ECLI:NL:RBOVE:2023:3627

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
ak_22_919 en ak_22_929
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van 13 woningen in Wesepe; toetsing aan bestemmingsplan en parkeernormen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, zijn de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 13 woningen aan de [adres 1] en [adres 2] in [plaats] aan de orde. De rechtbank heeft op 8 september 2023 uitspraak gedaan in de zaken met zaaknummers ZWO 22/919 en ZWO 22/929. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe op 9 november 2021, en het bestreden besluit op de bezwaren van eisers volgde op 12 april 2022. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het aantal vergunde woningen niet in strijd is met het bestemmingsplan 2007, dat voldoende parkeerplaatsen zijn voorzien en dat de ontsluiting van de percelen voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het welstandsadvies van Het Oversticht niet ondeugdelijk is en dat de vergunningverlening in overeenstemming is met de relevante wet- en regelgeving. De eisers kregen geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 22/919 en ZWO 22/929

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1.
[eiser 1]en
[eiser 2], uit [woonplaats 1] , eisers in ZWO 22/919
(gemachtigde: mr. C.C. Ruijsbroek),
2.
[eiser 3]en
[eiser 4], uit [woonplaats 2] , eisers in ZWO 22/929,
en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.

Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 13 woningen aan de [adres 1] (nrs. [huisnummers 1] ) en de [adres 2] (nrs. [huisnummers 2] ) in [plaats] (hierna: de percelen).
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het primaire besluit van 9 november 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 12 april 2022 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de verlening van deze omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met twee afzonderlijke verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 augustus 2023 op zitting behandeld.
[eiser 1] en [eiser 2] (hierna: de [eisers 1] ) zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. [eiser 3] en [eiser 4] (hierna: de [eisers 2] ) zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] en
[vertegenwoordiger 2] . [bedrijf] heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 3] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. De percelen zijn gelegen in een onbebouwd (plan)gebied aan de rand van een nieuwbouwwijk aan de westkant van [plaats] . De [eisers 1] en de [eisers 2] wonen op korte afstand van dit gebied.

Planologisch kader

3. De percelen zijn gelegen binnen het bestemmingsplan “ [plaats] ” (hierna: bestemmingsplan 2007), binnen een vlak met de bestemming “Woongebied” en de nadere aanduiding ‘8-16’. Dit bestemmingsvlak bestaat uit een noordelijk deel en een zuidelijk deel, van elkaar gescheiden door een aanduidingsgrens. In het zuidelijke deel is op de plankaart de aanduiding ‘ha’ (hoogteaccent) opgenomen. De vergunde 13 woningen zijn gelegen in het noordelijke deel.
Voor de percelen geldt tevens het bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” (hierna: het parapluplan).
Besluitvorming
4. Bij aanvraag van 28 december 2020 heeft [bedrijf] verweerder verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van 13 woningen op de percelen. Dit betreft 2 vrijstaande woningen, 3 twee-onder-een kapwoningen en 5 rijwoningen aan de [adres 1] (11 woningen) en de [adres 2] (2 woningen). De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag op twee onderdelen in strijd is met bestemmingsplan 2007. Dit betreft ten eerste de goothoogte bij 9 woningen aan de [adres 1] . De aanvraag ziet op een goothoogte (hetzij aan de voorzijde, hetzij aan de achterzijde) van 5,5 meter. Dit is in strijd met artikel 22.2.1, onder e, van de planregels, waarin staat dat de goothoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen. Ten tweede betreft dit de erkers bij 6 woningen aan de [adres 1] . De erkers staan voor de voorgevel, wat in strijd is met artikel 22.2.2, onder a, van de planregels. Daarin staat dat de afstand van een uitbouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet minder dan 3 meter mag bedragen.
Verweerder heeft daarom de aanvraag voor de activiteit ‘bouwen’ mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Zie artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, voor wat betreft de hogere goothoogte, binnenplans afgeweken kan worden van bestemmingsplan 2007 op grond van artikel 22.4.1, onder b, van de planregels. Voor wat betreft de erkers kan er met een zogenaamde kruimelafwijking worden afgeweken van bestemmingsplan 2007.
6. In het primaire besluit van 9 november 2021, gehandhaafd in het bestreden besluit van 12 april 2022, heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ verleend. Bij het vergunnen van de laatstgenoemde activiteit heeft verweerder toepassing gegeven aan zowel het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 22.4.1, onder b, van de planregels als aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Afbakening van het voorliggende geschil
7. Het bestreden besluit betreft een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. De omgevingsvergunning voor ‘afwijken van het bestemmingsplan’ ziet op de hogere goothoogte en het realiseren van erkers bij enkele woningen.
De rechtbank stelt vast dat de [eisers 1] en de [eisers 2] de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ ten behoeve van de hogere goothoogte en de erkers, zowel wat betreft de bevoegdheid als het gebruiken van de bevoegdheid, niet hebben bestreden. Hun beroepsgronden zien enkel op de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ van 13 woningen. Dit is ter zitting desgevraagd bevestigd door de [eisers 1] en de [eisers 2] .
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van de [eisers 1] aangevoerd dat het bestemmingsplan dateert uit 2007 en dat de daaraan ten grondslag liggende ecologische toets en CO2-toets verouderd zijn. De gemachtigde heeft desgevraagd meegedeeld dat zij hiermee wil betogen dat dit weliswaar geen gevolgen heeft voor de rechtskracht van bestemmingsplan 2007 maar dat hier wel rekening mee had moeten worden gehouden bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Er had een ecologisch onderzoek en een stikstofonderzoek uitgevoerd moeten worden, aldus de gemachtigde.
De rechtbank overweegt hierover dat, nu de [eisers 1] het besluitonderdeel ‘afwijken van het bestemmingsplan’ niet heeft bestreden, de rechtbank dit betoog niet anders kan duiden dan dat de gemachtigde stelt dat verweerder niet heeft onderzocht of er tevens een Wnb-vergunning (gebiedsbescherming) en/of een Wnb-ontheffing (soortenbescherming) nodig is die aangehaakt had moeten worden.
Hierover overweegt de rechtbank dat het gestelde niet-aanhaken van een Wnb-vergunning en/of een Wnb-ontheffing afzonderlijke besluitonderdelen zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2535, overweging 9. Het is in strijd met de goede procesorde om buiten de beroepstermijn dan wel buiten de termijn voor het indienen van gronden het geschil uit te breiden met een ander/nieuw besluitonderdeel. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4164, overweging 6.1.
Dit is ter zitting aan de gemachtigde van de [eisers 1] voorgehouden. Gemachtigde heeft hierop meegedeeld dat zij pas in een erg laat stadium van deze beroepsprocedure de stukken van de vorige gemachtigde heeft ontvangen, zodat zij deze beroepsgrond niet eerder heeft kunnen aanvoeren. De rechtbank overweegt hierover dat gemachtigde in een ‘rijdende trein’ is gestapt bij het overnemen van deze zaak. De procesrechtelijke consequentie hiervan is dat de (huidige) gemachtigde gebonden is aan de omvang van het geschil zoals is ontstaan door de beroepsgronden van de vorige gemachtigde.
De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond niet bespreken.
9. Vorenstaande betekent dat in deze uitspraak enkel het besluitonderdeel ‘bouwen’ ter beoordeling voorligt.
Toetsingskader
10. In artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staat, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan (a) niet voldoet aan de bepalingen van het Bouwbesluit 2012, (c) in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en (d) in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Beoordeling van de beroepsgronden
Vergunde aantal woningen in strijd met bestemmingsplan 2007?
11. De [eisers 1] stelt dat er meer woningen worden vergund dan op grond van bestemmingsplan 2007 en het beeldkwaliteitsplan zijn toegestaan. Bestemmingsplan 2007 staat de bouw van 8-16 woningen toe. Dit maximale aantal geldt voor het gehele bestemmingsvlak, bestaande uit het noordelijke deel (waar de vergunde 13 woningen zullen worden gebouwd) en het zuidelijke deel (waar een gebouw met een hoogteaccent is gepland) tezamen. Dit volgt niet alleen uit de aanduiding op de plankaart, maar blijkt tevens uit het beeldkwaliteitsplan. Op pagina 15 van het beeldkwaliteitsplan wordt gesproken over maximaal 10 woningen in het noordelijke deel en maximaal 6 woningen in het zuidelijke deel. Het vergunde bouwplan (13 woningen in het noordelijke deel) is hiermee in strijd. Uit informatie die met een Wob-verzoek is verkregen, blijkt dat er plannen zijn om in totaal 30 woningen in het totale gebied te bouwen. Het vergunde bouwplan is dan ook wat betreft het aantal woningen in strijd met bestemmingsplan 2007 en deze strijd is niet onderkend.
12. De [eisers 2] stelt primair dat bestemmingsplan 2007 niet als toetsingskader kan worden gebruikt omdat dit bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar, wat in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Subsidiair stelt de [eisers 2] dat er meer woningen worden vergund dan op grond van bestemmingsplan 2007 is toegestaan. Op de plankaart tussen het noordelijke en zuidelijke deel is een aanduidingsgrens getekend en geen bestemmingsgrens. Deze aanduidingsgrens ziet enkel op de locatie van het gebouw met het hoogteaccent, te weten in het zuidelijke deel. Het maximaal aantal te bouwen woningen (16) geldt dan ook voor het gehele gebied. Dat blijkt ook uit de toelichting bij bestemmingsplan 2007 en het beeldkwaliteitsplan. Aan de toelichting bij een bestemmingsplan komt volgens de rechtspraak betekenis toe als de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in hun samenhang duidelijk zijn. Daarvan is in deze zaak sprake. Er is namelijk sprake van een vlekkenplan, waarbij de inrichting van het gebied, zoals de aanduiding van bouwvlakken en ontsluiting ontbreekt. De toelichting geeft dan belangrijke aanwijzingen over de invulling zoals die is bedoeld. In de toelichting staat dat gedacht wordt aan 10 reguliere woningen en een bijzonder pand, waarbij wordt gedacht aan maximaal 6 wooneenheden. Het beeldkwaliteitsplan sluit aan bij de genoemde aantallen in de toelichting.
13. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
13.1.
In artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo staat, samengevat weergegeven, dat de aanvraag moet worden getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Het enkele feit dat bestemmingsplan 2007 ouder is dan 10 jaar (en niet opnieuw is vastgesteld, zoals artikel 3.1, tweede lid, van de Wro voorschrijft) betekent niet dat bestemmingsplan 2007 geen rechtskracht meer zou hebben en er niet aan dit bestemmingsplan mag worden getoetst. Dit volgt uit artikel 3.1, vierde lid, van de Wro.
Verweerder heeft dan ook terecht de aanvraag getoetst aan bestemmingsplan 2007.
13.2.
Een bestuursorgaan moet beslissen op een aanvraag zoals die bij hem is ingediend. Dit is vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1081, overweging 2.2. De aanvraag van 28 december 2020 ziet op het bouwen van 13 woningen in het noordelijke deel van het gebied. Hierop heeft verweerder een (positieve) beslissing genomen en de rechtmatigheid van die beslissing ligt in deze beroepszaken ter beoordeling voor. Eventuele toekomstige aanvragen met betrekking tot woningbouw in het noordelijke en/of zuidelijke deel liggen nu niet voor. Die toekomstige aanvragen moeten eveneens aan bestemmingsplan 2007 worden getoetst. Als eisers het niet eens zijn met de besluitvorming op die aanvragen, dan kunnen zij hiertegen in beroep gaan bij de rechtbank.
De rechtbank beperkt zich in deze uitspraak dan ook tot de vergunde 13 woningen in het noordelijke deel van het gebied.
13.3.
In artikel 22.1 van de planregels staat, onder andere, dat de voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden bestemd zijn voor het wonen in woonhuizen tot het met minimaal – maximaal aantal eenheden op de plankaart aangeduide aantal woningen. Op de plankaart staat het aantal 8-16. Dit betekent dat binnen dat plangebied minimaal 8 woningen en maximaal 16 woningen mogen worden gebouwd. Omdat het vergunde bouwplan ziet op het bouwen van ‘slechts’ 13 woningen, behoeft de vraag of de (niet aangevraagde en dus ook niet vergunde) wooneenheden/appartementen in het gebouw met het hoogteaccent onderdeel uitmaken van deze maximaal toegestane 16 woningen, geen bespreking.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 22.1 van de planregels in combinatie met de plankaart voldoende duidelijkheid over het aantal woningen dat mag worden gebouwd. Dat in bestemmingsplan 2007 niet exact is aangegeven waar deze woningen precies moeten worden gebouwd, is hierbij niet relevant. Aan de beweerdelijke bedoeling van de planwetgever in de toelichting, wat daar verder ook van zij, kan daarom geen betekenis worden toegekend. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:583.
13.4.
Dat in het beeldkwaliteitsplan wordt gesproken over 10 te bouwen woningen in het noordelijke deel van het gebied, is voor de voorliggende besluitvorming niet relevant. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2444. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld of en hoe een inrichtings- en beeldkwaliteitsplan (in die uitspraak verder ‘inrichtingsplan’ genoemd) kan fungeren als toetsingskader voor omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen’. In die uitspraak staat dat, naast de verplichte toetsing aan de planregels, mede aan een van het bestemmingsplan deel uitmakend inrichtings- of inpassingsplan betekenis kan toekomen als toetsingskader voor een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarvoor is vereist dat het inrichtings- of inpassingsplan voldoende concreet en duidelijk is. Daarnaast is vereist dat zo’n inrichtings- of inpassingsplan via de planregels tot onderdeel van de toetsingsnormen wordt gemaakt.
Reeds omdat in de van toepassing zijnde planregels het beeldkwaliteitsplan niet tot onderdeel van de toetsingsnormen is gemaakt (er staat in artikel 22 van de planregels immers niet dat bouwaanvragen aan het beeldkwaliteitsplan moeten worden getoetst) kan eventuele strijd met het beeldkwaliteitsplan dan ook niet resulteren in een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
13.5.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het aantal vergunde woningen (13 stuks) niet in strijd is met bestemmingsplan 2007. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo is daarom in zo verre niet van toepassing.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein?
14. De [eisers 1] stelt dat het bouwplan in strijd is met het parapluplan in samenhang met de toepasselijke beleidsregels. Er moet immers op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In deze zaak worden er niet dan wel deels op eigen terrein parkeerplaatsen aangelegd en wordt er niet voldaan aan de norm van 1,6 parkeerplaatsen per woning.
15. De [eisers 2] stelt eveneens dat er te weinig parkeerplaatsen worden aangelegd. Volgens de [eisers 2] wordt met de term ‘eigen terrein’ het eigen terrein bij elke woning bedoeld. Verweerder heeft deze term onjuist ingevuld door uit te gaan van de grond in eigendom bij de projectontwikkelaar, aldus de [eisers 2] . Ook is verweerder ten onrechte uitgegaan van 1,6 parkeerplaatsen per woning, terwijl de parkeernorm volgens haar 2 parkeerplaatsen per woning bedraagt.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
16.1.
In artikel 4.1 van het parapluplan staat het volgende.
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit bouwen, met inachtneming van het volgende:
a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid, indien:
1. Voldaan wordt aan de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe (zie Bijlage 1) met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
De in Bijlage 1 van de Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe opgenomen parkeernormen worden bepaald door de hoofdfunctie (in deze zaak: Wonen), de functie (vrijstaande woning, halfvrije woning of rijtjeswoning) en de ligging van de woning (in deze zaak: rest bebouwde kom). Voor een vrijstaande woning is de parkeernorm 2,0, voor een twee-onder-een kapwoning is de parkeernorm 1,8 en voor een rijtjeswoning is de parkeernorm 1,6.
16.2.
Het bouwplan ziet op 2 vrijstaande woningen (dus 2 x 2 = 4 parkeerplaatsen), 6 twee-onder-een kapwoningen (dus 6 x 1,8 = 10,8 parkeerplaatsen) en 5 rijtjeswoningen (dus 5 x 1,6 = 8 parkeerplaatsen). Totaal zijn er dus 22,8 = 23 parkeerplaatsen vereist.
Uit de overzichtstekening, gehecht aan productie 2 van verweerder, blijkt dat er 12 parkeerplaatsen op het terrein bij de te bouwen 13 woningen worden gerealiseerd. Verder is een parkeergebiedje met 7 parkeerplaatsen voor algemeen gebruik ingetekend. Verder blijkt uit de stukken (zie bijvoorbeeld het verweerschrift) dat er rekening is gehouden met parkeren langs de straat.
Naar het oordeel van de rechtbank voorziet het bouwplan in voldoende (minimaal 23) parkeerplaatsen.
Dat al deze 23 parkeerplaatsen op de woonpercelen moeten worden gerealiseerd, zoals de [eisers 1] en de [eisers 2] stellen, vermag de rechtbank niet in te zien. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat onder ‘eigen terrein’ in artikel 4.1 van het parapluplan, het terrein in eigendom bij de ontwikkelaar moet worden begrepen. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe, paragraaf 3.2, laatste twee alinea’s.
16.3.
Gelet op vorenstaande is het bouwplan, wat betreft het aantal parkeerplaatsen en de situering ervan, niet in strijd met het parapluplan. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo is daarom in zo verre niet van toepassing.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Strijd met redelijke eisen van welstand?
17. De [eisers 1] stelt dat verweerder het welstandsadvies van Het Oversticht niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Ten eerste blijkt uit de tekst dat Het Oversticht het plan niet goed heeft kunnen beoordelen en dat zij een plan voor het gehele gebied nodig heeft. Ten tweede volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat bij de welstandstoets de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden als uitgangspunt moeten worden gehanteerd maar dat, als een bestemmingsplan meer keuze laat, er meer beoordelingsruimte is om een bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten. In deze zaak is er sprake van een vlekkenplan, zodat dit voor de welstandscommissie aanleiding had moeten zijn voor een (meer) grondige toets.
18. De [eisers 2] stelt eveneens dat Het Oversticht in haar advies heeft aangegeven dat zij niet in staat is een goed advies te geven omdat informatie over de verdere invulling van het gebied ontbreekt.
19. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
19.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3860) dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft verweerder - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandsbeoordeling een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat, hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, hij op dat mag advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1527.
19.2.
In het welstandsadvies van 4 oktober 2021 is geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. In dit advies staat het volgende.
“De voorliggende plannen betreft het geheel van woning zonder het gebouw aan de [adres 3] . Dit gebouw ‘het paradepaardje’, wordt later ingediend.
De ingediende stedenbouwkundige situatie is aangepast ten opzichte van stedenbouwkundig schetsplan d.d. 29 november 2019. Het ingediende stedenbouwkundig plan past binnen het bestemmingsplan en het bestemmingsplan is leidend hierin. De afzonderlijke plannen voor de vrijstaande woningen, de twee onder een kap woningen en de rijwoningen kenmerken zich door een variatie aan architectuur die past in het dorp [plaats] en de gestelde criteria. De woningen hebben een lage gootlijn aan de straatzijde en bestaan uit een a twee laag met kap. Een aantal kappen hebben een wolfseind. Het geheel is opgetrokken in passend materiaal met passende kleuren.
Voor de verdere uitwerking en uitvoering van het plan is de inrichting openbare ruimte, de bestrating en het groen, alsmede het ontwerp van het gebouw aan de [adres 3] belangrijke onderdelen. De uitwerking van deze onderdelen zijn van wezenlijk belang voor het slagen van het plan als geheel. Met veel belangstelling worden deze onderdelen nog tegemoet gezien.”
19.3.
Dat in het welstandsadvies aandacht wordt gevraagd voor het in de toekomst te realiseren gebouw met het hoogteaccent (het zogenaamde ‘paradepaardje’) en aandacht wordt gevraagd voor de inrichting van de openbare ruimte, betekent niet dat de welstandscommissie deze informatie nodig heeft om het plan, zoals dit aan haar is voorgelegd, te kunnen beoordelen. Uit het welstandsadvies volgt immers dat de welstandscommissie het plan heeft getoetst aan de welstandscriteria en dat is geoordeeld dat het plan hieraan voldoet.
Verder overweegt de rechtbank dat het feit dat sprake is van een niet gedetailleerd uitgewerkt bestemmingsplan, niet betekent dat de welstandscommissie op een andere wijze (meer grondig) zou moeten toetsen. De welstandscommissie moet immers toetsen aan de van toepassing zijnde welstandscriteria, ongeacht de mate van gedetailleerdheid van het bestemmingsplan.
19.4.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies ondeugdelijk is en niet door verweerder had mogen worden overgenomen. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo is daarom niet van toepassing.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Ontsluiting van de woonpercelen geregeld?
20. De [eisers 1] stelt dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012 omdat er niet is voorzien in wegen en een ontsluiting van het plangebied, zodat de percelen
waarop de woningen zullen worden gebouwd niet bereikbaar zijn voor hulpdiensten. De omgevingsvergunning voor het bouwen van de 13 woningen had daarom geweigerd moeten worden. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1266. Er is weliswaar achteraf een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van wegen en paden in het plangebied, maar deze omgevingsvergunning is nog niet onherroepelijk. De [eisers 1] stelt dat zij tegen deze omgevingsvergunning bezwaar heeft gemaakt.
21. De [eisers 2] stelt eveneens dat de woningen niet bereikbaar zijn voor hulpdiensten zoals het Bouwbesluit 2012 voorschrijft.
22. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
22.1.
Artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo betreft een zogenaamde aannemelijkheidstoets. Als naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, is er sprake van een weigeringsgrond.
Artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg ligt die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt, onder andere, dat het eerste lid niet van toepassing is indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt.
22.2.
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft verweerder aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een straat met parkeervoorzieningen in plan [adres 1] in [plaats] . Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Er is sprake van een zogenaamd projectafwijkingsbesluit (als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3, van de Wabo) en dit besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Hiertegen staat geen bezwaar open maar beroep bij de rechtbank.
Bij de rechtbank is geen beroep ingesteld tegen het besluit van 17 mei 2022. Dit is ter zitting desgevraagd bevestigd door partijen. Het besluit van 17 mei 2022 is daarom onherroepelijk.
22.3.
Uit de tekening behorende bij het besluit van 17 mei 2022 blijkt dat de (nog niet openbare weg) [adres 1] de verbindingsweg is naar de openbare weg [adres 2] . Dit is in overeenstemming met artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Alleen het perceel [adres 2] ligt niet aan deze verbindingsweg maar heeft volgens de tekening een eigen aansluiting (rode klinkeraanduiding) op de [adres 2] . De ontsluiting van de 13 percelen is daarmee in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het ten tijde van het bestreden besluit aannemelijk was dat de ontsluiting van de 13 percelen in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de procedures die hebben geresulteerd in het bestreden besluit en het besluit van 17 mei 2022 nagenoeg gelijktijdig zijn doorlopen.
22.4.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo in zo verre niet van toepassing is.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Wateroverlast vanwege de [adres 4] ?
23. De [eisers 2] stelt dat de percelen grenzen aan het stroomgebied van de [adres 4] . Volgens bestemmingsplan 2007 moeten er voorzieningen voor de waterhuishouding worden getroffen. Bij de vergunningverlening is hiermee geen rekening gehouden.
24. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting aangegeven dat de gronden nabij het stroomgebied van de [adres 4] in bestemmingsplan 2007 zijn aangeduid als “ [adres 4] ”. Binnen deze zone gelden beperkingen/randvoorwaarden voor eventuele ruimtelijke ontwikkelingen. De percelen waarop de vergunde woningbouw is gepland liggen 50 tot 60 meter buiten deze zone.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

25. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 13 woningen op de percelen in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.