsbijstand als beroepsmatig kan worden aangemerkt, wat van invloed is op de proceskostenvergoeding. De Raad oordeelt dat El Kadi, die al sinds 1996/1997 als juridisch adviseur optreedt en een geregistreerd juridisch adviesbureau heeft, inderdaad beroepsmatige rechtsbijstand verleent. Dit betekent dat appellante recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding dan eerder was vastgesteld door het CIZ. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2015 gegrond. CIZ wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een totaalbedrag van € 990,-, inclusief het griffierecht.

Uitspraak

16/2424 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 april 2016, 15/4244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 7 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A. El Kadi hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 7 april 2015 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg aangevraagd.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 28 april 2015 de aanvraag niet in behandeling genomen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 29 mei 2015 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het bezwaar gegrond verklaard en meegedeeld dat de aanvraag alsnog in behandeling wordt genomen. Als El Kadi kan bewijzen dat hij een geregistreerd advocaat is, kan CIZ beoordelen of appellante voor proceskostenvergoeding in aanmerking komt. Appellante heeft tegen dit besluit beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4.
Bij besluit van 16 juli 2015 (bestreden besluit 2) heeft CIZ bestreden besluit 1 herzien, in zoverre dat de proceskosten van appellante worden vergoed. CIZ heeft voor het schrijven van het bezwaarschrift 1 punt ter waarde van € 487,- toegekend met wegingsfactor 0,25.
1.5.
Bij besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit 3) heeft CIZ bestreden besluit 2 herzien, in zoverre dat de proceskosten van appellante worden vergoed tot een bedrag van
€ 122,50. Dit betreft 1 punt ter waarde van € 490,- voor het schrijven van het bezwaarschrift met wegingsfactor 0,25.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen belang meer heeft bij beoordeling daarvan. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat appellante niet in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten. Niet aannemelijk is geworden dat
El Kadi (enige) juridische scholing heeft genoten. De door El Kadi overgelegde uitspraken van een aantal gerechten, waarin hij als gemachtigde is aangemerkt, leiden niet tot een andere conclusie. Hieruit blijkt niet dat El Kadi deze werkzaamheden heeft verricht onder toezicht en verantwoordelijkheid van een juridisch geschoold persoon of dat hij op een andere manier door deze zaken juridisch geschoold is geraakt. Dat de rechtbank er in andere zaken van uit is gegaan dat El Kadi wel beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, leidt er niet toe dat de rechtbank in dit geval niet meer tot een ander oordeel mag komen, omdat zij is gehouden zich zelfstandig een oordeel te vormen over deze vraag.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat El Kadi niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent. El Kadi treedt al sinds 1996/1997 als juridisch adviseur op, heeft een juridisch adviesbureau geëxploiteerd en is sinds 8 augustus 2015 werkzaam als juridisch adviseur bij het Buro voor Rechtshulp Amsterdam. De eigenaar van deze eenmanszaak opereert als jurist en is ingeschreven bij de orde van advocaten in Tanger, Marokko. El Kadi treedt niet slechts incidenteel op en voor de rechtshulp wordt enige vergoeding in rekening gebracht. Appellante heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF7597).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de door El Kadi verrichte werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hiervan is sprake als het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening (zie de uitspraak van de Raad van 3 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6213). Uit het door El Kadi in beroep overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 17 april 2015 volgt dat hij per die datum de volledige volmacht heeft over het Buro voor Rechtshulp Amsterdam, dat bij activiteiten geregistreerd heeft staan “juridisch adviesbureau, tevens rechtsbijstandsverlening”. Verder is niet in geschil dat hij meer dan incidenteel in gerechtelijke procedures juridische bijstand heeft verleend. Uit de door El Kadi ingediende processtukken volgt voorts dat hij voldoende deskundig is. Naar het oordeel van de Raad is met het voorgaande aan het gestelde vereiste voldaan.
4.2.
De Raad is dan ook van oordeel dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 3 beoordelen.
4.3.
In beroep is uitsluitend in geschil of CIZ op goede gronden bij de vergoeding van de proceskosten van appellante in bezwaar de proceshandeling bestaande uit het schrijven van het bezwaarschrift als zeer licht heeft gekwalificeerd en daarom wegingsfactor 0,25 heeft gehanteerd.
4.4.
Op grond van het Bpb moet bij de berekening van een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor worden toegepast die bepaald wordt door het gewicht van de zaak. In dat verband wordt in het Bpb een onderscheid gemaakt tussen zeer lichte, lichte, gemiddelde, zware en zeer zware zaken, waarvoor wegingsfactoren gelden van, onderscheidenlijk, 0,25, 0,5, 1, 1,5 en 2.
4.5.
Uit vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 2 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3988) volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld (wegingsfactor 1), tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Een andere wegingsfactor dan 1 wordt slechts gehanteerd bij een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak. Indien naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van de categorie licht of zeer licht, moet het bestuursorgaan dit motiveren.
4.6.
CIZ heeft met de verwijzing naar de omstandigheid dat het in dit geval een bezwaarschrift tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag betrof onvoldoende onderbouwd waarom de wegingsfactor van de behandeling van deze zaak in afwijking van de categorie gemiddeld als zeer licht is te kwalificeren. De Raad zal dan ook het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond verklaren, dit besluit vernietigen voor zover bij de vergoeding van de bezwaarkosten wegingsfactor 0,25 is toegepast en bepalen dat CIZ alsnog dient te worden veroordeeld in de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 495,-. Verder zal de Raad CIZ veroordelen in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 247,50 waarbij 1 punt wordt toegekend voor het beroepschrift, met een waarde van € 495,- per punt en een wegingsfactor 0,5. Tevens zal de Raad bepalen dat CIZ het griffierecht in beroep aan appellante vergoedt.
5. Aanleiding bestaat voorts CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 247,50 voor verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt wordt toegekend voor het hoger beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 0,5. Daarmee bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep in totaal € 990,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2015 gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 augustus 2015 voor zover daarbij de proceskostenvergoeding is
vastgesteld op € 122,50;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep tot
een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
vergoedt tot een bedrag van € 169,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB