ECLI:NL:RBOVE:2023:3476

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ak_22_914
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om informatie over de vuurwerkramp in Enschede en de openbaarheid van documenten

In deze zaak heeft eiser, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), informatie opgevraagd over de vuurwerkramp in Enschede in 2000. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar een aantal documenten zijn niet of slechts gedeeltelijk verstrekt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat heeft geleid tot een bestreden besluit waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de weigering om concepten van documenten openbaar te maken, niet standhoudt. De rechtbank oordeelt dat concepten op dezelfde wijze beoordeeld moeten worden als andere documenten waarop de Wob van toepassing is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de motivering over het openbaar maken van concepten betreft en bepaalt dat verweerder binnen 12 weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij per document moet worden gemotiveerd waarom openbaarmaking ervan geheel of gedeeltelijk achterwege moet blijven.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken op basis van artikel 10, tweede lid, van de Wob, niet altijd gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de motivering van de weigeringen te herzien en te zorgen voor een zorgvuldige afweging van de belangen bij openbaarmaking. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/914

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: J.P.E. Baakman),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder,

(gemachtigden: mr. N.N. Bontje, M.J.C. van Amerongen, H.H.B. Hartkamp).

Inleiding

Op 24 februari 2020 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan verweerder gevraagd om informatie over de vuurwerkramp in Enschede in 2000 (vuurwerkramp Enschede), de wetgeving over classificatiesystemen voor gevaarlijke stoffen en de vuurwerkramp in Culemborg in 1991 (vuurwerkramp Culemborg).
Op 19 oktober 2021 heeft verweerder informatie over de vuurwerkramp Enschede gedeeltelijk openbaar gemaakt, nadat eerder informatie over de vuurwerkramp Culemborg aan eiser was verstrekt. Het verzoek over de wetgeving over classificatiesystemen voor gevaarlijke stoffen is doorgezonden aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Het geschil tussen partijen in deze zaak heeft alleen betrekking op de openbaarheid van informatie over de vuurwerkramp Enschede.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit over openbaarheid van informatie over de vuurwerkramp Enschede.
Bij besluit van 21 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 20 mei 2022 beroep aangetekend tegen dit besluit.
Bij brief van 29 juli 2022 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. Daarbij heeft verweerder op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de niet-openbare documenten en ongelakte documenten uit het procesdossier van de vuurwerkramp Enschede. De rechtbank heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser toegezonden. Daarbij is aan eiser gevraagd of hij toestemming geeft om de stukken waarop verweerder geheimhouding heeft toegepast, te betrekken bij de beoordeling van het beroep. Eiser heeft die toestemming verleend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het primaire besluit 587 documenten geselecteerd die binnen
de reikwijdte van het verzoek vallen. Bij het bestreden besluit zijn documenten aan deze selectie toegevoegd. Verweerder heeft de documenten deels verstrekt of documenten deels ‘gelakt’ verstrekt. Verweerder heeft zich hierbij beroepen op:
artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de Wob;
artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob;
artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob;
artikel 11, eerste lid van de Wob;
en artikel 365, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).
2. Eiser is het niet eens met verweerder voor zover de documenten niet of gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt en heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd:
Documenten over [bedrijf] B.V. van [naam] zijn ten onrechte niet betrokken in de zoekslag;
De zoekopdracht was te beperkt;
Enkele genoemde LCI-documenten zijn niet beoordeeld;
Documenten zijn in slecht leesbare kwaliteit verstrekt;
Documenten gericht aan het ministeriële beleidsteam (MBT) zijn ten onrechte geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid onder g van de Wob (eenheid van kabinetsbeleid);
Documenten over juridische procedures en overleggen zijn ten onrechte geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid onder g van de Wob;
Documenten over inspectierapporten en processen-verbaal interviews zijn ten onrechte geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid onder d en g van de Wob;
Documenten zijn ten onrechte geweigerd met een beroep op artikel 11, eerste lid van de Wob;
Documenten zijn ten onrechte ongemotiveerd geweigerd;
Documenten zijn ten onrechte geweigerd met een verwijzing naar artikel 365 van het WvSv.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden als volgt.

Omvang zoekopdracht

[bedrijf] en te beperkte zoekopdracht (beroepsgronden 1 tot en met 3)
4. Eiser stelt dat ten onrechte de documenten uit de drie dossiers ‘[dossier 1]’, ‘[dossier 2]’ en ‘[dossier 3]’ niet zijn beoordeeld. Eiser stelt dat verweerder in het bezit is van het dossier ‘[dossier 4]’ en dus ook van het gehele dossier ‘[dossier 1]’. Eiser verwijst naar een brief van Logistiek Centrum Inspecties (LCI) van 13 juli 2000 aan de gemeente Enschede waarin de drie dossiers worden opgevraagd. Hieruit blijkt dat meer stukken aanwezig moeten zijn. In ieder geval had verweerder deze stukken bij de gemeente Enschede moeten achterhalen. Verder stelt eiser dat verweerder ook had moeten zoeken met andere namen, adressen, data en dossierkenmerken.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift een nieuwe zoekslag uitgevoerd met de zoektermen ‘ [zoekterm 1] ’,
‘ [zoekterm 2] ’, ‘ [zoekterm 3] ’ en ‘ [zoekterm 4] ’. Deze zoektermen betreffen de zoektermen die naar aanleiding van het bezwaarschrift naar voren zijn gekomen. Dit heeft er toe geleid dat bij het bestreden besluit alsnog 56 documenten uit het papieren archief (gedeeltelijk) zijn openbaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee uitvoering heeft gegeven aan het verzoek om openbaarheid en geen additionele zoekopdracht met andere termen diende uit te voeren. De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de zoektermen ‘vuurwerkramp’ en ‘Enschede’ ook alle documenten hebben opgeleverd waarin de straatnaam ‘ [zoekterm 3] ’ onjuist zou zijn gespeld.
4.2.
Zoals uit de rechtspraak [1] van de Afdeling [2] volgt, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat ondanks de uitgevoerde extra zoekslag (meer) stukken uit de gemeentelijke dossiers, waarnaar verwezen worden in de brief van het LCI, onder verweerder berusten. Dat de zoekslag niet de gewenste documenten oplevert, brengt niet met zich mee dat de zoekslag te beperkt is geweest en documenten van [naam] buiten beschouwing zijn gelaten.
LCI documenten
4.3.
Eiser voert aan dat de door hem geduide LCI-documenten met kenmerken LCI-0284, LCI-0285, LCI-0286, LCI-0287, LCI-0288 ten onrechte niet zijn beoordeeld.
4.4.
De rechtbank overweegt over de LCI-documenten als volgt. Verweerder heeft gewezen op de coördinerende en faciliterende taak van het LCI. Het LCI beschikte alleen over informatie afkomstig van de verschillende inspecties. Het LCI bracht dan ook niet zelfstandig documenten tot stand en had geen eigenstandige bevoegdheden. Om deze reden zijn volgens verweerder in de archieven geen herleidbare dossierkenmerken van het LCI in de archieven aanwezig. De rechtbank acht deze verklaring plausibel. Nu verweerder bovendien de betrokkenheid van het ministerie van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van de behandeling van het bezwaar heeft beoordeeld,
is het niet aannemelijk dat meer documenten onder verweerder berusten dan de documenten die zijn opgenomen in de inventarislijst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn toelichting inzichtelijk heeft gemaakt dat hij voldoende zorgvuldig onderzoek naar onder hem berustende documenten heeft gedaan.
Achterhalen documenten
4.5.
Eiser heeft gewezen op dossiers van de gemeente Enschede over het grondbedrijf, vuurwerk(opslag), ruimtelijke ordening en handhaving die onder verweerder zouden moeten berusten of door verweerder bij het college van de gemeente Enschede dienen te worden achterhaald. De rechtbank overweegt dat anders dan eiser stelt, uit artikel 4 van de Wob niet voortvloeit dat verweerder, indien het schriftelijke verzoek ziet op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, gehouden zou zijn die stukken te achterhalen.
4.6.
Dit ligt anders voor de doorzending van het informatieverzoek. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [3] , bepaalt artikel 4 van de Wob dat een bestuursorgaan een schriftelijk Wob-verzoek, indien dat verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, moet doorzenden naar dat bestuursorgaan. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verwezen naar dossiers van gemeente Enschede. Het had onder deze omstandigheden op de weg van verweerder gelegen om het verzoek van eiser voor zover dat betrekking heeft op deze documenten door te sturen aan het college van de gemeente Enschede. Verweerder heeft dit ten onrechte achterwege gelaten.

Documenten in onleesbare kwaliteit

5. Eiser voert aan dat verweerder ook navraag had moeten doen bij het college van gemeente Enschede om de slecht ingescande documenten alsnog in een leesbare kwaliteit te verkrijgen.
5.1.
Verweerder heeft aangevoerd dat de originele documenten in het archief in slechte kwaliteit aanwezig zijn en dat hij hierin geen verandering kan brengen.
5.2.
De rechtbank heeft op zitting kennisgenomen van enkele originele documenten die bij verweerder berusten en waarvan een gescande versie openbaar is gemaakt. De rechtbank constateert dat deze originele documenten van slechte kwaliteit zijn. Verweerder kan dan ook niet worden verweten dat deze documenten in een beter leesbare kwaliteit hadden moeten worden verstrekt. Verweerder heeft zich hierbij bij het ontbreken van een wettelijke plicht daartoe terecht op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden is om te achterhalen of bij een ander bestuursorgaan deze stukken in beter leesbare kwaliteit beschikbaar zijn. Artikel 4 van de Wob heeft tenslotte alleen betrekking op stukken die niet onder verweerder berusten, terwijl de slecht leesbare documenten juist wel onder verweerder berusten.

Documenten van en voor het MBT, artikel 10, tweede lid onder g, van de Wob

6. Eiser stelt dat de eenheid van regeringsbeleid en het raken van regeringsbeleid geen gegronde redenen zijn om een beroep op artikel 10, tweede lid onder g, van de Wob te rechtvaardigen. Verweerder stelt ten onrechte het MBT gelijk aan de Ministeriële commissie crisisbeheersing (MCCb). Het instellingsbesluit voor de MCCb is pas op 16 juli 2009 in werking getreden. De geheimhoudingsplicht is dan ook niet van toepassing op het MBT. Verder stelt eiser dat de ‘eenheid van het kabinetsbeleid’ geen reden kan zijn om de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob in te roepen. Hij wijst erop dat het kabinet ten tijde van het primaire besluit al 200 dagen demissionair was en de documenten vooral betrekking hebben op de kabinetten Kok en Balkenende.
6.1.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het MBT gelijk kan worden gesteld met een commissie zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Reglement van Orde voor de ministerraad. Het MBT was samengesteld uit de betrokken ministers en staatssecretarissen en vormde feitelijk een deel van de ministerraad. Het MBT maakte onderdeel uit van de crisisstructuur, zoals deze nadien in 2009 is geformaliseerd door instelling van de MCCb. Dat aan het MBT anders dan aan de MCCb nog geen bevoegdheid tot formele besluitvorming [4] toe kwam, maakt niet dat het geldende geheimhoudingsregiem niet van toepassing zou zijn op documenten van het MBT. Dat er geen sprake is van een formeel juridische rechtsopvolging, zoals eiser stelt, maakt dit niet anders.
6.2.
Vervolgens volgt de rechtbank verweerder ook in zijn standpunt dat voor het functioneren van de ministerraad geheimhouding van wat in zijn vergaderingen wordt besproken essentieel is, zowel vanwege de eenheid van het regerings- en kabinetsbeleid als om te verzekeren dat binnen het kabinet in alle vrijheid van gedachten kan worden gewisseld. Dat er vanwege het grote tijdsverloop meerdere achtereenvolgende kabinetten betrokken zijn geweest bij de vuurwerkramp Enschede, maakt dat niet anders. Ook dan kan de ‘eenheid van het kabinet’ in het geding zijn. De uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021 [5] , brengt niet met zich mee dat bij een belangrijke maatschappelijke en gevoelige kwestie documenten uit de ministerraad na tijdsverloop openbaar zouden moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft daarbij het oordeel beperkt tot de vraag of op grond van artikel 11, tweede lid van de Wob bij dergelijke omstandigheden mogelijkheden bestaan om persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad in niet tot personen herleidbare vorm bekend te maken. Hiervan is geen sprake, nu verweerder de weigering heeft gebaseerd, en naar het oordeel van de rechtbank mocht baseren, op artikel 10, tweede lid, onder g. van de Wob. De beroepsgrond slaagt niet.
Juridische procedures en overleggen, artikel 10, tweede lid 2, onder g, van de Wob
7. Eiser voert aan dat niet gebleken is dat openbaarmaking van de documenten over de juridische procedures en overleggen met de Landsadvocaat tot een onevenredige benadeling van de Staat leidt. Het feit dat in een artikel wordt gesproken over het doen van aangifte en dat dit mogelijk niet juridische procedures tot gevolg kan hebben, vormt geen gegronde reden om af te zien van openbaarmaking. Eiser doet een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021 [6] .
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het inzage geven in stukken uit overleggen en procedures kan leiden tot benadeling van de Staat. Verweerder heeft terecht gewezen op het belang om in een individuele zaak in volledige vrijheid en vertrouwelijkheid overleg tussen de Staat en de Landsadvocaat vorm te kunnen geven. Dit kan betrekking hebben op aanhangig gemaakte, voorgenomen of toekomstige procedures. Het besluit is onderbouwd met de motivering dat uit het nieuwsartikel uit 2021 en de aangifte uit 2019 blijkt dat er nog een actueel belang is om de procespositie van de Staat te beschermen. Daarmee wordt enkel beoogd de procespositie te beschermen en wordt niet het voorkomen van aangiften tegen de Staat nagestreefd. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank gelet op het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de staat afzien van openbaarmaking van de gevraagde documenten over (het overleg voor) juridische procedures tussen de Staat en de Landsadvocaat.
7.2.
Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 202, kan hem niet helpen. De rechtbank constateert eerst dat verweerder artikel 11, eerste lid, van de Wob niet meer als grondslag heeft gehanteerd voor weigering van documenten over juridische procedures en overleggen. Voor zover eiser zich in de door hem aangeduide beroepsgrond 8 opkomt tegen de weigeringsgrond op grond van dit artikel 11, eerste lid van de Wob, slaagt deze reeds om deze reden niet. Bovendien brengt de uitspraak van 24 februari 2021 van de Afdeling niet met zich mee dat, zoals hiervoor ook onder 6.2 is overwogen, bij een belangrijke maatschappelijke en gevoelige kwestie documenten over het overleg tussen de Staat en de Landsadvocaat na tijdsverloop openbaar zouden moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft het oordeel beperkt tot de vraag of op grond van artikel 11, tweede lid van de Wob bij dergelijke omstandigheden mogelijkheden bestaan om persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad in niet tot personen herleidbare vorm bekend te maken. Hiervan is geen sprake, nu verweerder de weigering heeft gebaseerd, en naar het oordeel van de rechtbank mocht baseren, op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob.
Weigering onderliggende stukken inspectierapporten, artikel 10, tweede lid, onder d en g, van de Wob
8. Eiser stelt dat ook de onderliggende stukken, zoals de processen-verbaal van de interviews, van de inspectierapporten openbaar moeten worden gemaakt. Deze kunnen geanonimiseerd worden verstrekt zodat meer inzicht komt te bestaan in de wijze waarop de inspectierapporten tot stand zijn gekomen. Bij geanonimiseerde verstrekking is geen sprake meer van onevenredige benadeling van de Staat. Eiser beroept zich wederom op de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang om de bereidwilligheid van betrokken personen om te verklaren, niet in het geding te brengen. De rechtbank acht het aannemelijk dat personen in de toekomst minder bereidwillig zullen zijn om mee te werken aan een onderzoek of terughoudender zijn als deze verslagen openbaar zijn. De rechtbank volgt verweerder in zijn verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011 [7] . Nu de inspectierapporten openbaar zijn en daarmee het belang van een goede en democratische bestuursvoering in voldoende mate is gediend, kon de openbaarmaking van de onderliggende verslagen achterwege blijven. Het feit dat de uitspraak van de Afdeling betrekking heeft op een rapport van de rijksrecherche en het in deze zaak gaat om inspectierapporten, maakt dat niet anders. Ook in het kader van het toezicht en controle door inspecties bestaat een gelijkluidend belang om betrokken personen bereidwillig te houden om te verklaren.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob (persoonlijke beleidsopvatting, intern beraad)
9. Eiser stelt dat concepten van documenten niet integraal mogen worden geweigerd met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob. Verweerder is gehouden de weigering op onderdeelniveau van een concept te doen. Volgens eiser kunnen de concepten waar het in deze zaak om gaat, wel meer dan gering afwijken van de definitieve versies van de documenten en zijn daarom niet als persoonlijke beleidsopvattingen aan te merken.
9.1.
Verweerder heeft documenten die bestaan uit concepten van reeds openbare stukken niet openbaar gemaakt, omdat deze moeten worden aangemerkt als een ambtelijk voorstel voor het opstellen van het definitieve document. Door vergelijking met dat definitieve document kan worden achterhaald waar verschillen zitten. De afwijkende passages beschouwt verweerder als persoonlijke beleidsopvatting.
9.2.
De rechtbank constateert dat in de inventarislijsten alle documenten die als ‘concept’ zijn aangemerkt op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob zijn geweigerd. Verweerder heeft hierbij geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld concept-beantwoording van Kamervragen of concepten van voortgangsberichten en concepten van rapportages. Verweerder heeft zo geen onderscheid gemaakt in de mate waarin de documenten zijn opgesteld om door anderen binnen de overheid te worden gebruikt en/of dat persoonlijke beleidsopvattingen zo verweven zouden zijn met feitelijke gegevens dat deze daar niet van gescheiden kunnen worden [8] en/of dat de conceptversies van documenten ook feitelijke informatie of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter bevatten die uiteindelijk niet in het definitieve document terechtkomen. Het algemene standpunt van verweerder dat verschillen tussen de conceptversie(s) en het definitieve document altijd zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen, is naar het oordeel van de rechtbank niet houdbaar.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat concepten nooit openbaar gemaakt zouden hoeven worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat concepten op dezelfde wijze inhoudelijk moeten worden beoordeeld als andere documenten waarop de Wob van toepassing is en dat per document moet worden gemotiveerd waarom openbaarmaking ervan geheel of gedeeltelijk achterwege moet blijven. Omdat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan, kan het bestreden besluit in zoverre niet in stand blijven. Verweerder zal na een nieuwe inhoudelijke beoordeling ook ten aanzien van de concepten alsnog moeten beslissen of deze al dan niet geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt kunnen worden.

Ongemotiveerde weigering

10. Eiser voert aan dat een groot aantal documenten met W-nummers ongemotiveerd is geweigerd. Hoewel verweerder naar een weigeringsgrond heeft verwezen, ontbreekt ten onrechte een motivering op het niveau van een zelfstandig onderdeel van het betreffende document.
10.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [9] kan, hoewel in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten, daarvan worden afgezien als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Indien meer dan één weigeringsgrond van toepassing is geacht op een document dat uit verschillende onderdelen bestaat, kan deze uitzondering zich slechts voordoen indien voldoende kenbaar is van welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt uitgegaan. De rechtbank constateert dat slechts aan enkele documenten die zijn opgesomd door eiser meer dan één weigeringsgrond ten grondslag is gelegd. Het gaat om de documenten W1, W34, W37, W51, W67, W69, W70, W71, W73, W74, W76 en W83. Voor zover artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag is gelegd aan de weigering (W1, W34 en W37) betreft dit in alle gevallen een concept en is - gelet op overwegingen 9 tot en met 9.3 - kenbaar dat verweerder zich (ten onrechte) op het standpunt heeft gesteld dat dit gegeven reeds voldoende is om openbaarmaking achterwege te laten. De resterende weigeringsgrond blijft dan over. In de overige gevallen betreft het interviewverslagen van één van de betrokken Inspecties. In deze gevallen is het kenbaar dat tegelijkertijd een beroep op artikel 10, tweede lid, onder d van de Wob en een beroep op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob is gedaan of geweigerd, omdat in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob specifiek gedoeld wordt op het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen en deze weigeringsgrond van toepassing is op deze documenten. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt ook niet

Ten onrechte weigering op grond van artikel 365 WvSV

11. Eiser voert aan dat de bijzondere regeling van artikel 365, vijfde lid, van het WvSv alleen geldt voor documenten die specifiek zijn opgemaakt voor een strafdossier. Documenten die zijn toegevoegd en deel hebben uitgemaakt van een strafdossier vallen hier niet onder. De documenten W66, W77, W78 en W79 zijn opgesteld voor de inspectierapporten.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 365, vijfde lid, van het WvSv niet kan worden opgemaakt dat de bepaling zich beperkt tot documenten die specifiek voor het strafdossier zijn opgesteld. Het artikel spreekt van ‘tot het strafdossier behorende stukken’. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet de Wob, maar artikel 365, vijfde lid, van het WvSv op de documenten van toepassing is en dat het aan de strafrechter is om over de verstrekking daarvan te beslissen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het de motivering over het openbaar maken van concepten betreft.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak .
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 april 2022 voor zover daarin is beslist dat concepten niet openbaar zijn;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Boer, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld uit de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1233.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Onder meer in de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:781
4.Toelichting Instellingsbesluit ministeriële commissie crisisbeheersing, Staatscourant 2009, 11200.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2424.
9.Onder meer in de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:666.