ECLI:NL:CRVB:2010:BM0522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3981 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen toekenning vergoeding voor rechtsbijstand in beroep door incidentele rechtshulp

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Appellant, die samen met zijn echtgenote een uitkering ontving op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had de afwijzing van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda om de kosten van juridische bijstand te vergoeden, bevestigd. De Commissie had de IOAW-uitkering van betrokkenen ingetrokken, omdat zij volgens de Commissie geen recht meer hadden op deze uitkering vanwege hun zelfstandigheid.

De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellant slechts incidenteel rechtshulp verleent, wat betekent dat er geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals bedoeld in de relevante wetgeving. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, omdat de rechtshulpactiviteiten van de gemachtigde niet als beroepsmatig konden worden aangemerkt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van de definitie van beroepsmatige rechtsbijstand in het bestuursrecht. De Raad concludeert dat de afwijzing van de vergoeding voor rechtsbijstand terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak en de aard van de verleende rechtshulp.

Uitspraak

08/3981 NIOAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 mei 2008, 07/4061 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant en zijn echtgenote [naam echtgenote] (hierna: betrokkenen)
en
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: Commissie)
Datum uitspraak: 22 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W. van der Steen, gemachtigde van appellant, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 22 februari 2009, waar partijen - de Commissie met bericht vooraf - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkenen ontvingen met ingang van 22 april 2002 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Deze uitkering is op hun verzoek met ingang van 1 juli 2003 beëindigd wegens voldoende inkomsten.
1.2. Nadat eerdere besluiten van 24 maart 2005 respectievelijk van 2 juni 2005 tot intrekking van de IOAW-uitkering van betrokkenen over een langere periode en tot terugvordering van een hoger bedrag waren ingetrokken, heeft de Commissie bij besluit van 20 maart 2007 de IOAW-uitkering van betrokkenen ingetrokken over de periode van 19 mei 2003 tot en met 30 juni 2003, op de grond dat zij vanwege hun zelfstandigheid geen aanspraak meer op deze uitkering kunnen maken. Voorts is de over deze periode te veel ontvangen uitkering ten bedrage van € 1.752,34 van betrokkenen teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 16 juli 2007 heeft de Commissie, onder wijziging van het besluit van 20 maart 2007 in die zin dat de IOAW-uitkering van betrokkenen met ingang van 19 mei 2003 wordt ingetrokken op de grond dat de inkomsten van betrokkenen uit zelfstandigheid de voor hen geldende grondslag overtreffen, het bezwaar ongegrond verklaard. De Commissie heeft tevens besloten het verzoek van betrokkenen om vergoeding van de kosten van juridische bijstand in bezwaar af te wijzen, op de grond dat niet is gebleken van onrechtmatigheid van het besluit en voorts dat de gestelde kosten niet zijn onderbouwd of gespecificeerd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkenen, dat uitsluitend was gericht tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar, gegrond verklaard, die afwijzing vernietigd, en de rechtsgevolgen van deze vernietigde afwijzing in stand gelaten. Verder is bepaald dat het in beroep door betrokkenen betaalde griffierecht wordt vergoed.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de bezwaarkosten ondeugdelijk is gemotiveerd omdat de Commissie bij haar beoordeling ten onrechte de besluiten van 24 maart 2005 en 2 juni 2005 buiten beschouwing heeft gelaten en deze besluiten zijn herroepen wegens aan de Commissie te wijten onrechtmatigheid, terwijl voorts de kosten in beginsel kunnen worden begroot aan de hand van de in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) opgenomen puntensysteem.De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 juli 2007 in stand gelaten, op de grond dat het hier ging om incidentele rechtshulp, die niet als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Bpb kan worden aangemerkt. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat bovendien niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen, omdat betrokkenen de geschriften op eigen naam hebben ingediend. De rechtbank heeft voorts geen vergoeding toegekend voor de door de gemachtigde in beroep verleende rechtsbijstand, eveneens op de grond dat geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de instandlating door de rechtbank van de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 juli 2007 en tegen het oordeel over de proceskosten in beroep.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het volgende.
4.1. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde meegedeeld dat hij zo’n drie of vier keer per jaar tegen betaling een bezwaar- of beroepschrift behandelt. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat deze omstandigheid duidt op incidenteel verleende rechtshulp, en dat hier niet gesproken kan worden van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Uit hetgeen de gemachtigde van appellant in hoger beroep heeft aangevoerd blijkt niet van omstandigheden die erop duiden dat de rechtshulpactiviteiten van deze gemachtigde niet slechts incidenteel worden verricht. De Raad is dan ook van oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 juli 2007 terecht in stand heeft gelaten en terecht geen vergoeding voor rechtsbijstand in beroep heeft toegekend.
4.2. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
IvR