ECLI:NL:RBOVE:2023:2696

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
08.224988.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting en ontucht met minderjarigen in groepsverband

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting en ontucht met minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van verkrachting van een 16-jarig slachtoffer, [slachtoffer 2], en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 145 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding opgelegd aan het slachtoffer en een contactverbod met haar ingesteld. De zaak kwam voort uit een politieonderzoek genaamd 'Ghost', dat werd gestart na meerdere meldingen van seksueel misbruik van kwetsbare meisjes door een groep jongens. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn aanwezigheid en gedrag tijdens de feiten een significante bijdrage hebben geleverd aan de intimiderende situatie voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vrijspraak voor het tweede feit van ontucht met een ander slachtoffer, [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.224988.22 (P)
Datum vonnis: 13 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 februari 2023, 22 en 29 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.M. Venselaar en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. T. Volckmann, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van:
- de door [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens haar door mr. [naam] ter toelichting van haar vordering tot schadevergoeding is aangevoerd;
- de namens [slachtoffer 2] door mr. [naam] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat ter toelichting van haar vordering is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 6 december 2020 samen met een ander of anderen [slachtoffer 2] heeft verkracht;
feit 2:op 6 december 2020 samen met een ander of anderen ontucht heeft gepleegd met de vijftienjarige [slachtoffer 1] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/ of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- aan te geven een mes te hebben en/ of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen);
2
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het aanraken/betasten van en/ of wrijven over haar buik, borsten, tussen
haar benen en/of haar vagina.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

In dit hoofdstuk schetst de rechtbank, na een korte beschrijving van het onderzoek Ghost, algemene beschouwingen over de betrouwbaarheid van verklaringen en de kaders van de leerstukken van het bewijsminimum, ontucht en het medeplegen. In de hoofdstukken daarna bespreekt de rechtbank per feit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waardeert deze en stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de feiten en omstandigheden vast. De vastgestelde feiten die niet ter discussie staan of zijn betwist behoeven en krijgen – uitzonderingen daargelaten – geen nadere motivering dan de in de bijlage opgenomen en voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. Voor het overige wordt volstaan met een verwijzing naar passages uit het dossier waaraan de rechtbank van belang zijnde feiten en omstandigheden ontleent. De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag. De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte als de medeverdachten als de aangeefsters hierna telkens met hun voornaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). De aangeefsters betreffen: [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] , feit 1) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] , feit 2).
4.1
Achtergrond onderzoek Ghost
In 2020 en in 2022 zijn bij het Team Zeden van de Dienst Regionale Recherche van de politie-eenheid Oost-Nederland meerdere meldingen binnengekomen van seksueel misbruik van verschillende (minderjarige) meisjes. Dit betreffen veelal kwetsbare meisjes. Het misbruik zou zijn gepleegd door meerdere jongens tegelijk, telkens in wisselende samenstelling. Naar aanleiding hiervan is het politieonderzoek ‘Ghost’ opgestart en zijn vijf (minderjarige en meerderjarige) jongens aangehouden. Verdachte is één van hen.
4.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen af te leiden.
Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens én kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel een motief – persoonlijk, financieel of anderszins – om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte (in dit geval) belastende verklaring af te leggen.
4.3
Het bewijsminimum
Per feit zal de rechtbank beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de verwijten die verdachte worden gemaakt. Het wettelijk kader daarvoor laat zich voor zover in deze zaak van belang als volgt samenvatten.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee (of een beperkt aantal) personen aanwezig zijn geweest en het niet zelden het woord is van de aangeefster tegen dat van de verdachte(n) – is het niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
4.4
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2004, ECLI:NL:HR:2014:3637:
“3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.

5.Feit 1 en feit 2

Aan verdachte is het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 2] (feit 1) en het medeplegen van ontucht met [slachtoffer 1] (feit 2) tenlastegelegd. De rechtbank zal de feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken, nu dit een samenhangend feitencomplex betreft.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor hun aangiftes, zodat de feiten 1 (met uitzondering van het dreigen met een mes) en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit, omdat de verklaringen van de betrokken personen uiterst tegenstrijdig zijn. Vastgesteld kan worden dat [verdachte] aanwezig was en dat hij geen handelingen heeft verricht met aangeefsters. Er kan niet feitelijk worden vastgesteld of er sprake is geweest van seksuele handelingen en zo ja, door wie en evenmin of er sprake was van het ontbreken van consensus.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van aangeefsters voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan de feiten 1 en 2 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang (feit 1), het ontuchtig karakter (feit 2) en het medeplegen (feiten 1 en 2) besproken worden.
5.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
De rechtbank geeft hierna allereerst de verklaring van [slachtoffer 2] genummerd weer, omdat zij de gehele avond in aanwezigheid is geweest van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarna volgt de verklaring van [slachtoffer 1] . Omdat [slachtoffer 1] op enig moment de slaapkamer heeft verlaten om buiten te gaan roken, is haar verklaring niet doorlopend genummerd. De nummering van haar verklaring komt overeen met de nummering van de onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 2] , daar waar [slachtoffer 1] verklaring steun biedt aan [slachtoffer 2] verklaring (en daarmee ook omgekeerd). Daarna volgen de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] . De cijfers tussen haakjes achter hun verklaring verwijzen telkens naar de hierna genummerde onderdelen van de verklaringen van de aangeefsters.
[slachtoffer 2]
heeft op 9 december 2020 in een informatief gesprek en op 2 februari 2021 in haar aangifte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
1. Zij heeft op 6 december 2020 met [slachtoffer 1] afgesproken.
2. [medeverdachte 2] , een ex-vriend van [slachtoffer 2] , heeft hen uitgenodigd om langs te komen bij [medeverdachte 1] thuis aan de [adres] .
3. In de woning van [medeverdachte 1] zijn zij direct naar de slaapkamer gegaan.
4. [verdachte] was daar ook.
5. In het begin was het gezellig en hebben ze met elkaar gepraat.
6. [medeverdachte 2] zoende [slachtoffer 2] , terwijl zij dit niet wilde. Zij heeft dit tegen hem gezegd en heeft hem weggeduwd.
7. [slachtoffer 1] werd gezoend door [medeverdachte 1] .
8. [slachtoffer 1] is opgestaan en naar buiten gegaan om te roken.
9. Tegen [slachtoffer 2] is gezegd dat zij haar broek uit moest trekken waarbij door [medeverdachte 1] met een mes is gedreigd.
10. Alle drie de jongens deden hun broek en onderbroek naar beneden.
11. [slachtoffer 2] zei niets en klapte dicht. Zij werd op handen en knieën op het bed geduwd.
12. [medeverdachte 2] kwam voor [slachtoffer 2] liggen op het bed. Hij zei tegen haar dat zij hem moest pijpen. Dit heeft zij geprobeerd, maar omdat
13. [medeverdachte 1] achter haar kwam staan en haar vaginaal penetreerde, raakte [slachtoffer 2] in shock en bevroor zij.
14. [verdachte] stond naast het bed te kijken.
15. De penis van [medeverdachte 1] was op een gegeven moment slap. Toen kregen [medeverdachte 2] en [verdachte] een discussie over wie eerst mocht. Dit werd [medeverdachte 2] . Toen zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van positie gewisseld; [medeverdachte 1] ging voor [slachtoffer 2] liggen, zodat zij hem kon pijpen en [medeverdachte 2] ging achter [slachtoffer 2] staan om haar vaginaal te penetreren. Dat lukte maar half, omdat zijn penis niet meer stijf genoeg was.
16. Toen [slachtoffer 1] klaar was met roken, is zij weer naar de slaapkamer van [medeverdachte 1] gegaan. Daar is zij op de bank gaan zitten, terwijl [slachtoffer 2] nog altijd op handen en knieën op het bed zat met [medeverdachte 2] achter haar en [medeverdachte 1] voor haar.
17. Korte tijd later stopte het, omdat [medeverdachte 2] zijn penis niet meer hard kreeg. [verdachte] stond nog steeds te kijken.
18. De jongens gingen porno kijken om hun penis weer stijf te krijgen. Dat was volgens [slachtoffer 2] haar kans om weg te komen. Zij is met [slachtoffer 1] naar buiten gegaan en hadden de deur achter zich dichtgetrokken. [slachtoffer 1] was haar tas vergeten. Daarop heeft één van de jongens de sleutel naar beneden gegooid. Nadat [slachtoffer 1] haar tas heeft gepakt, zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weggegaan.
[slachtoffer 1]
heeft op 21 december 2020 in een informatief gesprek en op 19 juli 2022 in haar aangifte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
1. Zij heeft op 6 december 2020 met [slachtoffer 2] afgesproken.
2. [slachtoffer 2] vroeg haar of zij bij wat vrienden thuis wilde chillen. Dat wilde zij wel. Bij de woning deed [medeverdachte 2] de deur open.
3. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn direct doorgelopen naar de slaapkamer op de eerste verdieping.
4. Daar waren nog twee jongens aanwezig. [slachtoffer 1] kende deze jongens niet. Zij stelden zich aan haar voor. Het bleken [verdachte] en [medeverdachte 1] te zijn.
5. In het begin was het gezellig en werd er gekletst en muziek geluisterd.
6. [verdachte] zou [slachtoffer 1] aan haar buik en haar borsten aan hebben geraakt en daarna zou hij naar beneden zijn gegaan met zijn hand en zou hij haar tussen haar benen en aan haar vagina hebben aangeraakt. [slachtoffer 1] zei stop, maar de jongen bleef doorgaan. [slachtoffer 2] werd gezoend door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] raakte [slachtoffer 1] aan bij haar borsten en tussen haar benen. Zij heeft ‘stop’ tegen hem gezegd, maar hij stopte niet. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 1] ook over haar borsten en tussen haar benen gewreven. Ook tegen hem heeft ze ‘stop’ gezegd, maar ook hij stopte niet.
8. [slachtoffer 1] bevroor daarop en op het moment dat ze weer bij haar positieven kwam, is ze opgestaan om naar buiten te gaan om te roken. Zij zag nog dat [medeverdachte 1] een pakje condooms uit een inpandige kast haalde en dat de jongens bezig waren een condoom om te doen.
15. [medeverdachte 2] zou seks hebben met [slachtoffer 2] , maar hij kreeg zijn penis niet stijf. [verdachte] zou na [medeverdachte 2] seks hebben met [slachtoffer 2] .
16. Nadat [slachtoffer 1] gerookt heeft en de slaapkamer weer binnenkwam, zag zij [slachtoffer 2] op handen en knieën op het bed zitten. [medeverdachte 2] stond achter haar om haar te penetreren.
18. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn naar buiten gegaan om weg te gaan. [slachtoffer 1] was haar weekendtas vergeten. Daarop heeft één van de jongens de sleutel naar beneden gegooid. Zij heeft haar weekendtas opgehaald en daarna is zij samen met [slachtoffer 2] weggegaan.
[verdachte]
heeft ter terechtzitting van [geboortedatum 3] 2023 het volgende verklaard:
  • [slachtoffer 2] was op 6 december 2020 met [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 1] thuis. (2)
  • [medeverdachte 2] en [verdachte] waren daar ook. (2, 4)
  • Zij waren op [medeverdachte 1] ’s slaapkamer. (3)
  • [slachtoffer 1] is op een gegeven moment opgestaan om te gaan roken. (8)
[medeverdachte 2]
heeft op 20 september 2022 bij de politie het volgende verklaard:
  • [slachtoffer 2] is een ex-vriendin. Hij heeft een keer met haar afgesproken bij [medeverdachte 1] thuis. Daar was ook een vriendin van [slachtoffer 2] bij, genaamd [slachtoffer 1] . (2)
  • [verdachte] was daar ook. (4)
  • [medeverdachte 2] heeft met [slachtoffer 2] gezoend. (6)
  • [medeverdachte 1] heeft met [slachtoffer 1] gezoend. (7)
  • [slachtoffer 2] deed haar kleren uit door iets wat [medeverdachte 1] tegen haar zei. Zij ging met haar knieën op het bed zitten, waarna [medeverdachte 1] haar vaginaal heeft gepenetreerd. (9, 11, 13)
  • Het zou kunnen dat [medeverdachte 2] achter [slachtoffer 2] heeft gezeten. Hij heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te krijgen, maar dat lukte maar half, omdat hij zijn penis niet hard kreeg. (15, 17)
  • Omdat hij hem niet meer hard kreeg, zei hij ‘ [medeverdachte 1] , ga jij maar’ en daarop is [medeverdachte 2] weer met [slachtoffer 1] gaan zoenen. (16)
  • [medeverdachte 2] weet nog dat hij [slachtoffer 1] over haar borsten heeft gewreven. (16)
  • [medeverdachte 1] kreeg zijn penis op een gegeven moment niet meer hard. Toen heeft [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] van plek geruild. (15)
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] betrouwbaar.
De verklaringen van aangeefsters zijn in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd wat betreft verdachte is ten laste gelegd. Bovendien zijn hun verklaringen authentiek. Zo beschrijft [slachtoffer 2] niet alleen wat haar feitelijk is overkomen, maar ook wat dat op dat moment met haar deed (bijvoorbeeld dat ze bevroor en in shock was). Dat geldt ook voor [slachtoffer 1] . Aan de betrouwbaarheid draagt ook bij de omstandigheid dat [slachtoffer 2] zich al op 9 december 2020 (drie dagen na de bewuste avond) bij de politie heeft gemeld en in een informatief gesprek heeft verteld wat haar is overkomen. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te bezigen verklaringen van aangeefsters op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door aangeefsters geschetste context daarvan – verankering in elkaars verklaring, in de verklaring van [medeverdachte 2] , maar ook in de verklaring van [verdachte] zelf. Dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] tijdens het informatief gesprek niet helemaal overeenkomen met hun verklaring tijdens de aangifte, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van wat zij hebben verklaard. Het informatief gesprek zeden heeft een ander karakter dan het aangiftegesprek. In de aangifte wordt namelijk veel gedetailleerder gevraagd naar wat er is gebeurd en wordt daarvan ook uitgebreider verslag gelegd door de politie. Op hoofdlijnen zijn de verklaringen consistent gebleven.
Dat er vervolgens inconsistenties en tegenstrijdigheden te vinden zijn tussen de verklaringen afgelegd bij de politie en de verklaring afgelegd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de betrouwbaarheid van de eerder afgelegde verklaringen. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers worden veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Ook het reeds volgen van therapie en het verwerkt hebben van de gebeurtenissen – zoals door [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris is verklaard – kan daarbij een rol hebben gespeeld. Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van de verklaringen daardoor volledig is aangetast, maar het is wel een aspect dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren. Daar komt bij dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verhaal hebben verzonnen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
5.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. Verdachte heeft de hem verweten gedragingen onder feit 1 en feit 2 steeds stellig ontkend. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaringen van aangeefsters, gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
- [slachtoffer 2]
Op grond van de hiervoor onder 5.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] op de voor de tenlasteleggingen relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , maar ook door de verklaring van [medeverdachte 2] en [verdachte] zelf. Zo hebben zij beiden verklaard over het samenzijn met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de kamer van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat seksuele handelingen op de kamer hebben plaatsgevonden met [slachtoffer 2] en seksuele handelingen met [slachtoffer 1] .
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van onvoldoende steunbewijs.
- [slachtoffer 1]
heeft tijdens het informatieve gesprek bij de politie niets gezegd over seksuele handelingen die [verdachte] bij haar zou hebben verricht. Dat gesprek heeft zo’n twee weken na de bewuste avond plaatsgevonden. Pas op 19 juli 2022 heeft [slachtoffer 1] in haar aangifte verklaard dat ook [verdachte] haar zou hebben betast. [verdachte] heeft dit consequent ontkend. Door [slachtoffer 2] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is hier ook niet over verklaard. Bij deze stand van zaken vindt de verklaring van [slachtoffer 1] wat [verdachte] betreft geen bevestiging in ander bewijsmateriaal, zodat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van feit 2.
5.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.3.1 aan verklaringen heeft uiteengezet stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het lichaam van [slachtoffer 2] seksueel zijn binnengedrongen.
5.3.3.1 De dwang onder feit 1
De vraag die de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 2] moet beantwoorden is of de seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Van dwang in de zin van artikel 242 Sr is sprake wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil verricht of heeft ondergaan. Doorslaggevend bij die vraag is of het slachtoffer heeft gedaan of toegestaan wat zij zonder de dwang niet zou hebben gedaan of toegestaan. Hierbij gaat het om de totale bedreigende situatie die mede door de daad van de verdachte wordt geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, uitgeoefend door [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] .
Blijft over de vraag of sprake is van dwang bestaande in (bedreiging met) andere feitelijkheden om aangeefster te bewegen tot het ondergaan van handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of hieraan in dit geval is voldaan, is het volgende relevant.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de tenlastegelegde seksuele handelingen met [verdachte] , [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 2] onder dwang hebben plaatsgevonden.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] vrijwillige seks met [slachtoffer 2] heeft gehad.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben ontkend seks met [slachtoffer 2] te hebben gehad.
De feitelijkheden hebben, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 2] , bestaan uit de omstandigheden dat [medeverdachte 2] haar op enig moment op het bed heeft gezoend. Zij heeft tegen hem gezegd dat zij dat niet wilde en heeft hem weggeduwd. De rechtbank heeft op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 2] vervolgens wel heeft ingestemd met de vergaande seksuele handelingen die daarna hebben plaatsgevonden. Op enig moment werd tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij haar broek moest uittrekken, omdat de jongens een mes hadden, terwijl alle drie de jongens ook hun broek lieten zakken. Vervolgens hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gelijktijdig seks met haar gehad en stond [verdachte] er naast het bed met zijn broek uit naar te kijken. De jongens hadden de regie; zij bepaalden welke seksuele handelingen werden verricht, met wie en in welke positie. [slachtoffer 2] was omringd door drie jongens die hun broek uit en condooms om hadden gedaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in shock was, nadat zij op het bed werd geduwd en op het moment dat [medeverdachte 1] haar vaginaal penetreerde en zij gelijktijdig [medeverdachte 2] moest pijpen, dat zij om die reden verstijfde en zich verbaal en fysiek niet (meer) heeft verzet en de handelingen heeft ondergaan. Het enkele feit dat [slachtoffer 2] zich verbaal en fysiek niet meer heeft verzet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de seks daarom vrijwillig heeft plaatsgevonden. Dit geldt temeer nu [slachtoffer 2] reeds tegen [medeverdachte 2] had gezegd dat zij niet wilde dat hij haar zoende en zij hem had weggeduwd. Het laat zich moeilijk voorstellen dat zij vervolgens wel zou instemmen met het hebben van seks met niet alleen [medeverdachte 2] , maar ook met [medeverdachte 1] en [verdachte] en ook nog eens tegelijkertijd.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [medeverdachte 1] , als [medeverdachte 2] als [verdachte] heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 2] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht en ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang.
5.3.3.2 Het medeplegen
De vraag die de rechtbank ten slotte nog dient te beantwoorden is of het delict door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in nauwe en bewuste samenwerking is begaan.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] aanwezig was in de slaapkamer van [medeverdachte 1] . Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn ten tijde van het gebeuren de hele tijd samen in de slaapkamer gebleven. [slachtoffer 2] werd gezoend door [medeverdachte 2] en op dat moment werd [slachtoffer 1] gezoend en betast door [medeverdachte 1] . Op het moment dat [slachtoffer 1] de slaapkamer heeft verlaten om te gaan roken, richtten de drie jongens zich op [slachtoffer 2] . Zij moest haar broek uitdoen en werd op handen en knieën op het bed gepositioneerd. Alle drie de jongens deden hun broek en onderbroek naar beneden en waren met condooms in de weer. Op het moment dat [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] vaginaal werd gepenetreerd, moest zij [medeverdachte 2] pijpen. Op enig moment zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van positie gewisseld, maar niet nadat door [medeverdachte 2] een discussie was beslecht met [verdachte] over wie [slachtoffer 2] eerst vaginaal mocht penetreren. [verdachte] heeft daarop zijn beurt afgewacht. Hoewel [verdachte] uiteindelijk zelf geen seksuele handelingen met [slachtoffer 2] heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door zijn aanwezigheid in de kamer, de omstandigheid dat hij zijn broek uit had en met condooms in de weer was en naast het bed stond te kijken, een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan de overrompelende en intimiderende sfeer en dus aan de omstandigheid dat [slachtoffer 2] de seksuele handelingen, waaronder het binnendringen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegen haar wil heeft ondergaan. Daar komt bij dat [verdachte] zich niet heeft gedistantieerd en ook niets heeft ondernomen om de gedwongen seksuele handelingen van de anderen te voorkomen. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt ten aanzien van [slachtoffer 2] , zodat medeplegen bewezen kan worden.
5.3.3.3 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 2] hebben schuldig gemaakt.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 6 december 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- aan te geven een mes te hebben en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het in haar vagina en mond brengen van hun penissen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van verkrachting.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

9.De op te leggen straf of maatregel

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel een contactverbod met [slachtoffer 2] als bijzondere voorwaarde wordt gekoppeld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf en zijn eigen lusten gedacht. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het (seksuele) zelfbeschikkingsrecht van de minderjarige [slachtoffer 2] . Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die zich op dat moment, mede gelet op haar sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevond. Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, schade toe. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en uit de civiele vordering blijkt hoe ingrijpend de gevolgen voor [slachtoffer 2] zijn geweest. Om deze gevolgen heeft verdachte zich ten tijde van het plegen van de feiten in het geheel niet bekreund. Daar komt bij dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte volkomen respectloos sprak over vrouwen en meisjes. Dit alles rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 4 juni 2023 waaruit blijkt dat verdachte weliswaar met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor zedenfeiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies. Uit het rapport van 22 maart 2023 komt naar voren dat verdachte beperkt openheid van zaken geeft over zowel zijn (vermeende) aandeel in het tenlastegelegde als over zijn relatie tot het slachtoffer dan wel de medeverdachte. Om die reden is het voor de reclassering niet goed mogelijk om eventuele risico’s goed in te schatten. Verdachte lijkt zijn leven ogenschijnlijk op orde te hebben. Hij heeft goed contact met zijn familie, heeft een baan, er zijn geen schulden en er zou geen sprake zijn van middelen- en/of psychische problematiek. Er zijn geen aanwijzingen voor seksuele deviante voorkeuren dan wel
gedragingen en/of dat verdachte seks als coping gebruikt. De reclassering heeft op dit moment geen aanknopingspunten om tot een plan van aanpak te kunnen komen dat gericht is op het verminderen van de recidivekans. Daarnaast is verdachte daar ook niet voor gemotiveerd. Hij voelt zichzelf slachtoffer door de negatieve gevolgen die hij ondervindt door de strafzaak.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Daar wordt als uitgangspunt voor een verkrachting met een beperkte mate van dwang een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden genoemd, waarbij als in onderhavige zaak van toepassing zijnde strafvermeerderende factoren het in vereniging plegen, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de bijzondere schadelijke gevolgen worden genoemd.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee de weliswaar volwassen, maar nog jonge leeftijd van verdachte en de ouderdom van de feiten. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de handelingen van verdachte er niet in hebben bestaan dat hij het lichaam van [slachtoffer 2] seksueel is binnengedrongen in tegenstelling tot [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Conclusie
Al het voorgaande afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte naast een gevangenisstraf voor de duur van 145 dagen, ook een taakstraf voor de duur van 180 uren moet worden opgelegd. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich nogmaals aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank van de gevangenisstraf een gedeelte van 100 dagen voorwaardelijk doen zijn met een proeftijd van 3 jaren. Aan dat voorwaardelijk strafdeel koppelt de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer 2] , omdat de rechtbank het tevens van belang acht dat verdachte op geen enkele wijze nog contact heeft met het slachtoffer in deze zaak.

10.De schade van benadeelden

10.1
De vordering van de benadeelde partijen
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
- [slachtoffer 2]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
- [slachtoffer 1]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hoofdelijk kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de civiele vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
- [slachtoffer 2]
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en de ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsoverweging en de strafmaatoverweging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank stelt de immateriële schade van [slachtoffer 2] (destijds 16 jaar) op basis van de feiten, de normschending en de onderbouwing van haar vordering naar billijkheid vast op € 5.000,--.
Verdachte is tot vergoeding van genoemde schade gehouden zodat de vordering tot het genoemde bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 2] tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
De verdachte is voor de schade van [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
- [slachtoffer 1]
De vordering heeft betrekking op het onder feit 2 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank [slachtoffer 1] op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
10.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 ( [slachtoffer 2] ) is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling in de zaak van [slachtoffer 2] waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
145 (honderdvijfenveertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
100 (honderd) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met:
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de naleving van dit verbod;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] (feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partij van na te noemen bedrag:
-
aan [slachtoffer 2] (feit 1)
- € 5.000,-- (immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen aantal dagen kan worden toegepast, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- aan [slachtoffer 2] (feit 1)
- € 5.000,-- ( immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van vorenbedoelde bedragen daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van na te noemen benadeelde partijen voor het overige deel af;
- [slachtoffer 2] (€ 5.000,--).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. L.M.B. Soppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
Buiten staat
Mr. Meijer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.