ECLI:NL:RBOVE:2023:2854

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
ak_21_1323
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek tegen geluidsoverlast van een metaalhandelsbedrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek beoordeeld. Eisers, wonende nabij een metaalhandelsbedrijf, hebben herhaaldelijk geklaagd over geluidsoverlast veroorzaakt door de activiteiten van het bedrijf. De rechtbank oordeelt dat verweerder het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen op basis van een eerder besluit, omdat de handhavingsverzoeken niet overeenkomen in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsoverlast en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek niet zorgvuldig is voorbereid. Hoewel de rechtbank het bestreden besluit vernietigt, laat zij de rechtsgevolgen in stand, omdat uit later overgelegd geluidsonderzoek blijkt dat er geen overtreding is van de geluidsnormen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eisers moet vergoeden en hen een proceskostenvergoeding toekent voor de kosten van rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1323

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. P.H.K. Ruding),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede

(gemachtigde: D. Gülec-Sentürk).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[het bedrijf]uit [vestigingsplaats] (de derde-partij) (gemachtigde: [persoon 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast die zij ervaren van de activiteiten van het bedrijf van de derde-partij.
1.1.
Verweerder heeft dit handhavingsverzoek afgewezen met een besluit van 21 november 2019. Met een besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 21 november 2019 ongegrond verklaard. Verweerder is gebleven bij de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Op de zitting zijn verschenen [eiser] (eiseres) en de gemachtigden van eisers, verweerder en de derde-partij. Verder is namens eisers verschenen [de deskundige] van Sonitus (voorheen Strooming), zijn namens verweerder verschenen [persoon 2] en [persoon 3] en is namens de derde-partij verschenen [persoon 4]. [eiseres] (eiser) is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen onder verwijzing naar het besluit tot afwijzing van een eerder handhavingsverzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de handhavingsverzoeken niet overeenkomen. De rechtbank heeft onderzocht of de afwijzing van het handhavingsverzoek desondanks in stand kan blijven. Zij is van oordeel dat dit het geval is. Verweerder heeft in de beroepsfase alsnog aan de hand van een geluidsonderzoek voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een overtreding en waarom er dus geen bevoegdheid is om handhavend op te treden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
3.1.
De derde-partij exploiteert op het perceel [adres bedrijf] in [vestigingsplaats] een metaalhandelsbedrijf (het bedrijf). Het bedrijf is gevestigd op het gezoneerde industrieterrein Euregio (het industrieterrein).
3.2.
Eisers wonen aan de [vestigingsplaats] in [woonplaats]. Hun woning ligt op ongeveer 60 meter van het terrein van het bedrijf. Aan de andere kant van het bedrijf is een gemaal.
3.3.
In een besluit van 19 maart 2014 heeft verweerder maatwerkvoorschriften vastgesteld voor de inrichting. Deze voorschriften hebben betrekking op het geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie. In de voorschriften zijn voor een aantal zonebewakingspunten en een controlepunt maximale waarden vastgesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax). Het besluit van 19 maart 2014 is onherroepelijk en staat dus in rechte vast.
Eén van de zonebewakingspunten (100) ligt in de achtertuin van de woning van eisers. Daar geldt op grond van de maatwerkvoorschriften een maximum voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 40 dB(A) en een maximaal geluidniveau van 73 dB(A). Op het controlepunt ter hoogte van het gemaal geldt een maximum voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 42 dB(A) en een maximaal geluidniveau van 75 dB(A).
3.4.
Eisers hebben meerdere keren bij verweerder geklaagd over de door hen ervaren (geluids)hinder van de activiteiten van het bedrijf. Zij hebben verweerder onder meer in een brief van 2 april 2015 verzocht om handhavend op te treden tegen het bedrijf. In een besluit van 28 mei 2015 heeft verweerder dit handhavingsverzoek afgewezen.
3.5.
Eisers hebben verweerder op 4 juli 2019 opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen het bedrijf. Met een besluit van 1 oktober 2019 heeft verweerder dit verzoek buiten behandeling gesteld op de grond dat sprake is van een herhaald verzoek. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder het handhavingsverzoek alsnog inhoudelijk beoordeeld.
3.6.
Met het besluit van 21 november 2019 heeft verweerder het handhavingsverzoek van 4 juli 2019 afgewezen. Verweerder heeft daarbij, met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, verwezen naar het besluit van 28 mei 2015. In het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing en de motivering daarvan gehandhaafd.
Procesbelang
4. Verweerder heeft eisers een aanbod gedaan om hun woning te kopen, om hen een (gedeeltelijke) vergoeding te betalen voor de kosten van een financieel advies en een aankopend makelaar en om hen een verhuiskosten- en coulancevergoeding te betalen. Eisers hebben tot 1 juli 2023 de tijd om op dit aanbod te reageren. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat het aangeboden bedrag niet hoog genoeg is, maar dat het verschil met het door eisers gewenste bedrag niet enorm groot is. De rechtbank begrijpt hieruit dat partijen (ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting) geen overeenstemming hebben bereikt. In deze uitspraak gaat de rechtbank er daarom van uit dat eisers dus belang hebben en houden bij een beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit.
Kon verweerder het handhavingsverzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn besluit tot afwijzing van het eerdere handhavingsverzoek?
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder hun handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 28 mei 2015 tot afwijzing van hun eerdere handhavingsverzoek van 2 april 2015.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het handhavingsverzoek terecht is afgewezen onder verwijzing naar de motivering van het besluit van 28 mei 2015. Volgens verweerder zijn het bedrijf en de bedrijfsvoering sindsdien niet substantieel gewijzigd. Daarom is het volgens verweerder aannemelijk dat de akoestische gevolgen voor de omgeving sindsdien evenmin zijn veranderd. Verweerder is van mening dat ook geen sprake is van andere gewijzigde feiten of omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de omgeving. Daarom is volgens verweerder sprake van een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Daarom mocht verweerder het handhavingsverzoek niet afwijzen onder verwijzing naar zijn besluit van 28 mei 2015. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
5.2.1.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, als geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. Een handhavingsverzoek is een aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.2.2.
Eisers hebben verweerder op 2 april 2015 verzocht om handhavend op te treden tegen de onveilige situatie en de extra geluidsoverlast die wordt ondervonden door het storten van materialen tegen de keerwanden op het terrein van het bedrijf. In het besluit van 28 mei 2015 heeft verweerder dit handhavingsverzoek afgewezen. Eisers hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Daarom is dit besluit onherroepelijk en staat het in rechte vast.
5.2.3.
In het verzoek van 4 juli 2019, waar het in deze zaak om gaat, hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidshinder die zij ervaren van de activiteiten van het bedrijf. Zij hebben daarbij onder meer gewezen op het geluid van het verplaatsen van containers op het terrein van het bedrijf en het verkeersgeluid dat verband houdt met het bedrijf. Ook hebben zij verweerder verzocht onafhankelijk geluidsonderzoek te laten verrichten en geluidsmetingen uit te voeren aan de gevel van hun woning.
5.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het handhavingsverzoek van 4 juli 2019 niet overeenkomt met het eerdere handhavingsverzoek van 2 april 2015. Het verzoek van 2 april 2015 is specifiek gericht op het storten van metalen tegen de keerwand, terwijl het verzoek van 4 juli 2019 een ruimere strekking heeft. Dit laatste verzoek ziet ook op de geluidsoverlast die wordt ondervonden vanuit de onderneming, waaronder de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door het manoeuvreren met containers en verkeersbewegingen. Daarom is geen sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.2.5.
Dit betekent dat verweerder het handhavingsverzoek van 4 juli 2019 niet had mogen afwijzen onder verwijzing naar het besluit van 28 mei 2015. Verweerder had naar aanleiding van het handhavingsverzoek moeten onderzoeken of sprake is van een overtreding en had inhoudelijk op dat verzoek moeten reageren. Verweerder heeft in de periode voorafgaand aan het bestreden besluit geen onderzoek gedaan en heeft in het besluit van 12 november 2019, noch in het bestreden besluit een inhoudelijke reactie gegeven op het handhavingsverzoek.
5.2.6.
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd.
5.2.7.
Verweerder heeft in de loop van deze beroepsprocedure alsnog een geluidsonderzoek laten doen en hij heeft in het verweerschrift alsnog inhoudelijk gereageerd op het handhavingsverzoek. Hierna zal de rechtbank – in het kader van finale geschilbeslechting – beoordelen of dit onderzoek en deze nadere motivering aanleiding geven om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarbij zal de rechtbank ook het geluidsonderzoek betrekken dat eisers hebben laten uitvoeren.
Is sprake van een overschrijding van de geluidsnormen die voor het bedrijf gelden?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder hun handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen, omdat het bedrijf de geluidsnormen overschrijdt. Eisers voeren aan dat zij buitengewoon veel geluidsoverlast ondervinden door de activiteiten van het bedrijf en dat eiser daardoor grote gezondheidsproblemen heeft gekregen. Volgens hen klinkt het geluid dat door het bedrijf wordt geproduceerd alsof er met grote regelmaat glasbakken worden leeggestort. Ook vinden er in de nabijheid van hun woning verkeersbewegingen plaats die veel lawaai veroorzaken. Eisers zijn van mening dat de aan- en afvoer van metaal moeten worden beschouwd als een onderdeel van het productieproces. Daarom moet dit verkeer volgens eisers voor een belangrijk deel worden toegerekend aan het bedrijf. Eisers stellen dat met name de piekniveaus hinder veroorzaken. Zij vinden dat de geluidssituatie bij hun woning onvoldoende is getoetst. Zij stellen dat de geluidssituatie op de plekken waar in het verleden metingen zijn verricht, niet representatief is voor de situatie bij hun woning. Zij wijzen erop dat nooit geslaagde metingen zijn gedaan op de gevel van hun woning, terwijl dit de woning is die het dichtst bij het bedrijf staat.
6.1.
Verder zijn eisers van mening dat verweerder er ten onrechte voor heeft gekozen om alleen te kijken naar de maximale geluidswaarden. Zij voeren aan dat de drempel voor het maximale geluid veel hoger ligt dan de drempel voor het gemiddelde geluid. Verweerder heeft ervoor gekozen om te kijken naar de LAmax-waarde, omdat er te veel last zou zijn van stoorgeluid. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte geen poging gedaan om tot een gemiddelde waarde te komen, terwijl het goed mogelijk is om stoorgeluiden te elimineren. Ook heeft verweerder volgens eisers ten onrechte voor de maximale geluidswaarde een meting van 30 seconden representatief geacht voor een productietijd van acht uur per dag. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunten verwezen naar een geluidsrapport van Strooming van 2 februari 2022. Zij stellen dat uit dit rapport blijkt dat het bedrijf de voor hem geldende geluidsnormen overschrijdt.
6.2.
Verweerder heeft in de beroepsfase een geluidsrapport overgelegd van de Omgevingsdienst Twente (ODT) van 14 november 2022. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van overschrijding van de geluidsnormen die zijn neergelegd in de maatwerkvoorschriften. Verweerder is van mening dat aan het rapport van Strooming niet de conclusie kan worden verbonden dat het bedrijf de geluidsnormen overschrijdt, onder meer omdat de metingen niet zijn uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (HMRI) en in het rapport wordt uitgegaan van het geluid van het gehele bedrijventerrein. Hieruit volgt volgens verweerder dat niet is gebleken dat sprake is van een overtreding en dat er daarom geen grond is om handhavend op te treden tegen het bedrijf.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het geluidsonderzoek van de ODT voldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van het handhavingsverzoek. Het geluidsonderzoek van Strooming geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het onderzoek van de ODT. Uit het onderzoek van de ODT is niet gebleken dat het bedrijf de voor hem geldende geluidsnormen overschrijdt. Hieruit volgt dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van een overtreding.
De rechtbank zal dit oordeel hierna toelichten.
6.3.1.
De ODT heeft op verzoek van verweerder op 24 en 25 mei 2022 geluidsmetingen uitgevoerd op meetpunt 100, dicht bij de woning van eisers. De meetresultaten zijn neergelegd in het door verweerder overgelegde rapport van 14 november 2022. In dit rapport is geconcludeerd dat uit de metingen blijkt dat de werkzaamheden van het bedrijf niet zorgen voor een overschrijding van de norm voor het maximale geluidsniveau. Daarbij is aangegeven dat er op één moment – tijdens een onbemande periode – een waarde is gemeten die 1,2 dB(A) hoger is dan deze norm.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geluidsrapport worden aangemerkt als het advies van een deskundige. De metingen zijn uitgevoerd door medewerkers van de ODT en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan die metingen te twijfelen.
6.4.1.
Verweerder mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als eisers concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren hebben gebracht, mag verweerder niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig moet verweerder de adviseur een reactie vragen op wat eisers over het advies hebben aangevoerd. [1]
6.4.2.
De rechtbank is het niet met eisers eens dat verweerder ten onrechte alleen heeft gekeken naar de norm voor het maximale geluidsniveau en niet ook naar de norm voor het langtijdgemiddelde geluidsniveau. In het geluidsrapport heeft de ODT aangegeven dat is gekozen om te toetsen aan de normering voor piekgeluiden (maximale geluidsniveaus). De redenen daarvoor zijn dat de klachten betrekking hebben op piekgeluiden en dat toetsing aan de normen van het langtijdgemiddelde geluidsniveau in dit geval complex is vanwege het discontinue karakter van het geluid en het aanwezige stoorgeluid. De rechtbank is van oordeel dat deze keuze voldoende is gemotiveerd, navolgbaar is en niet onredelijk is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers in het handhavingsverzoek hebben aangegeven dat met name de piekniveaus hinder veroorzaken en dat hun gemachtigde dit ter zitting desgevraagd heeft bevestigd.
6.4.3.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat de ODT de gemeten waarde die 1,2 dB(A) hoger was dan de norm ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Uit het geluidsrapport blijkt dat deze waarde is gemeten tijdens een onbemande periode. De ODT heeft toegelicht dat deze waarde niet is meegenomen in de toetsing, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de overschrijding is veroorzaakt door het bedrijf, omdat in de omgeving meerdere bedrijven zijn gevestigd die mogelijk piekgeluiden veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende is gemotiveerd waarom deze waarde in deze specifieke situatie buiten beschouwing is gelaten en dat de ODT daar in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
6.4.4.
Naar aanleiding van het betoog van eisers dat het geluid van het verkeer op de doodlopende weg langs hun woning voor een belangrijk deel kan worden toegerekend aan de activiteiten van het bedrijf overweegt de rechtbank het volgende. De maatwerkvoorschriften hebben alleen betrekking op het geluid dat wordt veroorzaakt binnen de inrichting. De doodlopende weg kan niet worden aangemerkt als onderdeel van de inrichting. Het gaat om een openbare weg die in ieder geval ook wordt gebruikt door het naastgelegen bedrijf. Er is dus geen sprake van een exclusieve aanspraak van het bedrijf op of reservering door het bedrijf van het door eisers bedoelde deel van de doodlopende weg. Daarom zijn de maatwerkvoorschriften niet van toepassing op het verkeer op deze weg.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan het door eisers overgelegde rapport van Strooming niet de conclusie kan worden verbonden dat het bedrijf de voor hem geldende geluidsnormen heeft overschreden. Ook kan uit dit rapport niet worden afgeleid dat de uitkomsten van het geluidsonderzoek van de ODT onjuist zijn.
6.5.1.
De rechtbank stelt vast dat de metingen die in het rapport van Strooming zijn beschreven niet zijn uitgevoerd overeenkomstig de HMRI, waarin aanwijzingen zijn gegeven voor het meten en berekenen van geluid afkomstig van inrichtingen. Bovendien zien deze metingen op de totale, cumulatieve geluidsproductie van alle geluidsbronnen in de omgeving van de woning van eisers. Het geluid van de andere bedrijven op het bedrijventerrein en van bijvoorbeeld de nabijgelegen spoorlijn en blaffende honden is niet uitgefilterd. Het rapport van Strooming gaat daardoor uit van de (totale) geluidsoverlast die wordt ervaren ter plaatse van de woning en niet van het geluid dat wordt geproduceerd door het bedrijf. Ook is geen rekening gehouden met de meteo- en gevelcorrectie. Verder geldt dat Strooming de gemeten geluidsniveaus ten onrechte heeft getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en niet aan de voor het bedrijf geldende maatwerkvoorschriften. In dat kader is verder van belang dat Strooming de metingen heeft uitgevoerd op een afstand van 44 meter van het bedrijf, terwijl zonebewakingspunt 100 op 59 meter van het bedrijf ligt. Ook is de rechtbank het met verweerder eens dat Strooming ten onrechte ervan is uitgegaan dat sprake is van een impulsachtig geluid. Niet alle hoge pieken en/of harde kortdurende geluiden met een hoog volume zijn impulsgeluiden.
6.5.2.
[de deskundige] heeft in een brief van 14 juni 2022 en op de zitting gereageerd op de kritiek van verweerder en het bedrijf op het rapport van Strooming. Ook heeft hij uitleg gegeven over de door Strooming toegepaste meetmethode. Hij heeft onder meer aangegeven dat de door Strooming vastgestelde meetwaarde een zogenaamde belevingswaarde is. Dat is de waarde van de mate van geluidsbelasting die de mens als zodanig ervaart. Strooming heeft geen correcties voor de gevel, meetduur, meteo en dergelijke toegepast, omdat die niet het feitelijk waarneembare geluidsniveau weergeven. Deze uitleg bevestigt wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Daarom ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om anders te oordelen over het rapport van Strooming.
6.5.3.
Verder heeft [de deskundige] in een e-mail van 26 januari 2023 en op de zitting kritische opmerkingen gemaakt over het geluidsrapport van de ODT, met name voor wat betreft de toegepaste meteocorrectie en de meetgegevens die zijn opgenomen in bijlage 5 van dat rapport. Naar aanleiding daarvan heeft een medewerker van de ODT op de zitting een toelichting geven op deze correctie en deze waarden. Hij heeft aangegeven dat de toepassing van de meteocorrectie is voorgeschreven in de HMRI en dat deze correctie is berekend volgens de in de HMRI beschreven rekenmethode. Verder heeft hij aangegeven dat in bijlage 5 de gegevens staan van alle waargenomen geluiden en niet alleen van de geluiden die afkomstig zijn van het bedrijf. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting. Daarom ziet de rechtbank in wat eisers en [de deskundige] hebben aangevoerd ook geen reden om te concluderen dat verweerder niet mocht uitgaan van het geluidsrapport van de ODT. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om verweerder te verzoeken om de onderliggende gegevens van alle metingen aan het dossier toe te voegen, zoals eisers hebben verzocht. De rechtbank is van oordeel dat namens verweerder ter zitting voldoende is toegelicht waarom niet alle metingen zijn overgelegd en is van oordeel dat zij over voldoende gegevens beschikt om de relevante geluidsmetingen te kunnen beoordelen.
6.5.4.
De rechtbank ziet ook geen andere redenen om te twijfelen aan het geluidsrapport van de ODT. Daarom is zij van oordeel dat verweerder op dit rapport mocht afgaan en op basis daarvan heeft kunnen concluderen dat het bedrijf de maatwerkvoorschriften niet heeft overtreden en dat hij dus niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke geluidsdeskundige, zoals eisers hebben verzocht.
6.6.
Naar aanleiding van de stelling van eisers dat op het bedrijfsterrein sprake is van het direct storten van metaal (het storten van metaal rechtstreeks vanuit een vrachtwagen op de metalen vloer of op de metalen die al op die vloer liggen) en dat juist deze activiteit veel geluidsoverlast veroorzaakt, overweegt de rechtbank het volgende.
6.6.1.
Het bedrijf heeft bij verweerder geen melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het direct storten van metaal. Daarom is deze activiteit niet toegestaan en zijn de maatwerkvoorschriften gebaseerd op een situatie waarin metaal niet direct wordt gestort. De derde-partij heeft zowel in zijn schriftelijke reactie als op de zitting ontkend dat binnen de inrichting sprake is van het direct storten van metaal. Uit het dossier blijkt niet dat tijdens een controle is geconstateerd dat daar wel sprake van is. Eisers hebben dat in deze procedure ook niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van foto’s of videobeelden. Anders dan de gemachtigde van eisers heeft gesteld, was het niet aan verweerder om foto’s of videobeelden die mogelijk in een ander kader zijn verstrekt, aan het dossier ten aanzien van onderhavig handhavingsverzoek toe te voegen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De reden daarvoor is dat uit het door verweerder in de beroepsfase overgelegde geluidsrapport van de ODT en de door verweerder in de beroepsfase gegeven motivering blijkt dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van een overtreding.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers in beginsel ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
8.1.
De rechtbank zal eisers een vergoeding toekennen voor de kosten van rechtsbijstand. Deze vergoeding berekent zij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.674,-. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.
8.2.
Eisers vragen in het door hen ingediende proceskostenformulier ook om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van [de deskundige] als deskundige (€ 3.607,50).
8.2.1.
De rechtbank zal dit proceskostenformulier niet bij haar beoordeling betrekken en eisers geen vergoeding toekennen voor de kosten van het inschakelen van een deskundige. De reden daarvoor is dat het proceskostenformulier pas na de sluiting van het onderzoek, en daarom te laat, is ingediend. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
8.2.2.
De rechtbank heeft eisers bij brieven van 19 januari 2023 en 3 mei 2023 een proceskostenformulier en een toelichting daarop toegezonden. In die toelichting heeft de rechtbank eisers verzocht het formulier zo spoedig mogelijk ingevuld aan de rechtbank op te sturen of uiterlijk bij aanvang van de zitting te overhandigen aan de griffier. Eisers hebben niet aan dit verzoek voldaan.
8.2.3.
De gemachtigde van eisers heeft het proceskostenformulier en de daarbij gevoegde kostenspecificatie pas na de sluiting van het onderzoek overgelegd aan de bode van de rechtbank. Daardoor heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de kosten van de deskundige niet op de zitting kunnen bespreken en heeft verweerder daar geen kennis van kunnen nemen en daar niet op kunnen reageren. De rechtbank ziet in het te laat ingediende formulier geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 juli 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging (r.o.) 3.1. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1182.
2.De rechtbank verwijst in dit kader naar r.o. 2.1, van de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3827, en r.o. 9.1. en 9.2. van de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:214.