Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de aan eiser bij besluit van 21 december 2021 opgelegde last onder dwangsom aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
3. De relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder met zijn last onder dwangsom disproportioneel handelt en het evenredigheidbeginsel heeft geschonden. Eiser meent dat de last onder dwangsom noch geschikt, noch noodzakelijk, noch evenwichtig is. Verweerder had ervoor kunnen kiezen om eiser te wijzen op de strafrechtelijke sanctie die kan volgen indien artikel 2:1 van de APV wordt overtreden. Dat is een minder vergaande maatregel die het doel (voorkomen van overtreding van artikel 2:1 van de APV) ook bereikt. Indien eiser daarná artikel 2:1 van de APV mocht overtreden en de zaak aan strafrechter mocht worden voorgelegd, dan zouden er wellicht termen zijn om de onderhavige last tot dwangsom op te leggen. De zaak kan na verbeuren van een dwangsom niet (meer) aan de strafrechter worden voorgelegd. Het Openbaar Ministerie verliest namelijk zijn vervolgingsrecht als een dwangsom naar aanleiding van een vermeende overtreding van artikel 2:1 van de APV verbeurd wordt verklaard. Een vervolging ter zake van artikel 2:1 van de APV zou immers een dubbele vervolging inhouden en dat is strijdig met het internationaal aanvaarde beginsel van ne bis in idem.
Was verweerder bevoegd tot het opleggen van de last onder dwangsom?
5. De zorg voor de handhaving van de openbare orde is, gelet op de geschiedenis van
de totstandkoming van artikel 172 van de Gemeentewet, exclusief opgedragen aan de burgemeester. De handhaving van de openbare orde bestaat uit het feitelijk bewaren en herstellen van de openbare orde en wordt beschouwd als de zorg voor de naleving van regels, zoals artikel 2.1 van de APV, gericht op het voorkomen van verstoring van de orde en rust in het openbare leven. Voor de naleving van die regels kan de burgemeester daadwerkelijk optreden om overtreding van de desbetreffende regels te voorkomen of te beëindigen.
6. Eiser heeft de inhoud van de onder 1.1. genoemde bestuurlijke rapportage niet betwist. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en de inhoud van de bestuurlijke rapportage te twijfelen. De burgemeester mocht zich daarom baseren op die bestuurlijke rapportage en kon op basis daarvan aannemen dat eiser artikel 2.1, eerste lid, van de APV overtreden heeft. Er is dus sprake van een overtreding en dat maakte de burgemeester in beginsel bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
Kans op herhaling?
7. Volgens vaste rechtspraakkan een last ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding worden opgelegd, als een overtreding heeft plaatsgevonden en gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat laatste het geval. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat eiser meer op 30 oktober 2021, voor de derde keer dat jaar, binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Deventer als verdachte is aangemerkt van een geweldsincident op een voor publiek toegankelijke plaats, dat hij zes antecedenten heeft op het gebied van openlijke geweldpleging en zware mishandeling, waarvan vijf in de laatste twaalf maanden en een landelijk stadionverbod heeft. Voorts maakt eiser deel uit van een overlast gevende supportersgroep, waarvan de leden stelselmatig overlast veroorzaken en willen doorgroeien als voetbalhooligan. De burgemeester mocht daarom aannemen dat er een reëel gevaar voor herhaling bestaat.
Dwangsombesluit en strafrecht
8. Voor zover namens eiser is betoogd dat in dit geval strafrechtelijke handhaving met de waarborgen die het strafprocesrecht biedt, veel meer voor de hand ligt dan een bestuursrechtelijk optreden, overweegt de rechtbank het volgende. Het doel van de door verweerder opgelegde last onder dwangsom is om herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien eiser niet opnieuw een overtreding begaat, verbeurt hij ook geen dwangsom. De last onder dwangsom heeft niet tot doel om eiser leed toe te brengen, maar om herhaling van de overtreding te voorkomen. Het gaat hier niet om het opleggen van een bestuurlijke boete en is het ook geen punitieve sanctie. De omstandigheid dat in dit soort gevallen ook strafrechtelijk kan worden opgetreden, betekent niet dat geen herstelsanctie zoals een last onder dwangsom, kan worden opgelegd.
9. Eiser heeft aangevoerd dat verbeurte van de dwangsom er toe zal leiden dat daardoor het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsrecht verliest vanwege het ne bis in idem-beginsel (verbod op dubbele vervolging en bestraffing vanwege hetzelfde feit). Daarin volgt de rechtbank eiser niet. Het opleggen van een dwangsom en ook het invorderen daarvan zijn geen punitieve sancties en zijn dus niet gericht op bestraffing. Het zijn maatregelen met een reparatoir karakter die in dit geval strekken ter voorkoming of herhaling van een overtreding.
10. De stelling van eiser dat verweerder met het opleggen van een preventieve dwangsom op de stoel van de rechter gaat zitten en de rechter buitenspel zet, volgt de rechtbank niet. Als eiser en verweerder een geschil hebben over het al dan niet verbeurd zijn van een dwangsom, zal verweerder een invorderingsbesluit nemen. Daartegen kan eiser bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter. In die procedure worden de feiten die verweerder aan de invordering ten grondslag legt volledig getoetst aan de hand van de tegen die invordering naar voren gebrachte beroepsgronden. Voor zover eiser bang is dat verweerder te makkelijk een nieuwe overtreding van artikel 2.1 van de APV aan zal nemen kan dit in een procedure over een invorderingsbesluit door de rechter zonder terughoudendheid worden beoordeeld. Eiser heeft dus bij verbeurte van dwangsommen volledige bestuursrechtelijke rechtsbescherming en de rechter wordt niet buitenspel gezet.
Heeft verweerder gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid ?
11. Voor zover eiser heeft gesteld dat het opleggen van een dwangsom in dit geval niet geschikt is om het doel te bereiken en evenmin noodzakelijk, gelet op de aanwezige mogelijkheid tot strafvervolging en de boetebedragen die kunnen worden opgelegd, ziet de rechtbank dit anders. Een bestuursorgaan kan bij de toepassing van bestuursdwang in een situatie waarin ook strafvervolging mogelijk is, eigen keuzes maken. Eerder in deze uitspraak is al aangegeven dat het perspectief bij het opleggen van een dwangsom niet bestraffing is maar het voorkomen van nieuwe overtredingen. Verweerder heeft in dit geval overwogen dat met een strafrechtelijke sanctionering van de gepleegde overtreding onvoldoende wordt voorkomen dat weer nieuwe overtredingen plaats zullen vinden. Ter zitting heeft verweerder er verder op gewezen dat er weliswaar op papier forse geldboetes staan op de overtreding van artikel 2.1 APV maar dat in de praktijk aanzienlijk lagere boetes worden geëist en opgelegd. Vanuit het met bestuurlijke handhaving te dienen belang acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een preventieve dwangsom daarom een geschikt en ook noodzakelijk middel.
12. Ten aanzien van de stelling dat de opgelegde last onder dwangsom in dit concrete geval onevenredig of onevenwichtig is en met een waarschuwing had kunnen worden volstaan, overweegt de rechtbank dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat sprake is geweest van een ernstige schending van de openbare orde. Eiser is betrokken geweest bij de afgesproken confrontatie met de harde kern van PEC Zwolle op 21 augustus 2021, zoals duidelijk naar voren komt uit de bij de bestuurlijke rapportage gevoegde foto, waaruit blijkt dat eiser zijn gezicht onder het bloed heeft zitten. Een bewust opgezochte vechtpartij in de openbare ruimte is naar het oordeel van de rechtbank een ernstige schending van de openbare orde, waarvoor een last onder dwangsom het geëigende middel is. Op grond hiervan is de aan eiser opgelegde last onder dwangsom evenredig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, anders dan eiser veronderstelt, de last niet jarenlang boven zijn hoofd blijft hangen en daarom onevenredig zwaar op hem drukt. Indien eiser zich gedurende een jaar niet schuldig maakt aan overtreding van artikel 2.1 van de APV en dus geen dwangsom verbeurt, kan hij verweerder op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Awb verzoeken de last op te heffen.
13. De rechtbank is eveneens van oordeel dat een bedrag van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,- een voldoende prikkel vormt om herhaling van de overtreding te voorkomen en niet onredelijk is, waarbij van belang is dat eiser het zelf in de hand heeft om artikel 2.1 van de APV wel of niet te overtreden.