ECLI:NL:RBOVE:2023:2765

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
08-963554-20 en 08-963617-21 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs met aanzienlijke hoeveelheden cocaïne

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het invoeren van ongeveer 9.000 kilo cocaïne en het vervoeren en verkopen van ongeveer 4.500 kilo cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de door het Openbaar Ministerie (OM) voorgestelde straf van 4,5 jaar onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren. De rechtbank volgde niet de procesafspraken die eerder waren gemaakt tussen het OM en de verdediging, omdat deze niet in verhouding stonden tot de gepleegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de invoer van cocaïne een ernstige impact heeft op de samenleving en dat de verdachte een essentiële rol speelde in de organisatie van deze drugshandel. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op onder andere EncroChat- en SkyECC-berichten, die een duidelijk beeld gaven van de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de invoer, maar ook bij de aflevering en het vervoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten onder de parketnummers 08-963554-20 en 08-963617-21, die beide betrekking hebben op de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08-963554-20 en 08-963617-21 (ttz. gev.) (P)
Datum vonnis: 18 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Nieuwegein.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 mei, 14 juni en 4 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. G. Wilbrink en mr. P.F. Hoekstra (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 1 februari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 08-963554-20
in de periode van maart 2020 tot en met 29 april 2020 samen met anderen, dan wel alleen, 5.146,91 kilogram (bruto) cocaïne, dan wel 4.541,40 kilogram (netto) cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en die cocaïne opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, dan wel die cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
parketnummer 08-963617-21
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020 samen met anderen, dan wel alleen, ongeveer 4500 kilogram cocaïne, dan wel 4553 blokken cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en die cocaïne opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, dan wel die cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 08-963554-20
zaaksdossier 29 april
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020, te Vlissingen en/of Bergen op Zoom, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert,
C) althans in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
ongeveer 5.146,91 kilogram (bruto) cocaïne, althans 4.541,40 kilogram (netto) cocaïne, althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Parketnummer 08-963617-21
zaaksdossier 23 april
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020, te Vlissingen en/of Kapelle en/of Bergen op Zoom, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
ongeveer 4.500 kilogram cocaïne (althans (ongeveer) 4.553 blokken cocaïne), althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota en bijlagen, het standpunt ingenomen dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens schending van het Karman-criterium en schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verder heeft de raadsman gesteld dat het OM onvoldoende transparant is geweest over de EncroChat-hack en SkyECC-tap en dat het OM ten onrechte een beroep doet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het ter terechtzitting overgelegde requisitoir en de daaraan gehechte bijlage, primair op het standpunt gesteld dat niet hoeft te worden getoetst aan het vertrouwensbeginsel, nu sprake is van een ander voorbereidend onderzoek en heeft daarvoor verwezen naar een arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 5 januari 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:6).
Verder heeft de officier van justitie gesteld dat het OM voldoende transparant is geweest en dat geen sprake is van een inbreuk op artikel 8 EVRM, omdat de criminele persoonlijke levenssfeer daardoor niet wordt beschermd, waardoor het OM ontvankelijk is in de vervolging.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat de buitenlandse interceptie van alle in 26Chatham beschikbare data uit EncroChat en SkyECC voor rechtmatig moet worden gehouden op grond van het vertrouwensbeginsel en dat, indien wel sprake was van een inbreuk op artikel 8 EVRM, daar op grond van artikel 359a Sv geen rechtsgevolg aan moet worden verbonden.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
3.2.3.1 De feitelijke gang van zaken rondom de EncroChat-hack en de SkyECC-tap
In onderzoek 26Chatham is informatie verkregen uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus, die zich richtten op (gebruikers van) respectievelijk EncroChat en SkyECC. Dit zijn bedrijven die mobiele telefoons leverden, waarmee versleutelde berichten konden worden verstuurd.
EncroChat
Encrochat leverde naast deze telefoons een pakket aan diensten, waarmee toegang kon worden verkregen tot een communicatienetwerk waarbinnen versleutelde tekst- en spraakberichten en afbeeldingen konden worden verstuurd naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. De toestellen beschikten over een speciaal ontwikkeld besturingssysteem en bevatten functionaliteiten voor het snel en enkelvoudig wissen van berichten, terwijl er geen mogelijkheid was om het apparaat of de simkaart te koppelen aan een gebruikersaccount.
De server die EncroChat gebruikte bevond zich in Roubaix (Frankrijk) bij het bedrijf [bedrijf 1] .
Op 30 januari 2020 is door de Franse rechter een machtiging gegeven voor het plaatsen van een interceptiemiddel bij de server en op 1 april 2020 is dit door de Franse autoriteiten geplaatst. Het interceptiemiddel is ontworpen door de Service Technique National de Captation Judiciaire en valt onder het Franse staatsgeheim. De Franse autoriteiten hebben in de periode van 1 april tot 14 juni 2020 live informatie van EncroChat-telefoons verzameld.
Op 10 februari 2020 is door het OM het onderzoek 26Lemont gestart, dat zich onder meer richtte op de gebruikers van de EncroChat-toestellen. In het kader van dit onderzoek is met Frankrijk een gemeenschappelijk onderzoeksteam opgericht en is afgesproken dat alle informatie en bewijsmiddelen die ten behoeve van het gemeenschappelijk onderzoeksteam worden verzameld, worden gevoegd in een gezamenlijk onderzoeksdossier.
Het OM heeft op 13 maart 2020 een vordering ingediend bij de rechter-commissaris om een machtiging te verstrekken voor het geven van een bevel tot het binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 126uba Sv, en tot het opnemen van (tele)communicatie, als bedoeld in artikel 126t Sv. Op 27 maart 2020 heeft de rechter-commissaris deze machtiging onder voorwaarden verleend.
In het kader van het gemeenschappelijk onderzoeksteam hebben de Franse autoriteiten de informatie uit het interceptiemiddel met Nederland gedeeld en de Nederlandse politie heeft die data gekopieerd.
De officier van justitie in het onderzoek 26Lemont heeft op grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de gegevens die tijdens het onderzoek 26Lemont zijn vergaard, te gebruiken voor het onderzoek 26Chatham.
SkyECC
Het bedrijf SkyECC bood voorgeprogrammeerde toestellen aan, met daarop functionaliteiten voor diverse vormen van communicatie en de automatische vernietiging daarvan. De toestellen werden volledig anoniem en alleen tegen contante betaling of betaling via cryptovaluta verhandeld.
De server die SkyECC gebruikte bevond zich, evenals EncroChat, in Roubaix (Frankrijk) bij het bedrijf [bedrijf 1] .
Samen met de Belgische autoriteiten heeft Nederland een verkennend overleg gehad met Frankrijk, om een toelichting te geven op het nog uit te vaardigen Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) en om helderheid te krijgen over de vraag of Frankrijk de onderzoeken zou kunnen verrichten. Op 6 december 2018 heeft Nederland een EOB naar Frankrijk verzonden om daarmee een image te verkrijgen van de servers. Voorafgaand aan het verzenden van deze EOB heeft de rechter-commissaris onder voorwaarden een machtiging verleend voor het door de officier van justitie doen van een vordering als bedoeld in artikel 126ug, tweede lid, Sv. Hiermee kreeg de officier van justitie toestemming voor het maken van een image.
Frankrijk heeft uitvoering gegeven aan het EOB, waarna de Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek is gestart, waarbij door de Franse rechter toestemming is verleend voor de interceptie, opname en transcriptie van de communicatie tussen de SkyECC-servers.
Op 24 en 26 juni 2019 hebben de Franse autoriteiten IP-taps geplaatst op twee SkyECC-servers. De data van deze IP-taps is op 11 juli 2019 beschikbaar geworden voor Nederland. Verder is gebleken dat de geïntercepteerde data door de rechter-commissaris in Lille op eigen initiatief is overgedragen aan twee Nederlandse officieren van justitie.
Op 13 december 2019 is er tussen Nederland, België en Frankrijk een overeenkomst voor een gemeenschappelijk onderzoeksteam gesloten. Vanaf dat moment heeft Frankrijk de geïntercepteerde data aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam, en dus aan Nederland, verstrekt. Binnen dat team hebben Nederlandse technici een techniek ontwikkeld om een kopie te maken van het werkgeheugen van één van de SkyECC-servers, zonder dat die offline zou gaan. Op 14 mei en 3 juni 2020 heeft Frankrijk deze techniek ingezet. Vervolgens heeft Nederland een techniek ontwikkeld (‘man in the middle’) die het ontsleutelen van het berichtenverkeer mogelijk maakte. Nadat de Franse adviescommissie, die gaat over apparatuur die een inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer en briefgeheim, toestemming had gegeven, is deze techniek op 18 december 2020 aangesloten.
Op 11 december 2020 is het onderzoek 26Argus gestart, dat zich richtte op NN-gebruikers van SkyECC. In dat onderzoek hebben rechters-commissarissen onder voorwaarden op
15 december 2020 een machtiging verleend voor het geven van een bevel op grond van artikel 126t Sv (tapmachtiging) en op 7 en 11 februari 2021 voor het geven van een bevel op grond van artikel 126uba Sv (machtiging voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk). Verder is er nog door de rechter-commissaris aanvullende toestemming verleend voor inzage in en het gebruik van in- en uitgaande communicatie van steeds een dataset van
Sky-ID’s. Op basis van deze machtigingen is de data geanalyseerd en gedeeld met andere onderzoeken.
Een officier van justitie van onderzoek 26Argus heeft op basis van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om gegevens uit 26Argus binnen onderzoek 26Chatham te gebruiken.
3.2.3.2 Transparantie over verkrijging van de data
De verdediging heeft aangevoerd dat het OM een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de wijze van verkrijging van de data uit de EncroChat-hack en de SkyECC-tap. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt feitelijke grondslag mist. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
3.2.3.3 Interstatelijk vertrouwensbeginsel
De verdediging heeft verder aangevoerd dat het OM ten onrechte heeft gesteld dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is. Het vertrouwensbeginsel zou er in de visie van het OM toe leiden dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te beoordelen of de Franse autoriteiten de opsporingsbevoegdheden in Frankrijk op een juiste manier hebben toegepast en of de resultaten op een rechtmatige wijze zijn verkregen.
Ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijnde (internationale of interstatelijke) vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank, in navolging van hetgeen de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) heeft overwogen, als volgt.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of de toepassing van de opsporingsbevoegdheid heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten of de Nederlandse autoriteiten.
De verantwoordelijkheid ligt bij Nederland als onder het gezag van een Nederlandse officier van justitie in het buitenland door Nederlandse opsporingsambtenaren toepassing wordt gegeven aan de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden. Dit doet zich niet voor als een Nederlandse opsporingsambtenaar slechts betrokken is bij de uitvoering van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland, die in overeenstemming met het recht van dat land en onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten wordt uitgeoefend.
De verantwoordelijkheid ligt ook bij Nederland als een zodanige nauwe samenwerking bestaat tussen Nederland en de buitenlandse autoriteiten bij de opsporing dat het gezag daarover feitelijk of in overwegende mate toekomt aan de Nederlandse officier van justitie.
Hiervan is geen sprake als de Nederlandse opsporingsambtenaren slechts aanwezig mogen zijn bij de uitvoering van de opsporingshandeling door de buitenlandse autoriteiten of als door Nederland technische assistentie wordt verleend aan de buitenlandse autoriteiten.
Op basis van de hiervoor onder 3.2.3.1 vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat zowel bij de EncroChat-hack als de SkyECC-tap sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat Nederland technische assistentie heeft verleend aan Frankrijk en dat Nederland de informatie van Frankrijk heeft verkregen door de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam of door het door Nederland uitgevaardigde EOB, doet daar niet aan af. De toepassing van de opsporingsbevoegdheid heeft dan ook niet plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten.
Gemeenschappelijk onderzoeksteam
Wanneer een opsporingsbevoegdheid in het kader van een gemeenschappelijk onderzoeksteam in een andere lidstaat wordt uitgeoefend, is het recht van die lidstaat leidend. Het verlenen van (technische) bijstand vanuit de Nederlandse politie maakt dat niet anders (Hoge Raad van 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:612). In dit geval is het Franse recht dus leidend.
Als de opsporingsbevoegdheid onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten in dat land wordt verricht, waarbij zoals hier sprake is van een land dat is aangesloten bij het EVRM, is het niet de verantwoordelijkheid van de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van die onderzoekshandelingen te toetsen. Als de rechter dat wel zou doen, levert dat een aantasting op van de soevereiniteit van dat land, in dit geval Frankrijk.
Mocht er wel sprake zijn van een schending van enig recht dat wordt gewaarborgd door het EVRM, dan geldt dat de verdachte het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM voor een instantie van het betreffende land, zoals hier Frankrijk. Daarom moeten de beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan het onderzoek ten grondslag liggen worden gerespecteerd en moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht.
Dit is alleen anders als in dat land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daar geldende regels is verricht. Pas dan beoordeelt de rechter aan de hand van de beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv of dit leidt tot een rechtsgevolg. De Nederlandse rechter kan dan echter niet toetsen of het buitenlandse recht voldoende bescherming bood tegen een inbreuk op artikel 8 EVRM (het recht op eerbiediging van het privéleven), omdat deze beoordeling immers zou vergen dat de Nederlandse rechter aan het buitenlandse recht toetst, hetgeen een aantasting van de soevereiniteit van dat land zou opleveren.
Europees onderzoeksbevel
Het stelsel van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning en het daarmee verbonden beginsel van onderling vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie.
Als een rechter gebruikmaakt van resultaten die met een EOB zijn verkregen, kan de rechter beoordelen of de beslissing om een EOB uit te vaardigen in overeenstemming met de wet is genomen. Als een rechter-commissaris hierover al heeft beslist, kan de rechter nog kijken of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
De rechter moet zich echter onthouden van een toetsing van de wijze waarop de resultaten zijn verkregen. Er moet van worden uitgegaan dat in de uitvoerende lidstaat, in dit geval Frankrijk, wordt of kan worden getoetst of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, wat betreft de aan die bevoegdheid verbonden formaliteiten, rechtmatig is toegepast. Wat betreft het beoordelen van het verkregen materiaal waarborgt de rechter dat het gebruik van dit bewijsmateriaal in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging. Daarbij moet de rechter de ‘overall fairness’ waarborgen.
Conclusie
De rechtbank stelt, op basis van het hiervoor overwogene, vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op de EncroChat-hack en de SkyECC-tap, waardoor ervan moet worden uitgegaan dat Frankrijk het onderzoek rechtmatig heeft verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de data rechtmatig zijn verkregen en komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van een inbreuk op artikel 8 EVRM.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
3.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank stelt verder vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het afdoeningsvoorstel
Op 8 mei 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak werd aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank komt onder paragraaf 7.1 terug op deze overeenkomst.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het afdoeningsvoorstel kan worden gevolgd. Op verzoek van de rechtbank heeft de officier van justitie een subsidiair standpunt ingenomen, inhoudende dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van de onder parketnummers 08-963554-20 en 08-963617-21 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het afdoeningsvoorstel te volgen. Op verzoek van de rechtbank heeft de raadsman een subsidiair standpunt ingenomen. Het subsidiair standpunt luidt als volgt.
Formele verweren
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat het OM de data uit de EncroChat-hack en SkyECC-tap op onrechtmatige wijze heeft verkregen en gebruikt en dat sprake is van een schending van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Tevens heeft de raadsman gesteld dat de data uit de EncroChat-hack en SkyECC-tap onvoldoende betrouwbaar zijn. De verkregen data dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Verder heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat door EncroChat en SkyECC persoonsgegevens werden verwerkt, omdat het afschermen van persoonsgegevens ook onder verwerking valt, waardoor Richtlijn 2002/58/EG [1] van toepassing is. Dat betekent volgens de raadsman dat aan verdachte in deze zaak het recht toekomt om kennis te nemen van de vordering en de machtiging in zijn zaak om te kunnen zien of de vordering met redenen is omkleed, althans dat hij bij kruislingse lezing van die twee stukken het verlenen van de machtiging van de rechter-commissaris kan begrijpen. Daarnaast komt hem ook het recht toe op die stukken in de zaken Argus en 26Lemont. De raadsman heeft hierbij verwezen naar het arrest van het EU-Hof van 16 februari 2023 (ECLI:EU:C:2023:102). Omdat de machtigingen en vorderingen niet aan verdachte zijn verstrekt is er volgens de raadsman sprake van een schending van artikel 6 EVRM en dienen de data uitgesloten te worden van het bewijs.
De raadsman heeft verder gesteld dat sprake is van een aantal vormverzuimen. In de eerste plaats omdat het dossier geen goedkeuring in de zin van artikel 126dd Sv bevat, waarmee gegevens van onderzoek Efeze in onderzoek 26Chatham mochten worden gebruikt.
Daarnaast is bij de aanhouding van verdachte sprake geweest van het stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in artikel 126j Sv, waarvoor een bevel de officier van justitie is vereist, en is er in strijd gehandeld met de verbaliseringsplicht en is aan verdachte de cautie niet meegedeeld bij zijn aanhouding.
Verder is door de raadsman aangevoerd dat er op basis van een vordering van de officier van justitie gegevens zijn verzameld omtrent de telefoon of telefoonnummers die in gebruik zijn bij verdachte. Omdat de daaraan voorafgaande vereiste machtiging van de rechter-commissaris ontbreekt, is sprake van een vormverzuim. De raadsman verwijst hierbij naar het Prokuratuurarrest.
Al deze vormverzuimen dienen in de visie van de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting van al hetgeen onrechtmatig is verkregen of waar een onrechtmatige aanhouding aan ten grondslag lag.
Materiële verweren
De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder beide parketnummers ten laste gelegde feiten. Daarvoor heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier voor beide zaken onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat sprake was van cocaïne. De raadsman verwijst hierbij naar het Kokosnootarrest.
Verder heeft de raadsman gesteld dat anderen gebruik hebben gemaakt van het SkyECC-account van verdachte. Bovendien vormen de chatberichten het enige bewijs, waardoor sprake is van onvoldoende wettig bewijs.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden gesproken van medeplegen, nu verdachte geen feitelijke bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne, en dat geen sprake was van opzet bij verdachte. Verdachte heeft slechts voorbereidingshandelingen uitgevoerd. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Voorwaardelijk verzoek om aanhouding
In het geval de rechtbank de verkregen data uit de EncroChat-hack en SkyECC-tap wel gebruikt als bewijs, heeft de raadsman een voorwaardelijk aanhoudingsverzoek gedaan om de vorderingen en machtigingen, zowel in het onderzoek 26Chatham als in de onderzoeken 26Argus en 26Lemont, alsnog aan verdachte te verstrekken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.4.1.1 Data EncroChat- en SkyECC
Verkrijging en gebruik
Op grond van het hetgeen hiervoor onder paragraaf 3.2.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van enige onrechtmatigheid bij de verkrijging van de data, zodat de data uit EncroChat en SkyECC kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank heeft in voornoemde paragraaf overwogen dat de onderzoekshandelingen en daaruit voortvloeiende resultaten vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet worden getoetst door de Nederlandse strafrechter. Dat betekent dat de Nederlandse strafrechter ook niet toetst of de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met de artikelen 7 en 8 van het Handvest. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Data onvoldoende betrouwbaar
De verdediging heeft aangevoerd dat de uit de EncroChat-hack en de SkyECC-tap verkregen data onbetrouwbaar zou zijn, waardoor die data niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt feitelijke grondslag mist. Dat er opsporingsdiensten zijn die andere of vernieuwde technieken hebben voor het lezen, ontsleutelen of tonen van berichten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de EncroChat- en SkyECC-berichten in onderhavig dossier onvolledig en daarmee onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
4.4.1.2 Richtlijn 2002/58/EG
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat Richtlijn 2002/58/EG niet van toepassing is op de verkregen data uit de EncroChat-hack en SkyECC-tap. Richtlijn 2002/58/EG beoogt de fundamentele rechten en de rechtmatige belangen te beschermen van natuurlijke personen en rechtspersonen die abonnee zijn van een openbare elektronische-communicatiedienst. De richtlijn is van toepassing op de
verwerkingvan persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap, met inbegrip van openbare communicatienetwerken die systemen voor gegevensverzameling en identificatie ondersteunen (artikel 3 Richtlijn 2002/58/EG). Richtlijn 2002/58/EG is uitdrukkelijk niet van toepassing op (onder meer) activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied (artikel 1, derde lid, Richtlijn 2002/58/EG). In de onderhavige zaak zijn geen onderzoeksresultaten verkregen op grond van aan de bedrijven Encrochat en SkyECC opgelegde verwerkingsverplichtingen. Het gaat daarentegen om de uitoefening door strafvorderlijke autoriteiten van bevoegdheden waarmee rechtstreeks gegevens in verband met het versleutelde berichtenverkeer zijn verkregen. Dat brengt met zich dat Richtlijn 2002/58/EG hier niet van toepassing is.
Bovendien was er bij EncroChat en SkyECC geen sprake van verwerking van persoonsgegevens. Immers boden EncroChat en SkyECC diensten aan, waarbij de gebruikers van die diensten hun identiteit niet – en dus ook niet hun persoonsgegevens – kenbaar hoefden te maken en waarbij communicatie alleen mogelijk was tussen de gebruikers van de betreffende dienst. Nu de bedrijven niet beschikten over persoonsgegevens kon ook geen sprake zijn van afschermen van die gegevens, zoals door de raadsman is betoogd. Ook om deze reden is Richtlijn 2002/58/EG niet van toepassing.
Gezien het voorgaande komt aan verdachte niet het recht toe om op grond van Richtlijn 2002/58/EG kennis te nemen van de vordering en de machtiging in zijn zaak als ook in de zaken Argus en 26Lemont. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.4.1.3 Vormverzuimen
Ontbreken vordering in de zin van artikel 126dd Sv
Onderzoek 26Chatham bevat informatie die afkomstig is van het onderzoek Efeze. De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim, omdat het dossier geen toestemmingsverklaring als bedoeld in artikel 126dd Sv van de officier van justitie van de zaak Efeze bevat.
Artikel 126dd Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De officier van justitie kan bepalen dat gegevens die zijn verkregen door observatie met behulp van een technisch hulpmiddel dat signalen registreert, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, of het onderzoek van telecommunicatie kunnen worden gebruikt voor:
een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend;
(…)
2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, onderdeel a, behoeven de gegevens, in afwijking van artikel 126cc, tweede lid, niet te worden vernietigd, totdat het andere onderzoek is geëindigd.”
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van (onder meer) artikel 126dd Sv, houdt ten aanzien van dit artikel – voor zover hier van belang – het volgende in:
"Met deze bepaling wordt uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de PEC, in de wet een regeling te treffen voor het gebruik van gegevens die zijn verkregen door de toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid, in een andere zaak of tegen andere personen. Een dergelijke regeling is alleen vereist voor de in het eerste lid genoemde bevoegdheden. De reden hiervoor is dat er voor genoemde bevoegdheden in beginsel een vernietigingsplicht bestaat als de zaak is geëindigd, zoals hiervoor is toegelicht. (...) Uitgangspunt van de regeling is dat de autoriteit die bevoegd is te beslissen over de uitoefening van de bevoegdheid, ook beslist over het gebruik van de daarmee verkregen gegevens in een andere zaak. Onderdeel a van het eerste lid regelt het gebruik van gegevens voor het onderzoek naar een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend. In verschillende arresten heeft de Hoge Raad voor de telefoontap al uitgemaakt dat een dergelijke voortgezette toepassing is toegestaan. Onderdeel a codificeert deze rechtspraak. Hoewel een bevoegdheid slechts mag worden aangewend voor een specifiek doel, namelijk de opheldering van een bepaald strafbaar feit (...) is het dus toegestaan dat de gegevens die zijn verkregen, voor een ander doel mogen worden gebruikt. De rechtvaardiging van deze doelwijziging is erin gelegen dat het mogelijk moet zijn gegevens die kunnen bijdragen aan de opheldering van strafbare feiten, daartoe beschikbaar zijn. Het doel van art. 126dd is ook niet, de bruikbaarheid van verkregen gegevens voor lopende strafrechtelijke onderzoeken te beperken. Het doel ligt vooral in het tweede lid: vastgelegd wordt dat, en wanneer gegevens die in een andere strafzaak zijn gebruikt moeten worden vernietigd”. [2]
Artikel 126dd Sv strekt er dus niet toe de bruikbaarheid van de in het eerste lid vermelde gegevens – die zijn verkregen in het onderzoek in een bepaalde zaak en die kunnen bijdragen aan de opheldering van strafbare feiten in een andere zaak – te beperken, maar om te voorkomen dat deze op de voet van artikel 126cc, tweede lid, Sv zouden moeten worden vernietigd voordat het onderzoek in die andere zaak is beëindigd. De aan het standpunt van de verdediging ten grondslag liggende opvatting dat het gebruik van bedoelde gegevens in een ander onderzoek slechts mogelijk is als dit door de officier van justitie vooraf is bepaald, is dus onjuist. [3]
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen toestemmingsverklaring in de zin van artikel 126dd Sv bevat, waarmee de officier van justitie van het onderzoek Efeze toestemming heeft gegeven om informatie te gebruiken voor het onderzoek 26Chatham. Hierdoor is sprake van een vormverzuim. Nu artikel 126dd Sv niet de belangen van de verdachte beoogt te beschermen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkel rechtens te respecteren belang van verdachte geschaad door het vormverzuim. De rechtbank volstaat met de enkele constatering ervan, zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Stelselmatig inwinnen van informatie in de zin van artikel 126j Sv
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de (omstandigheden rondom de) aanhouding van verdachte sprake is geweest van het stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in artikel 126j Sv, waarvoor een bevel van de officier van justitie vereist is.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op 23 oktober 2020 de aanhouding buiten heterdaad van verdachte heeft bevolen. Omdat het onbekend was waar verdachte verbleef, zijn diverse BOB-middelen ingezet om achter de verblijfplaats van verdachte te komen. Met ingang van 27 oktober 2020 werd het telefoonnummer dat vermoedelijk in gebruik was bij verdachte opgenomen en beluisterd. Hieruit bleek dat het getapte nummer maar sporadisch werd gebruikt voor internetverkeer en vooral in de avond- of nachtelijke uren. Op 7 november 2020 reageerde verdachte op een advertentienummer van [website 1] en voerde een advertentiecode in. Naar aanleiding hiervan werd hulp gevraagd van het team heimelijke ondersteuning, die vervolgens in zijn gegaan op de advertentiecode en daarop een telefoonnummer hebben achtergelaten. Op 11 november 2020 reageerde verdachte op de verzonden reactie en maakte een afspraak. Bij aankomst op die afspraak is verdachte aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat het enkel maken van een afspraak om zo achter de verblijfplaats van verdachte te komen, onvoldoende is om te kunnen spreken van het stelselmatig inwinnen van informatie zoals bedoeld in artikel 126j Sv. De rechtbank ziet ook geen parallel met de zogenoemde Mr Big-methode, zoals door de verdediging is betoogd. Immers was het heimelijke optreden van de politie er in dit geval niet op gericht het vertrouwen van verdachte te winnen om deze ertoe te brengen een bekentenis af te leggen aan de politieambtenaren. Ook is verdachte nergens toe uitgelokt. Verdachte heeft zelf gereageerd op het advertentienummer en heeft uit eigen beweging een afspraak gemaakt. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt over de wijze van aanhouding van verdachte. Het verweer van de verdediging dat sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht wordt daarom eveneens verworpen.
Cautie
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het proces-verbaal van aanhouding en het verslag binnentreden woning blijkt dat aan verdachte de cautie niet is meegedeeld, waardoor sprake is van een vormverzuim.
De rechtbank kan op basis van het proces-verbaal van aanhouding en het AOT verslag binnentreden woning niet vaststellen of aan verdachte op dat moment de cautie is meegedeeld. De rechtbank stelt wel vast dat verdachte ongeveer drie uren na de aanhouding is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en dat aan hem toen de cautie is meegedeeld. Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte tussen zijn aanhouding en voorgeleiding een verklaring heeft afgelegd of dat de politie heeft geprobeerd een verklaring van verdachte te verkrijgen en de cautie kort erna aan verdachte is gegeven, is de rechtbank van oordeel datgeen sprake is geweest van een schending van de cautieplicht. De rechtbank verwerpt het verweer.
Prokuratuurarrest
De verdediging heeft gesteld dat de machtiging van de rechter-commissaris ontbreekt om gegevens te verzamelen omtrent de telefoon of telefoonnummers die in gebruik zijn bij verdachte.
Het BOB-dossier van verdachte bevat diverse vorderingen en bevelen in de zin van de artikelen 126m, 126n en 126na Sv, die zien op (historische) gegevens van telefoon- en IMEI-nummers waarvoor het OM machtigingen van de rechter-commissaris had gekregen om de communicatie hiermee op te nemen. Het opnemen en het opvragen van de (historische) gegevens vond plaats ter opsporing en aanhouding van verdachte.
De gegevens zijn weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling, maar daarbij is – achteraf bezien en gelet op het Prokuratuurarrest – in strijd gehandeld met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is bestendige jurisprudentie dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat de rechter-commissaris, indien aan de rechter-commissaris was verzocht deze vorderingen vooraf te toetsen, deze zou hebben toegewezen. De rechter-commissaris heeft in de onderhavige zaak immers ook toestemming gegeven voor verdergaande opsporingsmiddelen, zoals het opnemen van communicatie gevoerd met betreffende telefoon- en IMEI-nummers. Het eventuele nadeel van de schending, veroorzaakt door het vormverzuim, is dus beperkt. Daarnaast kan niet worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte is verkregen. Door de verdediging is verder ook niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst aangeeft van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De verdediging heeft een voorwaardelijk aanhoudingsverzoek gedaan om de vorderingen en machtigingen in de onderzoeken 26Chatham, 26Argus en 26Lemont alsnog aan verdachte te verstrekken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van
13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en hetgeen hiervoor onder 4.4.1.2 is geoordeeld, er geen noodzaak is de verzochte stukken te voegen in het dossier. De rechtbank wijst het voorwaardelijk aanhoudingsverzoek daarom af.
4.4.2
De bewijsmiddelen
De voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden blijken uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen. [4]
4.4.3
Identificatie gebruikers EncroChat en SkyECC
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen chatberichten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachten gebruik hebben gemaakt van zogenoemde PGP-toestellen (Pretty Good Privacy), waarop EncroChat of SkyECC was geïnstalleerd. De gebruikers van de toestellen hadden de accounts niet op hun eigen naam geregistreerd, maar onder een nickname of gebruikersnaam. In het geval van EncroChat werd gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com en in het geval van SkyECC was sprake van een gebruikersnaam.
De vraag die in alle zaken, al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het OM in het onderzoek 26Chatham vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de EncroChat- en SkyECC-accounts.
4.4.3.1 EncroChat
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de nickname [alias 1] , verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) van de nickname [alias 2] , verdachte [medeverdachte 2] van de nickname [alias 3] , verdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van de nickname [alias 4] en verdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) van de nickname [alias 5] .
Het feit dat verdachte als [alias 1] wordt geïdentificeerd volgt onder meer uit het volgende.
De zaaksofficieren van justitie van een opsporingsonderzoek in Zeeland-West-Brabant hebben informatie verstrekt aan onderzoek 26Chatham over onder meer de gebruiker van IMEI-nummer [nummer] met bijbehorend EncroChat-account [alias 1] . [5] Daaruit is de TCI-melding naar voren gekomen dat [alias 1] , samen met de gebruikers van [alias 9] en [accountnaam 14] , betrokken is geweest bij de 4500 kilo cocaïne die op 29 april 2020 in Vlissingen is gepakt. [6]
Uit verschillende berichten die [alias 1] aan meerdere EncroChat-gebruikers heeft gestuurd, is gebleken dat de vader van [alias 1] op [overleidingsdatum] 2020 is overleden en op 31 maart 2020 is begraven in [locatie 1] . Uit onderzoek in Blueview, GBA, BVI-IB en op de Islamitische begraafplaats in [locatie 1] , is gebleken dat [naam 1] op [overleidingsdatum] 2020 is overleden en op 31 maart 2020 op die begraafplaats is begraven. Verdachte is een van de zonen van deze [naam 1] . [7] Ter terechtzitting van 8 mei 2023 heeft verdachte verklaard dat het klopt dat zijn vader op [overleidingsdatum] 2020 in het ziekenhuis in Leuven is overleden en op 31 maart 2020 is begraven. [8]
Verder is uit EncroChat-berichten en nader onderzoek gebleken dat [alias 1] afspreekt met andere EncroChat-gebruikers in de woningen aan het [adres 1] en de [adres 2] . [9] Op dat laatste adres stond verdachte ingeschreven. [10]
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het EncroChat-account [alias 1] .
De rechtbank zal de bewijsmiddelen voor de identificatie van de andere gebruikers van de EncroChat-accounts niet in dit vonnis opnemen. De namen van deze gebruikers zijn enkel relevant voor een goed begrip van het onderzoek 26Chatham en de identificatie van deze gebruikers is niet van belang voor enige in de strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing. Daarnaast is de identiteit van deze gebruikers door de verdediging niet betwist.
4.4.3.2 SkyECC
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het Sky-account [accountnaam 1] , verdachte [medeverdachte 1] van het account [accountnaam 2] , verdachte [medeverdachte 2] van het account [accountnaam 3] , verdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) van het account [accountnaam 4] , verdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) van het account [accountnaam 5] , verdachte [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) van het account [accountnaam 6] , verdachte [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) van het account [accountnaam 7] , verdachten [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ) en [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10] ) van het account [accountnaam 8] , verdachte [medeverdachte 11] van het account [accountnaam 9] , verdachte [medeverdachte 4] van het account [accountnaam 10] en verdachte [medeverdachte 3] van het account [accountnaam 11] .
De identificatie van verdachte als [accountnaam 1] volgt onder meer uit het volgende.
Verdachte stuurt via zijn EncroChat-account [alias 1] aan verschillende andere EncroChat-gebruikers dat [accountnaam 1] zijn SkyECC-account is. Verder stuurt [accountnaam 1] op 21 april 2020 een foto in een groepsgesprek, waarop een woonkamer is te zien. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto is genomen in de woning van verdachte aan de [adres 2] . [11]
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [accountnaam 1] .
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet de enige gebruiker was van het SkyECC-account [accountnaam 1] . Nu niet uit het dossier blijkt dat andere mensen gebruik hebben gemaakt van zijn SkyECC-account en de verdediging niets heeft aangevoerd waaruit dit volgt, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer geen stand houdt. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank zal de bewijsmiddelen voor de identificatie van de andere gebruikers van de SkyECC-accounts niet in dit vonnis opnemen. De namen van deze gebruikers zijn enkel relevant voor een goed begrip van het onderzoek 26Chatham en de identificatie van deze gebruikers is niet van belang voor enige in de strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing. Daarnaast is de identiteit van deze gebruikers door de verdediging niet betwist.
4.4.4
Onderzoek 26Chatham: redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 april 2020 kwam zeeschip [naam 2] aan bij het bedrijf [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ), dat is gevestigd in de haven van Vlissingen. [12] Het schip is op 9 april 2020 vertrokken vanuit de haven Moin in Costa Rica en vervoerde containers met bananen van de merken Chiquita en Amigo. [13] Op 27 april 2020 werd koelcontainer [code 1] van het schip gelost en op de kade geplaatst in afwachting van het uitladen van de bananen. Op 29 april 2020 werd de koelcontainer verplaatst en geopend om uitgeladen te worden. [14] Bij het uitladen ontdekte getuige [getuige 1] , medewerker bij [bedrijf 2] , dat op zes van de in totaal twintig pallets gekleurde pakketten zaten in plaats van bananen. [15] Het bleek te gaan om 4537 pakketten met aan de buitenzijde aangebrachte logo’s met daarop: Jaguar, 10A, Zwarte Pony (afbeelding), Kroon (afbeelding) J, TEKA, Barcelona (Voetbalclublogo), Lexus, Leon, Omar 15, Tesla, REY, Klok (afbeelding), 10 A (Camouflage), 500, Kattenhoofd (afbeelding), Franse lelie (afbeelding), HEROICO + adelaar (afbeelding), Dakar met logo, Stier (afbeelding), 666 en Lucky. [16] Deze pakketten zijn in beslag genomen [17] en na onderzoek van de pakketten is vastgesteld dat het ging om in totaal 5.146,91 kilogram bruto, althans 4.541,40 kilogram netto cocaïne (gebaseerd op een steekproef van 30 pakketten). [18]
Naar aanleiding van de aangetroffen partij cocaïne op 29 april 2020, deed getuige
[getuige 2] , medewerkster bij [bedrijf 2] , de volgende melding. In het weekend van 19 op 20 april 2020 is het schip “ [naam 3] ” aangekomen bij [bedrijf 2] . Dit schip voor de zogenoemde Chiquita-lijn was afkomstig uit de haven van Moin in Costa Rica. Op 20 april 2020 is de container met nummer [code 2] gelost van het schip en weggezet op de locatie C324. Deze container bevatte twintig pallets met het product Amigo. Op 23 april 2020 is deze container gestript en de twintig pallets met Amigo bananen zijn in expeditie ruimte F5 discharge geplaatst. Veertien van de pallets hebben vervolgens een relocated actie gehad en zijn op een eindlocatie weggezet. Zes van deze pallets hebben geen relocated actie gehad en zijn vermist. [19] De zes vermiste pallets hadden de volgende unieke barcodes:
[code 3] ;
[code 4] ;
[code 5] ;
[code 6] ;
[code 7] ;
[code 8] . [20]
Zoals gezegd zijn berichten uit de onderzoeken 26Lemont en 26Argus aan het onderzoek 26Chatham ter beschikking gesteld. Hierdoor is zicht ontstaan op EncroChat- en SkyECC-verkeer tussen verdachte en andere gebruikers. Een aantal gesprekken van EncroChat en SkyECC in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd. [21]
Uit de onderschepte berichten kwam het volgende naar voren.
In een SkyECC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt vanaf 7 april 2020 gesproken over een locatie waarvoor [medeverdachte 2] niet meer dan € 100.000,-- wil betalen. De locatie moet makkelijk in en uit te rijden zijn en hun mensen zullen de plek bewaken met zware wapens. Het plan is dat alleen [medeverdachte 7] daar ophaalt en dat er gelijk wordt verkocht. Ze zullen daar ongeveer twee weken zitten. Verder wordt besproken dat het vervoeren in Lidl-tassen het beste en meest efficiënt is. Daar passen twintig in.
Ook wordt gesproken over de vervoersmiddelen naar de locatie, waaronder een stash-bus [22] , en hoeveel daarin past. Er wordt een bus bij [medeverdachte 1] opgehaald. Op 23 april 2020 stuurt [medeverdachte 2] dat hij alleen een spotter in de buurt heeft voor als ze hebben gelost. [23]
Uit berichten vanaf 30 maart 2020 in een EncroChat-gesprek tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] volgt dat [medeverdachte 3] een loods aan het regelen is voor [medeverdachte 4] . [medeverdachte 3] stuurt foto’s van een loods aan [medeverdachte 4] en zegt dat die loods beschikbaar is. [medeverdachte 4] wil de loods die week bekijken. [medeverdachte 4] vraagt aan [medeverdachte 3] of hij nog een blok wil meelopen voor € 9.000,--. [medeverdachte 3] geeft aan dat hij twee blokken wil meelopen en vraagt of hij ook weer kan helpen met rijden. [medeverdachte 4] geeft hierop aan dat hij denkt van wel en dat hij later die week alles gaat bespreken. [medeverdachte 4] bevestigt dat [medeverdachte 3] een vergoeding krijgt als hij rijdt en dat hij denkt dat dit dezelfde vergoeding is als de vorige keer. Later die week krijgt [medeverdachte 4] meer informatie over wat er onderweg is. [medeverdachte 3] geeft [medeverdachte 4] op 9 april 2020 geld voor de twee blokken.
Op 1 april 2020 gaan ze samen bij de loods kijken. Uiteindelijk stuurt [medeverdachte 4] op 6 april 2020 dat ze een andere locatie gaan gebruiken, maar dat ze de loods van [medeverdachte 3] achter de hand willen houden. [medeverdachte 4] stuurt [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 3] waarschijnlijk in de buurt van de loods een oogje in het zeil moet houden en dat hij gaat bespreken of [medeverdachte 3] met de volgende lading kan meelopen.
Op 12 april 2020 stuurt [medeverdachte 4] dat het een week later wordt, omdat hun bak [24] op de volgende boot staat en dat de andere een week erna komt. [medeverdachte 4] gaat het pas hebben over meelopen met de tweede bak als de eerste eruit is. Hij wil niet betalen voordat de eerste eruit is en de tweede willen ze er alleen uithalen als ze kunnen meelopen. [medeverdachte 4] vraagt of die loods een week later ook nog stand-by kan staan.
[medeverdachte 4] stuurt op 20 april 2020 dat hij wacht op de eerste update van de binnenploeg. Op 21 april 2020 meldt [medeverdachte 4] dat de gast uit de loods zo meteen laat weten hoe het ervoor staat met hun bak en dat hij zo wel een update zal krijgen. Op 22 april 2020 stuurt [medeverdachte 4] dat hun bak nog steeds niet is gestript.
Op 23 april 2020 stuurt [medeverdachte 4] dat het rond 18:00 uur wordt en dat [medeverdachte 3] ervoor moet zorgen dat hij vanaf 17:45 uur bij [locatie 2] in de buurt is. Hij moet kijken of er politie rondrijdt. [medeverdachte 3] laat vanaf 17:42 uur weten dat hij al even heeft rondgereden en dat alles goed is. Om 17:55 uur laat [medeverdachte 3] weten dat er bij Vierwegen ook geen politie is. Om 18:20 uur stuurt [medeverdachte 4] dat ze onderweg zijn en dat ze bij hkz (Heinkenszand) zijn. Als de truck bij [medeverdachte 3] in de buurt is, bericht hij dat de truck niet wordt gevolgd. [medeverdachte 4] geeft [medeverdachte 3] instructies waar hij moet staan en wanneer hij een rondje moet rijden en stuurt [medeverdachte 3] weg als ze hem niet meer nodig hebben.
In de dagen erna communiceren [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] over de vergoeding van het op de uitkijk staan en het leveren van de blokken, waarbij [medeverdachte 4] hierover contact opneemt met andere betrokkenen.
Op 29 april 2020 laat [medeverdachte 4] weten dat de pallets met spullen die dag zijn ontdekt en dat hij heel de tijd bezig is met dingen regelen. [25]
Op 19 april 2020 is een groepsgesprek via SkyECC gestart, waaraan verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] deelnamen en waarin ze elkaar op de hoogte hielden.
In dit groepsgesprek stuurt verdachte vanaf 20 april 2020 berichten naar de groep dat de bak, die eerst nog op de boot is, veilig op de kade staat. Hij deelt mee dat de bak niet op de scan staat en geeft aan wanneer die wordt gestript. Hij wordt hierover op de hoogte gehouden door mensen die ter plaatse zijn.
Op 22 april 2020 meldt verdachte dat het werk die dag wordt gedaan en dat tp [26] om 18:00 uur kan rijden. Hierop vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 6] wanneer zij moeten klaarstaan en
[medeverdachte 5] vraagt of ze al hebben gestript. Verdachte antwoordt dat dit nog niet het geval is en dat ze dit zo gaan doen. Later die dag meldt verdachte dat hij net te horen krijgt dat het pas morgen wordt en dat alles onder controle is. De bak is morgen, 23 april 2020, pas aan de beurt.
Op 23 april 2023 stuurt verdachte de groep dat er tussen 16:00 en 18:00 uur kan worden gehaald. [medeverdachte 6] zegt tegen verdachte dat hij even in transport (een andere groepsapp) moet komen over het hoe en wat precies. Verdachte zegt dat transport zich moet klaarmaken.
Hierop deelt [medeverdachte 6] mee dat transport er om 17:00 uur is. Verdachte reageert hierop door te zeggen dat het werk rond 18:00 uur gaat gebeuren. [medeverdachte 6] merkt op dat de chauffeurs de plek van laden en lossen van tevoren moeten weten en dat er geen adressen in de telefoons, TomTom of wat dan ook moeten staan. Als er iemand wordt aangehouden mag het niet stuk lopen omdat allebei de adressen ergens in staan.
Verdachte meldt dat ze alle zes pallets in handen hebben en dat transport net het terrein op rijdt om de pallets te halen. Even later bericht verdachte dat transport aan dok is, dat transport zo de deuren dicht gaat gooien en ervandoor gaat. Weer later stuurt hij dat ze van het terrein af zijn. Verdachte merkt hierbij op: “Snel die volgende bak nog”.
[medeverdachte 6] staat in contact met het transport en zal de groep informeren als het transport is aangekomen en als er is gelost. [medeverdachte 2] stuurt hierop dat de mannen klaar staan om naar binnen te rijden. Verdachte merkt nog op dat het jammer is dat Dubai niet gelijk twaalf pallets heeft gezet. [medeverdachte 5] stuurt dat ze nu eersteklas “narcotraficantes” zijn. Verdachte zegt dat hij de groep zo foto’s van de pallets stuurt en stuurt even later zes foto’s van stickers met daarop “Chiquita” en voorzien van barcodes. [27] Dit betreffen de, voor zover leesbaar, volgende barcodes (waar kruisjes zijn vermeld zijn de cijfers niet leesbaar): [code 9] , [code 10] , [code 11] , [code 12] , [code 13] . Eén van de zes barcodes is niet leesbaar. [28] Deze barcodes, voor zover leesbaar, komen overeen met de barcodes van de vermiste pallets bij [bedrijf 2] . [29]
Verdachte vraagt aan [naam 4] hoeveel stuks het zijn, zodat hij kan uitrekenen hoeveel er achtergehouden wordt. Hierop zegt [medeverdachte 2] dat hij niet reageert en vraagt aan [naam 5] of hij het nog weet. [medeverdachte 5] stuurt hierop: “4553”.
In de berichten die volgen worden de bedragen berekend die de deelnemers aan het groepsgesprek kwijt zijn aan de binnenploeg en transport. [medeverdachte 5] vraagt wat de kosten van het transport en de binnenploeg zijn, zodat hij die kan opschrijven. Verdachte reageert hierop met: “Binnenploeg is 1x 1.100.00 (4 pallets+ de helft van 1.100.00 is 1.650.000 + dan die 15 meeloop van hun” en vraagt voor welke prijs de spullen weggaan. [medeverdachte 5] stuurt dat hij dit nog niet weet en dat ze dat straks horen. Verder stuurt [medeverdachte 5] : “Tp is dus 3M en binneploeg is 1650000+15 min opzet”. Verdachte rekent uit dat ze er allemaal een kleine 1,7 miljoen aan over houden en dat dit zonder meeloop is van iedereen.
Verdachte stuurt meerdere foto’s van ruimtes waarin allemaal gekleurde pakketten liggen opgestapeld.
De groep praat vervolgens nog even door over de volgende bak die komt en dat ze de meeloop moeten regelen. [medeverdachte 5] stuurt: “Nu volgende week nog man dat is gewoon kers op die oh zo lekkere taart”. Verdachte vraagt wanneer die aankomt, waarop [medeverdachte 2] reageert met: “26e”. Verdachte reageert hierop met: “Oké dat was deel 1 en nu gaan we verder met deel 2”, waarop [medeverdachte 5] zegt: “Narcos seizoen 2.”
Ondertussen vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 6] of hij ze laat tellen en dat die mannen snel moeten laden. [medeverdachte 2] geeft aan dat daar 4553 is, dus dat dat wel goed zit. [medeverdachte 1] reageert door te zeggen dat ze hier kunnen selecteren, gewoon per twintig, waarop [medeverdachte 6] antwoordt: “20 bij tas, maar wel per soort. En opschrijven wat er uit gaat. Anders weet je nooit waar de fout zit en wordt ellende”. Verdachte vraagt aan [medeverdachte 2] hoeveel zijn transport meeneemt, waarop [medeverdachte 2] reageert met: “1000 per bus”.
[medeverdachte 1] stuurt later op de avond een foto, waarop verdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] te zien zijn. [30] Verder klaagt [medeverdachte 1] erover dat hij nog moet sjouwen, waarop [medeverdachte 5] stuurt: “Wat sjouw je liever. Zandzakken of motherfucking cocaïne bro”. Verder stuurt [medeverdachte 1] foto’s van een ruimte die is gevuld met bigshoppers.
Ondertussen gaat het gesprek door over het sorteren en tellen van de spullen en hoeveel ze er missen. [medeverdachte 2] stuurt dat er in totaal 4536 moet zijn. Verdachte vraagt aan [medeverdachte 2] of Dubai wel zeker weet dat het er 4536 zijn.
[medeverdachte 1] stuurt foto’s van lijsten met namen zoals Omar, Nike, Tesla, Don Julio en Leon, met achter de naam een getal.
Op 24 april 2020 stuurt [medeverdachte 6] nog een aantal foto’s met daarop pakketten, gesorteerd op kleur, waaronder een groen pakket met daarop ‘B12’. Ook stuurt hij een lijstje met B12, Lucky, Rey en Leeuw, met daarachter aantallen. [medeverdachte 1] stuurt op zijn beurt ook een foto met een lijst met namen en aantallen.
Op 29 april 2020 stuurt [medeverdachte 5] een screenshot van een artikel op [website 2] met als kop: “Grote drugsvangst in haven Vlissingen 4.500 kilo”. Hierop reageert [medeverdachte 6] met: “kk zooi” en “Hoe is dub nu er onder maat”, waarop [medeverdachte 5] reageert met: “Hij is relaxed bro. Zeer relaxed. Die is blij dat niemand is gepakt en die zegt veiligheid voor iedereen. Hij zegt nu wis alle sporen. Niet over praten. Hoofden koel houden, En licht tp in zei die dat ze sporen wissen”. [medeverdachte 6] reageert hierop met: “Zijn wij al aant doen. Morgen is loods weg. Leeg”. [medeverdachte 5] reageert met: “Hij is blij dat niemand gepakt is”.
[medeverdachte 6] stuurt een foto van NOS met pallets met de aangetroffen spullen. Hierop stuurt [medeverdachte 2] : “Hahahahaha wij hebben geschiedenis geschreven in Zeeland. Ziek man bros belangrijk mond dicht. Nu zal er veel gepraat worden in de wandelgangen tippers alles.” [medeverdachte 5] stuurt: “Ja boys mond closed we weten van niets. Want waar de popo nu op hoopt is dat mensen gaan praten.” [medeverdachte 6] sluit af met: “Geschiedenis in Zeeland en nl”. [31]
Op 20 april 2020 heeft [medeverdachte 6] een groepsgesprek via SkyECC aangemaakt, waaraan hijzelf en vijf andere onbekend gebleven gebruikers van SkyECC deelnemen, en waarin wordt gesproken over het transport.
Op 21 april 2020 stuurt [medeverdachte 6] de groep dat de bak veilig op de kade staat en dat het vanwege Corona allemaal iets langzamer gaat. [medeverdachte 6] vraagt via het account [accountnaam 12] , omdat zijn Sky-account het niet doet, of [naam 8] de mail van [naam 9] heeft. Hierop stuurt de gebruiker van het account [accountnaam 13] : “ [accountnaam 10] [naam 9] ”.
Op 22 april 2020 stuurt [medeverdachte 6] dat het zo ver is en dat ze om 18:00 uur daar moeten zijn om het op te halen, dat er dus pallets komen en vraagt of er vrijwilligers zijn om te pitten. Verder wordt afgesproken wie met wie meerijdt en waar vandaan. Even later stuurt [medeverdachte 6] dat het toch morgen wordt.
[medeverdachte 6] stuurt op 23 april 2020 dat het als het goed is die dag gaat gebeuren. Vervolgens worden tijden en plaatsen afgesproken. [medeverdachte 6] stuurt dat als de pallets zijn gelost er meteen twee bussen aankomen en dat er dan moet worden geteld en dat soort bij soort in tassen moet worden gestopt. Er mogen geen blokken achterblijven, anders betaalt iedereen eraan mee.
Om 18:07 uur stuurt [medeverdachte 6] dat ze aan het laden zijn en om 18:13 uur dat hij er uit is. Uit de verdere berichten blijkt dat het transport af en aan naar een locatie rijdt om de lading te lossen. [32]
In een SkyECC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stuurt [medeverdachte 2] op 23 april 2020 dat hij een spotter in de buurt heeft voor als ze hebben gelost en een bij de loods. Ook vraagt hij aan [medeverdachte 1] of er op de locatie bij hun “stash” genoeg ruimte is om alles rustig te sorteren en op te schrijven. [medeverdachte 2] geeft [medeverdachte 1] het geld mee om de locatie te betalen. [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 1] dat de mensen op de locatie alles netjes moeten sorteren en moeten opschrijven hoeveel ze van alles hebben.
Op 24 april 2020 vergelijken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lijsten met daarop namen van stempels. De ene lijst is van wat er op de locatie is en de andere lijst is afkomstig van “ [naam 10] ”. Verder in het gesprek bespreken ze de hoeveelheden per stempel, aan de hand van wat [medeverdachte 1] op de locatie heeft geteld. [medeverdachte 2] stuurt een gesprek met “ [naam 10] ”, waarin deze [naam 10] zegt dat het in totaal 4536 stuks moeten zijn.
Op 29 april 2020 om ongeveer 10:52 uur stuurt [medeverdachte 2] een gesprek door tussen hem en “ [naam 11] ”, waarin deze [naam 11] zegt dat hij denkt dat de pallets zijn gepakt door de politie. Een paar uur geleden heeft iemand tegen deze [naam 11] gezegd dat ze het hebben gevonden.
In het gesprek wordt verder tot 26 juni 2020 gesproken over het aantal blokken dat er nog is, er worden lijsten gedeeld waarop de aantallen staan van verschillende stempels, er wordt gesproken over tekorten die mogelijk zijn ontstaan omdat ze zijn bestolen, er wordt gesproken over blokken die bol zijn komen te staan door waterschade en er worden bestellingen doorgegeven. [33]
Op 20 april 2020 wordt er een SkyECC-gesprek aangemaakt, waaraan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] deelnemen. Uit de berichten in dit groepsgesprek volgt dat [medeverdachte 8] na 20 april 2020 een villa ingaat met twee vrouwen die daar wonen. Dit is de woning aan de [adres 3] waar verdachten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] woonden. [34] Op 23 april 2020 komen er twee keer twee bussen bij de woning om vier keer 1.000 blokken af te leveren, die worden vervoerd in bigshoppers van de Lidl. Zodra de blokken zijn afgeleverd, moet [medeverdachte 8] in de villa blijven om de woning te bewaken. Hij heeft hiervoor een geladen Kalasjnikov tot zijn beschikking en mag de MP5 van [medeverdachte 2] lenen. [medeverdachte 8] krijgt de instructie van [medeverdachte 2] dat hij wakker moet blijven en moet afknallen.
[medeverdachte 8] krijgt de opdracht om de blokken te sorteren en moet doorgeven hoeveel er van elke stempel aanwezig zijn. Dit wordt op lijstjes bijgehouden door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] komt ook naar de woning om de blokken te sorteren en ze te tellen. Daarnaast krijgt [medeverdachte 8] de opdracht om bestellingen klaar te leggen die hij van [medeverdachte 2] doorkrijgt en die [medeverdachte 7] vervolgens wegbrengt. [medeverdachte 2] stuurt dan een token. Nadat [medeverdachte 7] foto’s heeft gestuurd van een bus waarin een aantal blokken liggen en stuurt dat er nu 300 in liggen, concludeert [medeverdachte 1] dat er dus wel 350 tot 400 in passen.
[medeverdachte 8] maakt een aantal keren op verzoek van [medeverdachte 2] foto’s van de ruimte waarin de spullen die in Lidl-tassen liggen en foto’s van de blokken, waarop de stempels goed zichtbaar zijn. Op de foto’s zijn onder andere de stempels Corona, Don Julio, # 85, B12, Nike en Omar 11 te zien.
Gedurende de tijd dat [medeverdachte 8] in de villa verblijft houdt hij de groep op de hoogte zodra er verdachte situaties rondom de woning zijn. Zodra dit het geval is, komt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 7] langsrijden om de situatie te bekijken. Nadat er op 4 mei 2020 weer verdachte auto’s rondom de woning zijn geweest, wordt er op 6 mei 2020 een camera aan de woning geplaatst. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] houden de livebeelden van de camera’s in de gaten. [35]
Uit onderzoek is gebleken dat een camerasysteem van het merk Somfy aanwezig was bij de villa. Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 9] werd een factuur van de Mediamarkt aangetroffen, waaruit bleek dat er op 6 mei 2020 onder andere een Ring Spotlight camera en Somfy indoor camera waren aangeschaft. Uit informatie van SOMFY Nederland BV is gebleken dat aan de Somfy camera die aan de [adres 3] was geïnstalleerd onder andere de volgende gebruiker was gekoppeld: [naam 12] , met het e-mailadres [e-mailadres] . [36]
In een SkyECC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] houdt [medeverdachte 9] [medeverdachte 1] op de hoogte van de situatie in en rondom “de Villa”. Ze stuurt lijsten aan [medeverdachte 1] , waarop zij de aantallen blokken met de stempels B12, Corona, Tesla, Lambo, Dakar, P7, Omar II, Pecho, Leon en Nike bijhoudt, en ze houdt [medeverdachte 1] op de hoogte van de aantallen van blokken met de stempels Omar, Dakar, Omer ster en Leon. Verder vraagt ze aan [medeverdachte 1] wanneer haar moeder het geld krijgt omdat de spullen langer blijven. Samen met haar moeder [medeverdachte 10] legt ze gevulde tassen klaar zodat die weggebracht kunnen worden. Ze stuurt [medeverdachte 1] foto’s van zichzelf en van [medeverdachte 10] .
In de periode van 2 juli tot 16 juli 2020 heeft [medeverdachte 10] de telefoon van [medeverdachte 9] tot haar beschikking en stuurt ze [medeverdachte 1] onder andere dat ze € 6.000,-- van hem krijgt om de woning nog drie maanden te kunnen gebruiken. [37]
Daarnaast is er ook een groepsgesprek via SkyECC tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] , waarin ze bespreken hoeveel er van de blokken met de stempels Nike, Omar 11, Omar ster, Dakar, P7, Leon, Lambo, Corona en Pecho zijn en krijgen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] van [medeverdachte 1] door welke bestellingen ze moeten klaarleggen. [38]
Op 20 februari 2020 wordt door [medeverdachte 2] een groepsgesprek via SkyECC gestart, waaraan hijzelf, [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 11] en een onbekend gebleven SkyECC-gebruiker deelnemen. In dit gesprek draagt [medeverdachte 2] de andere deelnemers op om bestellingen weg te brengen naar bepaalde adressen, zoals het op 11 juni 2020 brengen van 100 Omars naar de [adres 4] . [medeverdachte 2] zegt dat ze dit beter kunnen brengen met de auto met daarin de verborgen ruimte. [39]
Ook in een ander SkyECC-gesprek waaraan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 7] deelnemen wordt gesproken over bestellingen van blokken met bepaalde stempels. [medeverdachte 7] heeft de beschikking over meerdere blokken met de stempels B12, Tesla, Lucky en Corona. Hij moet een en ander bij [medeverdachte 11] afleveren en het geld tellen dat hij heeft ontvangen. [medeverdachte 11] zegt dat hij een telmachine heeft en die zal brengen. [40]
In een groepsgesprek waaraan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] en twee onbekend gebleven gebruikers deelnamen werd gecommuniceerd over leveringen van 300 blokken met de stempels Zwarte band, Nike, Omar, Leeuw, B12, Rey, Tesla, Kroon zwart, T26 en Corona en 300 blokken met de stempel Tesla. [41]
In een SkyECC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt gesproken over lijsten van klanten met namen en de lijst van [medeverdachte 1] , waarop staat hoeveel blokken met de stempel B12 zijn verkocht en voor hoeveel. Op die lijst staat ook wat [medeverdachte 1] moet ontvangen of geven aan [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] . [42]
In een EncroChat-gesprek tussen verdachte en [accountnaam 14] , stuurt verdachte op 24 april 2020 dat er zondag een boot van Chiquita binnenkomt met spullen. Op 27 april 2020 stuurt verdachte een gesprek door aan [accountnaam 14] , waarin hij aan een onbekend gebleven persoon vraagt of ze de mensen van de loods al hadden gesproken over de pallets die nu aankomen.
In een gesprek met [accountnaam 14] en [alias 9] probeert verdachte op 27 april 2020 scanlijsten met baknummers te regelen via een vrouw die er stage loopt (de rechtbank begrijpt: bij [bedrijf 2] ). Op 29 april 2020 om 14:10 uur stuurt verdachte dat hij denkt dat de spullen zijn gepakt, dat hij om 08:00 uur bericht heeft gekregen dat ze zijn gevonden en dat het is ontdekt door het personeel. Verder stuurt verdachte dat ze duidelijk waren te zien, in alle kleuren van de regenboog. Om 20:29 uur stuurt [accountnaam 14] het artikel “Douane onderschept 4500 kilo cocaïne in Vlissingse haven” door. Verdachte bevestigt dat het 4500 was en dat het om zes pallets ging. [43]
In een EncroChat-gesprek tussen [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon met de nickname ‘ [alias 6] ’ vraagt [medeverdachte 1] op 25 april 2020 of deze [alias 6] iemand kent met een loods waar ze wat spullen kunnen stallen. Het moet een veilige plek in Zeeland zijn en is ergens in de week erop nodig voor zes pallets. De loods zal ongeveer vier weken nodig zijn en er moet één Hollandse man blijven en één Hollandse man komt alleen op en af. Hij is bereid daar € 30.000,-- voor te betalen.
Op 27 april 2020 stuurt een onbekend gebleven persoon met de nickname ‘ [alias 7] ’ aan [medeverdachte 1] dat de loods is leeggehaald en klaar voor gebruik. Op de vraag wanneer de bak komt stuurt [medeverdachte 1] dat het deze week zal zijn.
Op 29 april 2020 omstreeks 18:55 uur stuurt [medeverdachte 1] een foto van het artikel “Douane onderschept 4.500 kilo cocaïne in Vlissingse haven” aan een onbekend gebleven persoon met de nickname ‘ [alias 8] ’ en zegt daarbij dat die 4500 ook van hun was. [44]
Verdachte stuurt op 29 april 2020 om 116:30 uur via SkyECC aan [medeverdachte 1] : “Staat op nieuws. Pfff”. [45]
In een EncroChat-gesprek tussen verdachte en [accountnaam 14] stuurt verdachte op 27 april 2020 dat de binnenploeg nog niet weet of ze erbij kunnen en dat het ook kan zijn dat hun bak pas volgende week aan de beurt is op te strippen. Ze weten pas of ze erbij kunnen als hun bak aan de beurt is om te strippen.
Op 29 april 2020 stuurt verdachte aan [accountnaam 14] dat het slecht gaat. Verdachte denkt dat de spullen zijn gepakt door de douane en dat dit in het nieuws gaat komen. Verdachte zegt dat hij om 08:00 uur een bericht heeft gekregen dat ze zijn gevonden en dat die man daarna zijn telefoon heeft uitgezet. Verdachte heeft gehoord dat ze duidelijk te zien waren, alle kleuren van de regenboog. Later die dag stuurt [accountnaam 14] dat in het nieuws staat dat het 4500 kilo was. Hierop stuurt verdachte dat hij het net door krijgt en dat het zes pallets waren. [46]
4.4.5
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is, op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.4.5.1 Invoer van cocaïne
29 april 2020 (parketnummer 08-963554-20)
Vast staat dat op 29 april 2020 4.541,40 kilogram (netto) cocaïne is onderschept in de haven van Vlissingen, bij het bedrijf [bedrijf 2] . Deze cocaïne lag op pallets die kwamen van een schip dat afkomstig was uit Costa Rica en is op deze manier binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
23 april 2020 (parketnummer 08-963617-21)
Daarnaast stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat ook op 23 april 2020 sprake is geweest van het vanuit Costa Rica invoeren van cocaïne in Nederland.
Daarvoor is allereerst van belang dat op 23 april 2020 zes pallets met bananen, afkomstig van een schip dat voer uit de haven van Moin in Costa Rica, werden vermist bij [bedrijf 2] , terwijl op 29 april 2020 bij [bedrijf 2] cocaïne werd aangetroffen in bananendozen op zes pallets, afkomstig van een schip van dezelfde locatie. De barcodes van de vermiste pallets komen overeen met de barcodes die door de verdachten in de EncroChat- en SkyECC-berichten werden gedeeld. Hoewel deze cocaïne niet fysiek is aangetroffen, waardoor er ook niet kon worden getest, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat de vermiste pallets cocaïne hebben bevat. Dit volgt uit de berichten die omstreeks 23 april 2020 door de verdachten werden gestuurd waarin werd gesproken over zes pallets met 4.553 blokken cocaïne, die zij van het terrein van [bedrijf 2] in Vlissingen hebben gehaald. Bovendien komen de stempels van de onderschepte cocaïne op 29 april overeen met de stempels die op de foto’s en lijstjes in de EncroChat- en SkyECC-berichten werden gedeeld door de verdachten.
Door de raadsman is in dit kader nog gewezen op het zogeheten Kokosnootarrest. [47] Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, treft dit verweer geen doel.
4.4.5.2 Betrokkenheid verdachte bij de invoer, verkoop, afleveren en vervoer
29 april 2020 (parketnummer 08-963554-20)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij het op 29 april 2020 in Nederland invoeren van 4.541,40 kilogram cocaïne. De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte één van de vijf verdachten is die een hoofdrol hebben gespeeld bij deze invoer. Dit blijkt onder meer uit de berichten in het groepsgesprek waaraan verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] deelnamen. Naar aanleiding van berichtgeving over de drugsvangst in media wordt in dit groepsgesprek gezegd dat alle sporen moeten worden gewist, dat ze hun mond moeten houden in verband met tippers en dat ze geschiedenis hebben geschreven in Zeeland. Daarnaast stuurt verdachte op 27 april 2020 aan [accountnaam 14] dat het nog niet duidelijk is of ze bij hun container kunnen en vervolgens wordt op 29 april 2020 gesproken over de in beslag genomen zes pallets met 4500 kilo.
Bewijsminimum
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig bewijs, omdat het bewijs uit slechts een bron zou komen, te weten de SkyECC- en EncroChat-berichten. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. In de eerste plaats is daarbij van belang dat verdachte zowel berichten via de berichtendienst SkyECC heeft verstuurd als via de berichtendienst EncroChat. Het verweer van de verdediging gaat daarom in zijn algemeenheid al niet op. Ook is in de onderhavige zaak, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis, tenminste op belangrijke onderdelen sprake van andere bewijsmiddelen die de inhoud van de berichten ondersteunen, zoals hiervoor onder paragraaf 4.4.4 uiteengezet. Daarnaast is er niet slechts één chatgesprek met één ander account beschikbaar, maar gesprekken met een aantal verschillende accounts op meerdere data en zijn er afbeeldingen verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen. Bovendien zijn er groepsgesprekken waarin niet alleen berichten van verdachte te lezen zijn, maar ook die van andere deelnemers aan het gesprek. De rechtbank stelt daarmee vast dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring en verwerpt het verweer.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummer 08-963554-20 ten laste gelegde feit invoer van cocaïne. Nu de lading cocaïne al in de haven van Vlissingen is onderschept en verdachte daarover dus geen feitelijke beschikking heeft gehad, kan er geen sprake zijn van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van die cocaïne. De rechtbank spreekt vrij van het dat deel van het ten laste gelegde.
23 april 2020 (parketnummer 08-963617-21)
Wat betreft het onder parketnummer 08-963617-21 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in het bijzonder uit de berichten van EncroChat en SkyECC, een zeer helder beeld is ontstaan van de rol van iedere verdachte bij de invoer van de cocaïne.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , behoort tot de hoofdrolspelers die de invoer van deze cocaïne mogelijk hebben gemaakt. Naast dat uit het dossier is gebleken dat zij er allemaal 1,7 miljoen aan zouden over houden, waren zij hoofdverantwoordelijk en een cruciale spil in de organisatie van de invoer en verkoop van de cocaïne. De rechtbank stelt, kort gezegd, de volgende rolverdeling vast.
Verdachte was verantwoordelijk voor het eerste deel van de organisatie rondom de invoer van de cocaïne. Hij stond in direct contact met de binnenploeg bij [bedrijf 2] en stuurde die aan. Hij werd ervan op de hoogte gehouden dat de pallets van de boot af waren, dat ze in een loods werden geplaatst en dat ze werden gestript. Vervolgens werd hij ervan op de hoogte gesteld dat het transport het terrein op reed en de cocaïne van de binnenploeg overnam.
[medeverdachte 6] was verantwoordelijk voor het transport en nam het van verdachte over zodra de cocaïne in handen was van het transport. Hij stuurde het transport aan in een apart groepsgesprek. Het transport bracht de pallets met cocaïne naar een loods die door [medeverdachte 4] was geregeld. In deze loods werden mensen door [medeverdachte 6] aangestuurd om de cocaïne te tellen, sorteren en over te plaatsen in bigshoppers.
Vanaf deze loods werd de cocaïne in de bigshoppers in bussen geplaatst en onder verantwoordelijkheid van [medeverdachte 2] gebracht naar de [adres 3] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben deze locatie geregeld om de cocaïne te bewaren, zodat van daaruit de cocaïne kon worden weggebracht naar de kopers. Op deze locatie werd het stokje overgenomen door [medeverdachte 1] . Hij zorgde ervoor dat de cocaïne werd opgeborgen in de woning en stuurde [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] herhaaldelijk aan om de cocaïne te tellen en sorteren. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren betrokken bij en verantwoordelijk voor deze organisatie.
[medeverdachte 8] kreeg de opdracht om dag en nacht in de woning te verblijven en die te bewaken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden op de hoogte gehouden van de situatie in en rondom de woning. Zodra er een verdachte situatie was, kreeg [medeverdachte 8] instructies van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] gaf in de weken erop bestellingen door aan [medeverdachte 8] die hij moest klaarleggen en die [medeverdachte 7] vervolgens naar de koper moest brengen. [medeverdachte 9] hielp bij het gereedmaken van deze bestellingen. [medeverdachte 1] was hier ook bij betrokken en onderhield contact met de mensen in de woning.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] stonden in contact met “dubai”, die ondanks de inbeslagname van de cocaïne relaxed was, zolang er niemand gepakt was.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] houden nauwkeurig op lijsten bij hoeveel van welke stempels er zijn verkocht en wat er nog over is.
De verweren dat verdachte slechts voorbereidingshandelingen heeft verricht, dat hij geen feitelijke bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne en dat er geen sprake was van opzet bij verdachte, treffen gelet op voorgaande vaststellingen geen doel. Immers was verdachte nauw betrokken bij de invoer en had de eerste en belangrijkste organiserende rol op het moment dat de lading aankwam in de haven van Vlissingen bij [bedrijf 2] .
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet enkel betrokken is geweest bij de invoer van de cocaïne, maar dat hij ook betrokken is geweest bij het afleveren en vervoeren van de cocaïne. Uit de hiervoor vastgestelde rolverdeling volgt dat verdachte hier de leiding over had.
Bewijsminimum
Evenals hiervoor uiteengezet, is ook hier sprake van voldoende wettig bewijs. De rechtbank heeft hiervoor dezelfde redenen als voor de zaak met betrekking tot 29 april 2020.
Tezamen en in vereniging
De verdediging heeft verder aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de rol van verdachte bij de feiten te kwalificeren als medeplegen.
Uit de hiervoor besproken rolverdeling volgt echter juist dat de verdachten in een zeer goed georganiseerd verband samenwerkten. De rollen die zij hadden bij de operatie sloten naadloos op elkaar aan en ieder van hen vervulde een cruciale rol in het geheel. Als een van hen zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het slagen van de operatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank verwerpt het verweer.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 08-963617-21 onder A en B ten laste gelegde feiten.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de paragrafen 4.4.3 en 4.4.4 opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummers 08-963554-20 en 08-963617-21 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 08-963554-20
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), 4.541,40 kilogram (netto) cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Parketnummer 08-963617-21
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd, ongeveer 4.500 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder parketnummers 08-963554-20 en 08-963617-21 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 08-963554-20
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
parketnummer 08-963617-21
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
Het afdoeningsvoorstel
Het OM en de verdediging hebben een overeenkomst gesloten en hebben de rechtbank verzocht dat voorstel te volgen. De inhoud van de overeenkomst maakt deel uit van het dossier en de officier van justitie en de verdediging hebben in hun primaire standpunt conform de afspraken gerekwireerd en gepleit. De rechtbank is geen partij geweest bij de overeenkomst en is niet aan de overeenkomst gebonden.
Het belang voor verdachte om deze overeenkomst te sluiten is dat de op te leggen straf zo laag mogelijk zal zijn. Het belang van het OM, en daarmee het maatschappelijk belang, is het afronden van een omvangrijke strafzaak. Door die afronding kan het OM zijn capaciteit, zowel medewerkers als geld, inzetten voor andere onderzoeken.
De rechtbank stelt vast dat het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2023, waarin verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, een belangrijke basis vormt voor het afdoeningsvoorstel. Doordat de verdediging hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis is het onzeker of de basis van het afdoeningsvoorstel overeind blijft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals door het OM conform het afdoeningsvoorstel is geëist onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten, alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het valt aan de maatschappij niet uit te leggen dat voor het medeplegen van invoer van ongeveer 9.000 kilo cocaïne en het vervoeren en verkopen van ongeveer 4.500 kilo cocaïne wordt volstaan met het opleggen aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geldboete van € 100.000,--. Deze situatie kan zich voordoen wanneer verdachte in hoger beroep van de veroordeling van de rechtbank Zeeland-West Brabant wordt vrijgesproken. Ook het opleggen van een lagere straf in hoger beroep in die zaak kan tot eenzelfde situatie leiden. De rechtbank zal daarom de procesafspraken niet volgen.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de
de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS-oriëntatiepunten), de rol van verdachte bij de bewezen verklaarde feiten en het van toepassing zijnde artikel 63 Sr. Hierdoor dient in de visie van de raadsman aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vier jaren te worden opgelegd. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor een strafkorting van 10% op zijn plaats is.
7.4
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
7.4.1
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het in Nederland invoeren van ongeveer 9.000 kilo cocaïne en het afleveren en vervoeren van ongeveer 4.500 kilo cocaïne. Verdachte had hierin een essentiële rol, zoals hiervoor onder 4.4.5.2 reeds is beschreven.
Cocaïne is een stof die schadelijk is voor de gezondheid en is sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen.
De invoer van cocaïne en de georganiseerde en grootschalige handel daarin hebben een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaat heel veel (zwart-)geld om in de handel in cocaïne, waardoor de financiële belangen groot zijn. Deze handel gaat om die reden vaak gepaard met ernstige vormen van geweld en wapengebruik. De rechtbank heeft daar ook in dit dossier signalen van gezien. Veel liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot de handel in verdovende middelen. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Dit is terug te zien bij de onderhavige transporten waarbij een beeld naar voren komt dat medewerkers/stagiaires van [bedrijf 2] worden benaderd, onder andere door verdachte, om ervoor te zorgen dat de cocaïne in handen van verdachte en zijn medeverdachten komt. Hiermee wordt het onderlinge vertrouwen in de samenleving in hoge mate aangetast en wordt de democratische rechtstaat ondermijnt. Door het invoeren van een zeer grote hoeveelheid cocaïne, heeft verdachte aan dit alles een bijdrage geleverd. In het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting wekte verdachte de indruk dat hij zich om al de hierboven genoemde gevolgen niet heeft bekommerd en slechts heeft gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
7.4.2
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 2 mei 2023. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 26 april 2023 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren voor onder meer deelname aan een crimineel samenwerkingsverband en het medeplegen van het invoeren van in totaal 90 kilo cocaïne. Hierdoor is artikel 63 Sr van toepassing.
7.4.3
Strafoplegging
Gezien de aard, omvang en ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten. Hierin wordt bij de invoer van een hoeveelheid van meer dan 20 kilo harddrugs uitgegaan van een minimale gevangenisstraf van 60 maanden en van 72 maanden als sprake is van een organisatie.
Verdachte heeft zich samen met anderen in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 9.000 kilo cocaïne en de handel in ongeveer 4.500 kilo cocaïne. Deze hoeveelheden gaan de oriëntatiepunten ver te boven. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan terecht dat er voor de invoer van en handel in zulke grote hoeveelheden cocaïne zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, die in de buurt komen van het strafmaximum voor deze feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook in de zaak van verdachte, mede gelet op zijn rol in de organisatie, oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Daar komt bij dat wanneer de rechtbank naast de onderhavige feiten ook de feiten waarvoor verdachte op 26 april 2023 is veroordeeld gezamenlijk had moeten beoordelen aan verdachte geen andere straf zou zijn opgelegd dan een straf gelijk aan het strafmaximum van 16 jaren. Dat betekent dat gelet op de eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, geen andere ruimte rest dan het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde straf.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Redelijke termijn
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het OM een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld. Dit was op 12 november 2020. De termijn tussen 12 november 2020 en de datum waarop dit vonnis wordt gewezen bedraagt twee jaren en acht maanden. De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek met meerdere verdachten, die op verschillende momenten zijn getraceerd, aangehouden en in verzekering zijn gesteld. De zaak tegen verdachte is gelijktijdig met die van zijn medeverdachten behandeld. Tijdens de behandeling van de zaak door de rechtbank is – veelal op verzoek van de raadsman van verdachte of op verzoek van raadslieden van medeverdachten – uitgebreid aanvullend onderzoek verricht. Er zijn meerdere getuigen gehoord, er zijn meerdere pogingen gedaan om getuigen die in het buitenland verbleven te horen en er zijn verzoeken gedaan tot het voegen van stukken, dan wel nader onderzoek te doen naar de rechtmatige verkrijging en verwerking van geëncrypte data. Daartegenover staat dat de rechtbank de nodige voortvarendheid heeft betracht bij (de planning van) het onderzoek ter terechtzitting. Vanaf november 2022 zijn door de verdediging van (mede)verdachte(n) meerdere verzoeken gedaan om de inhoudelijke behandeling, die voor mei/juni 2023 gepland stond, aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank heeft deze verzoeken keer op keer afgewezen waarbij het belang van de voortgang van de zaak een rol heeft gespeeld.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de omvang van het opsporingsonderzoek, de gelijktijdige berechting van de strafzaken tegen verdachtes medeverdachten en de door de verdediging ingediende verzoeken waardoor vertraging van het onderzoek ter terechtzitting is opgetreden, dat de redelijke termijn niet is overschreden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot aanhouding van de zaak;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder de parketnummers 08-963554-20 en
08-963617-21 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08-963554-20
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
parketnummer 08-963617-21
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder de parketnummers 08-963554-20 en
08-963617-21 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.

Voetnoten

1.Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie.
2.
3.Hoge Raad van 13 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5705, r.o. 3.3 t/m 3.5.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, met de aanduiding 26Chatham / LEFC820005, met alle bijbehorende zaaksdossiers.
5.Persoonsdossier verdachte [verdachte] , proces-verbaal afscherming met betrekking tot verstrekking IMEI nummers van 20 mei 2020, pagina 38.
6.Persoonsdossier verdachte [verdachte] , afschermproces-verbaal TCI van 19 juni 2020, pagina 40.
7.Persoonsdossier verdachte [verdachte] , proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 26 mei 2020, pagina’s 44 en 45, en
8.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 8 mei 2023, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
9.Persoonsdossier verdachte [verdachte] , proces-verbaal van bevindingen (aanvullend) met bijlagen van
10.Informatiestaat SKDB-persoon [verdachte] van 31 maart 2021.
11.Persoonsdossier verdachte [verdachte] , proces-verbaal van identiteit [accountnaam 1] – [verdachte] met bijlage van 29 april 2021, pagina’s 59 t/m 64.
12.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 8 mei 2020, pagina 128.
13.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 15 mei 2020, pagina’s 108 en 109.
14.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 8 mei 2020, pagina 128.
15.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 14 mei 2020, pagina’s 2 en 3.
16.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van telling met bijlagen van 30 april 2020, pagina’s 34 en 35.
17.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van bevinding + inbeslagname van 30 april 2020, pagina 14.
18.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van overname, onderzoek, monstername, herrekening en vernietigen met bijlagen van 18 mei 2020, pagina’s 81 t/m 84, 87 t/m 89, en
19.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] met bijlagen, pagina 3.
20.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 17 december 2020, pagina’s 26 en 67.
21.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlage van 15 november 2021, pagina 212.
22.De rechtbank begrijpt: een bus met een verborgen ruimte.
23.Aanvulling zaaksdossier 23 april, proces-verbaal gesprek [accountnaam 3] – [accountnaam 2] van , pagina’s 2, 4 t/m 7 en 10.
24.De rechtbank begrijpt: een container.
25.Zaak 23 april aanvulling [code 14] en [code 15] , proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2021, pagina’s 1 t/m 5, 7 t/m 20 en proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2021, pagina’s 23 en 25.
26.De rechtbank begrijpt: transport.
27.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal volledige groepsgesprek met betrekking tot 23 april 2020 en 29 april 2020 van 31 maart 2021, pagina’s 230 t/m 234, 236, 237, 239, 240 en 243 t/m 248.
28.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2020, pagina 23.
29.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 20 mei 2021, pagina’s 69 t/m 77.
30.Persoonsdossier verdachte [medeverdachte 9] , proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, pagina’s 80 en 81.
31.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal volledige groepsgesprek met betrekking tot 23 april 2020 en 29 april 2020 van 31 maart 2021, pagina’s 248, 250, 252, 253, 257 t/m 260, 263, 273, 274 en 279 t/m 282.
32.Zaakdossier 23 april, proces-verbaal groepsgesprek transporteurs van 23 april 2020, pagina’s 284 t/m 290.
33.Aanvulling zaaksdossier 23 april, proces-verbaal gesprek [accountnaam 3] – [accountnaam 2] van 6 december 2021, pagina’s 11, 12, 14, 15, 17 t/m 20, 31, 42, 45 t/m 54, 58 en 59.
34.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal locatie Villa van 8 april 2021, pagina’s 449 t/m 453, en
35.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal groepsgesprek [accountnaam 6] -4 van 8 april 2020, pagina’s 292, 294 t/m 308, 310, 311, 313, 330 , 336, 337 en 339.
36.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2021, pagina’s 460 en 461.
37.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2021, pagina’s 350, 351, 354, 357, 358, 366, 367, 370, 371, 373 en 374.
38.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal groepsgesprek [accountnaam 2] -136 van 11 mei 2021, pagina’s 385 t/m 395.
39.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2021, pagina’s 415 t/m 419
40.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2021, pagina’s 430 t/m 433.
41.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2021, pagina’s 435 t/m 440.
42.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal berekeningen [accountnaam 3] met bijlagen van 28 juni 2021, pagina’s 470 t/m 475.
43.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2020, pagina’s 146 t/m 151 en 157 t/m 160.
44.Persoonsdossier verdachte [medeverdachte 1] , proces-verbaal van verdenking van 12 januari 2021, pagina’s 14, 15 en 18.S
45.Zaaksdossier 23 april, proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2021, pagina’s 221 en 225.
46.Zaaksdossier 29 april, proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 6 oktober 2021, pagina’s 164, 233, 244
47.Hoge Raad van 15 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD1300).