ECLI:NL:RBOVE:2023:381

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_1115
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing geslachtsnaamswijziging voor minderjarige kinderen en beoordeling van belang voor de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van de geslachtsnaam van twee minderjarige kinderen. Verzoekster had op 7 juli 2021 een aanvraag ingediend om de geslachtsnaam van haar kinderen te wijzigen van [naam 5] naar [naam 6]. De minister voor Rechtsbescherming had deze aanvraag op 4 januari 2022 toegewezen, maar eiser, de vader van de kinderen, maakte bezwaar tegen deze beslissing. Hij stelde dat de geslachtsnaamswijziging het contact met zijn kinderen zou bemoeilijken en dat hij meer dan een vierde van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn in gezinsverband met de kinderen had samengeleefd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht had gebaseerd op de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij langer dan een vierde van de periode in gezinsverband met de kinderen had samengeleefd. De rechtbank benadrukte dat de geslachtsnaamswijziging geen wijziging in de familierechtelijke betrekkingen met zich meebrengt en dat er geen aanwijzingen waren dat de wijziging niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de wijziging van de geslachtsnaam in stand blijft en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1115

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. J.F.I. Sahebdien,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: mr. A.L. de Gier.
Als derde-belanghebbende neemt aan de zaak deel
[naam 1]uit [woonplaats 2] (verzoekster).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 4 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster toegewezen om de geslachtsnaam van haar twee minderjarige kinderen te wijzigen.
1.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 18 mei 2022 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en verweerder. Verzoekster is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Eiser heeft enkele uren voor aanvang van de zitting verzocht een getuige te laten horen door de rechtbank. [naam 2] (moeder van eiser) heeft niet als getuige, maar als informant aan de zitting deelgenomen.

Wat aan het bestreden besluit vooraf is gegaan

2.1.
Eiser heeft een relatie gehad met verzoekster. Zij hebben samen een dochter ( [naam 3] , geboren op [naam 3] en een zoon ( [naam 4] , geboren op [geboortedatum] ).
2.2.
Verzoekster heeft bij verweerder op 7 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een geslachtsnaamswijziging voor de minderjarige kinderen van eiser en verzoekster, van de naam [naam 5] in de naam [naam 6] .
2.3.
Verweerder heeft eiser bij brief van 14 december 2021 in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over de aanvraag naar voren te brengen. In de brief van 20 december 2021 heeft eiser aangegeven bedenkingen te hebben tegen de gevraagde naamswijziging.
2.4.
Verweerder heeft bij besluit van 4 januari 2022 de aanvraag om geslachtsnaamswijziging toegewezen. Volgens verweerder is voldaan aan het criterium dat de moeder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de kinderen heeft verzorgd en opgevoed. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten minste een vierde deel van de periode voorafgaande aan deze verzorgingstermijn in gezinsverband heeft samengeleefd met de kinderen. De belangenafweging heeft verweerder in het nadeel van eiser laten uitvallen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van verzoekster mocht toewijzen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht verweerder uitgaan van gegevens in de Basisregistratie Personen?
4.1.
Eiser voert in beroep aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de gegevens in de Basisregistratie personen (BRP). In de BRP staat dat eiser tot 30 oktober 2013 stond ingeschreven op hetzelfde adres als verzoekster, maar de buitenhuwelijkse samenleving is volgens eiser na 30 oktober 2013 doorgezet. Eiser stelt dat deze buitenhuwelijkse samenleving feitelijk pas is verbroken per 1 maart 2015. Eiser stond enkel om fiscale voordelen ingeschreven op het adres van zijn zus. In beroep heeft eiser een drietal verklaringen overgelegd, waarin wordt vermeld dat eiser tussen 11 februari 2013 en
31 december 2015 heeft samengewoond met verzoekster. Uit de verklaring die deel uitmaakt van de aanvraag van verzoekster blijkt volgens eiser ook dat verzoekster en de kinderen pas ruim na de geboorte van hun zoon zijn verhuisd. Uitgaande van de feitelijke samenwoning in gezinsverband tussen partijen, wordt naar de mening van eiser aan de vereiste periode van samenleving van ten minste een vierde van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn voldaan en moet het verzoek tot geslachtsnaamswijziging worden afgewezen.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mocht uitgaan van de gegevens die zijn opgenomen in de BRP. Dit is slechts anders als eiser aannemelijk maakt dat de samenleving in gezinsverband feitelijk langer heeft geduurd dan uit de informatie in de BRP volgt. Volgens verweerder heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Verweerder wijst erop dat de verklaringen die bij het beroepschrift zijn overgelegd tegenstrijdig zijn. In deze verklaringen wordt verschillend verklaard over de duur van de buitenhuwelijkse samenleving en de verklaringen komen niet overeen met het standpunt van eiser. Ook zijn de verklaringen onvoldoende gedetailleerd. Verweerder twijfelt verder aan de objectiviteit van de verklaring van de broer van eiser en verweerder kan niet vaststellen of de beide andere verklaringen van een objectieve bron afkomstig zijn. Verweerder gaat dan ook uit van de gegevens in de BRP. Dat de relatie volgens eiser nog enige tijd na de beëindiging van de samenleving is voortgezet maakt dit niet anders. Van belang is immers enkel of eiser met de kinderen in gezinsverband heeft samengeleefd, niet of hij een relatie had met verzoekster. Volgens verweerder is dan ook voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, sub 2, van het Besluit geslachtsnaamswijziging.
4.3.
Niet in geschil is dat de kinderen in de periode voorafgaand aan indiening van de aanvraag om geslachtsnaamswijziging vijf jaren aaneengesloten zijn opgevoed en verzorgd door verzoekster en dat dus wordt voldaan aan de voorwaarde van de zogenaamde verzorgingstermijn. De beroepsgrond richt zich op de periode van samenleving in gezinsverband voorafgaand aan deze verzorgingstermijn. De vraag is dan ook of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser minder dan een vierde van de periode voorafgaand aan de aanvang van de verzorgingstermijn in gezinsverband heeft samengeleefd met de kinderen.
4.4.
De rechtbank merkt allereerst op dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) blijkt dat voor beantwoording van de vraag of betrokkenen in gezinsverband hebben samengeleefd in beginsel mag worden uitgegaan van de in de BRP (destijds GBA) opgenomen informatie. Indien vaststaat dat betrokkenen tijdens de van belang zijnde periode niet als samenwonend in de BRP ingeschreven hebben gestaan, is het aan de betrokkene die stelt wel in die periode te hebben samengeleefd om dat aannemelijk te maken. De Afdeling heeft verder overwogen, dat onder gezin verstaan wordt ‘het samenwonen van twee of meer personen’ en dat het voor samenleven in gezinsverband als bedoeld in het Besluit derhalve noodzakelijk is dat wordt samengewoond.
4.5.
Uit de BRP volgt dat eiser en verzoekster vanaf 11 februari 2013 tot 30 oktober 2013 samen ingeschreven hebben gestaan op het adres [adres 1] in [plaats 1] . Eiser stond voor die datum van 11 februari 2013 op een ander adres ingeschreven. Eiser is op
30 oktober 2013 ingeschreven op [adres 2] in [plaats 2] . Verzoekster is vanaf
2 oktober 2014 ingeschreven op [adres 3] in [plaats 3] .
4.6.
De dochter van eiser en verzoekster is geboren op 30 januari 2013 en heeft vanaf
11 februari tot 30 oktober 2013 in gezinsverband samengeleefd met eiser. De zoon (geboren op [geboortedatum] van eiser en verzoekster heeft blijkens de informatie in de BRP nooit in gezinsverband samengeleefd met eiser. De rechtbank volgt verweerder in zijn berekening dat op grond van deze inschrijvingen kan worden vastgesteld dat eiser niet met zijn zoon en minder dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn in gezinsverband heeft samengeleefd met zijn dochter.
4.7.
Eiser en de moeder van eiser hebben op de zitting verklaard dat de relatie tussen eiser en verzoekster na 30 oktober 2013 heeft voortgeduurd. Eiser heeft echter geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan het aannemelijk is dat het samenleven in gezinsverband met de kinderen op één adres is voortgezet. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij op 30 oktober 2013 is verhuisd naar [adres 2] in [plaats 2] . Hij heeft verklaard dat hij vanaf het moment dat verzoekster op 2 oktober 2014 de woning aan [adres 3] in [plaats 3] betrok nog een periode veelvuldig ‘over de vloer kwam’. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de samenleving in gezinsverband na 30 oktober 2013 of na 2 oktober 2014 heeft voortgeduurd. Eiser en verzoekster waren niet woonachtig op hetzelfde adres. Het feit dat zij na 2 oktober 2014 enige tijd naast elkaar woonden, maakt niet dat er sprake was van samenleving in gezinsverband.
4.8.
Ook de door eiser overgelegde schriftelijke verklaringen van zijn broer, moeder en voormalige buurman, alle van 26 juni 2022, zijn onvoldoende om aannemelijk te maken dat de samenleving in gezinsverband na 30 oktober 2013 heeft voortgeduurd. Nog daargelaten dat de verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig van een objectieve bron, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze verklaringen strijdig zijn met gegevens uit de BRP en met de verklaringen van eiser zelf. Zo wordt in de verklaringen begin 2016 genoemd als het moment waarop de samenleving in gezinsverband op het adres [adres 1] in [plaats 1] zou zijn geëindigd, maar wordt eraan voorbijgegaan dat ook verzoekster al op 2 oktober 2014 niet meer woonachtig was op dit adres. Reeds om deze reden is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
4.9.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder zich baseren op de gegevens uit de BRP. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de samenleving in gezinsverband met zijn dochter en zoon voorafgaand aan de verzorgingstermijn langer heeft geduurd dan een vierde van die periode. Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, sub 2, van het Besluit geslachtsnaamswijziging was verweerder bevoegd het verzoek toe te wijzen.
Naamswijziging niet in het belang van de kinderen?
5.1.
Eiser vindt dat de geslachtsnaamswijziging contactherstel met zijn kinderen zal bemoeilijken. Hij heeft een verzoek tot gezag en omgang ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is aangehouden tot het einde van het jaar in afwachting van de resultaten uit het nog in te stellen raadsonderzoek. Het is niet ondenkbaar dat het contactherstel zal plaatsvinden.
5.2.
Verweerder stelt alle betrokken belangen te hebben afgewogen. Verweerder verwijst naar rechtspraak van de Afdeling over de belangenafweging [2] Verweerder wijst er verder op dat geslachtsnaamswijziging niet de familierechtelijke betrekking wijzigt en contactherstel niet hoeft te bemoeilijken.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat de geslachtsnaamswijziging geen wijziging meebrengt in de familierechtelijke betrekkingen. Verweerder heeft daarnaast terecht naar voren gebracht dat de wijziging van de geslachtsnaam geen verband houdt met herstel van contact tussen eiser en de kinderen. Ook na wijziging van de geslachtsnaam kan dit herstel plaatsvinden.
5.4.
Anders dan eiser betoogt, bestaan er geen aanwijzingen dat de geslachtsnaamswijziging niet in het belang van de kinderen is. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat de kinderen zich door de geslachtsnaamswijziging met verzoekster kunnen identificeren en daarmee met het gezin waarvan zij in het dagelijks leven deel uitmaken. Gelet op de bedoeling van het Besluit geslachtsnaamswijziging wordt, als niet of nauwelijks in gezinsverband met de minderjarige is samengeleefd, er van uitgegaan dat het in het belang van de minderjarige is dat deze de naam draagt van degene met wie hij een bestendige gezinssituatie heeft. [3] Dit is pas anders als er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Deze aanwijzingen zijn niet gesteld en ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de wijziging van de geslachtsnaam in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit geslachtsnaamswijziging
Artikel 3
1. Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;
b. in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed;
c. in de geslachtsnaam van een persoon die anders dan als ouder de minderjarige tezamen met een ander als behorende tot het gezin gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed.
2. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
3. Indien ten aanzien van twee of meer minderjarigen uit hetzelfde gezin verzoeken tot geslachtsnaamswijziging als bedoeld in het eerste lid worden gedaan, opdat de geslachtsnaam van deze kinderen dezelfde zal zijn, en ten minste een van de kinderen de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, geldt ten aanzien van de kinderen die deze leeftijd wel hebben bereikt de in het tweede lid bedoelde verzorgingstermijn.
4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:
a. de minderjarige al een op grond van dit artikel gewijzigde geslachtsnaam heeft;
b. de minderjarige van twaalf jaren of ouder niet instemt met de verzochte geslachtsnaamswijziging;
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft; of
d. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:
1°. de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, waarbij onder misdrijf wordt begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf; of
2°. verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9885.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2722.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2015.