ECLI:NL:RBOVE:2023:2266

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
84.271344.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij arbeidsomstandigheden en gevolgen van een dodelijk ongeval

Op 19 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V. De rechtbank heeft het bedrijf veroordeeld tot een geldboete van € 75.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak betreft een dodelijk ongeval dat plaatsvond op 18 januari 2022, waarbij een werknemer, [slachtoffer], om het leven kwam tijdens het aflassen van een vakwerkspant. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf als werkgever niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet, waardoor de veiligheid van de werknemers in gevaar is gekomen. De risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) was onvolledig en niet specifiek genoeg voor de werkzaamheden met grote vakwerkspanten. Daarnaast werden werknemers niet adequaat geïnformeerd over de risico's en de veiligheidsmaatregelen. De rechtbank concludeerde dat het bedrijf onvoldoende toezicht hield op de naleving van veiligheidsinstructies, wat heeft bijgedragen aan het ongeval. Naast de geldboete moet het bedrijf ook een schadevergoeding van ruim € 8.000 betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.271344.22 (P)
Datum vonnis: 19 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat namens verdachte door haar indirect bestuurder [naam 1] en verdachtes raadsman mr. H.D. Postma, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte als werkgever in strijd heeft gehandeld met bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet, waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer(s), onder wie [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 18 januari 2022 te Kampen, in elk geval in Nederland,
als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen,
immers heeft zij, [verdacht bedrijf] B.V. , toen aldaar aan of nabij de [adres] te Kampen, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door één of meer van haar werknemers in de zin van genoemde wet,
arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit – zakelijk weergegeven – handelingen ten behoeve van het (af)lassen van, althans andere werkzaamheden heeft verricht aan, stalen constructies (ook wel spanten genoemd), terwijl niet was/werd voldaan aan:
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke (specifieke) risico’s het (af)lassen van stalen constructies (spanten) met zich brengen en/of had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s het niet borgen van de stalen constructies met zich brengen, en/of
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. nagelaten ervoor te zorgen dat werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het (af)lassen van en/of andere werkzaamheden aan stalen constructies en de daaraan verbonden risico’s en/of de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken, en/of
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. niet, althans onvoldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genoemde risico’s bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de stalen constructies, en/of
- artikel 3.2 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. nagelaten dat bedoelde arbeidsplaats zodanig werd ontworpen en/of gebouwd en/of uitgerust en/of in bedrijf gesteld en/of gebruikt en/of onderhouden dat gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van slachtoffer en/of van een of meer andere werknemers, bij het verrichten van werkzaamheden aan stalen constructies zoveel mogelijk was voorkomen,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers, waaronder voor [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 18 januari 2022 ontving de Nederlandse Arbeidsinspectie een melding van een ongeval dat die ochtend in een werkhal van [verdacht bedrijf] B.V. had plaatsgevonden. Een stalen constructie (vakwerkspant) was omgevallen en op een werknemer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), terechtgekomen. Later die dag is [slachtoffer] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
Vervolgens startte de Nederlandse Arbeidsinspectie een strafrechtelijk onderzoek.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet kan worden gesteld dat verdachte niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het feit kan niet worden toegerekend aan verdachte, omdat het handelen van haar werknemer [medeverdachte] niet binnen de normale bedrijfsvoering paste.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het bedrijf van verdachte
Verdachte is op 30 september 2015 opgericht en gevestigd aan [adres] in Kampen. De bestuurder van verdachte is [bedrijf 1] B.V. De activiteiten van verdachte betreffen het uitvoeren van las- en constructiewerkzaamheden, waaronder begrepen het plaatsen van stalen constructies. [2] Het bedrijf beschikt over drie werkhallen.
De arbeidsverhouding tussen verdachte en [slachtoffer]
Uitzendbureau [bedrijf 2] had een inleenovereenkomst met [bedrijf 3] B.V. [3] had een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] , op grond waarvan hij bij verdachte als lasser te werk werd gesteld. [4] was afkomstig uit Polen en sprak geen Nederlands. [5]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden aangemerkt als werkgever en [slachtoffer] moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet). Daarnaast kan de plaats waar [slachtoffer] zijn werkzaamheden uitvoerde, waar ook het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden, worden aangemerkt als een arbeidsplaats in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder g., van de Arbowet.
Het ongeval
Op 18 januari 2022 was [slachtoffer] met collega-lasser [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in hal 2 bezig met het aflassen van een vakwerkspant. Het vakwerkspant was ruim 14 meter lang, meer dan twee meter hoog en woog ongeveer twee ton. Het vakwerkspant stond rechtop, op de lange smalle kant, en was op twee plekken geborgd met ijzeren kettingen, die aan een bovenloopkraan bevestigd waren. [6]
Op enig moment heeft de voorman van hal 2, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) het vakwerkspant losgekoppeld van de bovenloopkraan, omdat hij de kraan nodig had voor zijn eigen werkzaamheden. Dit heeft hij gedaan in overleg met [naam 2] . Om het vakwerkspant te stabiliseren, heeft [medeverdachte] een blok hout onder het spant geplaatst. [7] [naam 2] en [slachtoffer] zijn vervolgens verder gegaan met het aflassen van het vakwerkspant. [8] Na ongeveer een kwartier is het vakwerkspant omgevallen en op [slachtoffer] terechtgekomen. [9] [slachtoffer] is met ernstig lichamelijk letsel naar het ziekenhuis gebracht, waar hij aan het einde van de middag aan zijn verwondingen is overleden. [10]
De bij of krachtens artikel 32 Arbowet gestelde voorschriften
De Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) geven voorschriften voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, veiligheid en welzijn van werknemers te bevorderen. Verdachte wordt verweten in strijd te hebben gehandeld met vier bepalingen.
- artikel 5 lid 1 van de Arbowet
Artikel 5 lid 1 van de Arbowet legt de verplichting op aan de werkgever bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De risico-inventarisatie en
-evaluatie (hierna: RI&E) moet ook een beschrijving bevatten van de gevaren en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers.
In de week voor 18 januari 2022 heeft een werkoverleg plaatsgevonden tussen [medeverdachte] , [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ). [naam 3] is bedrijfsleider bij verdachte. [11] [naam 4] is chef werkplaats in hal 1. [12] [medeverdachte] vervult die rol voor de hallen 2 en 3. Dat werkoverleg betrof de vraag hoe het aflassen van het vakwerkspant zou worden aangepakt. [13] In dat overleg zijn daarover mondelinge afspraken gemaakt. In het dossier worden deze afspraken in verschillende verklaringen “het stappenplan” genoemd. Afgesproken werd dat de vakwerkspanten in de kraan zouden worden gehangen. [14] Verdachte beschikte over een RI&E. De (specifieke) risico’s van het (af)lassen van stalen constructies en het niet borgen van de stalen constructies zijn niet in deze RI&E vastgelegd. [15]
De rechtbank overweegt dat verdachte, anders dan de wet vereist, heeft nagelaten
schriftelijkin een RI&E vast te leggen welke risico’s zich kunnen voordoen bij het (af)lassen van spanten en het niet borgen van de spanten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee artikel 5 lid 1 van de Arbowet heeft overtreden.
- artikel 8 lid 1 van de Arbowet
Artikel 8 lid 1 van de Arbowet legt de verplichting op aan de werkgever er zorg voor te dragen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken.
De als “stappenplan” aangeduide afspraken zijn mondeling gedeeld met de lassers. [16] De risico’s van het loskoppelen van een vakwerkspant waren voor de werknemers evident. Zo verklaarde [naam 2] dat hij tegen [medeverdachte] gezegd heeft dat er iets in de plaats van de bovenloopkraan moest komen, omdat de stalen constructie anders niet stabiel genoeg zou staan. [17] [naam 3] heeft verklaard dat de constructie altijd in de kraan moet worden gehouden om te voorkomen dat het omvalt. [18]
De rechtbank overweegt dat de risico’s van de werkzaamheden aan het vakwerkspant bij de werknemers weliswaar duidelijk waren, maar dat dit verdachte niet ontslaat van zijn plicht om werknemers doeltreffend te informeren over het verrichten van (aflas)werkzaamheden aan stalen constructies, de risico’s die daaraan zijn verbonden, en de maatregelen die ter voorkoming of beperking daarvan waren of dienden te worden genomen. Er was echter geen instructie over het verrichten van dergelijke (las)werkzaamheden, de daarmee gepaard gaande risico’s, noch over de te treffen maatregelen die zijn gericht op (het voorkomen of inperken van) die risico’s, in het bijzonder in het geval dat een vakwerkspant tijdens de uitvoering van werkzaamheden wordt losgekoppeld omdat de kraan voor iets anders nodig was. [19] Evenmin bestonden instructies die erop waren gericht dat de werkzaamheden dienden te worden gestaakt indien het vakwerkspant was losgekoppeld van de bovenloopkraan, dan wel op welke wijze de werkzaamheden alsnog veilig en verantwoord konden worden voortgezet.
Daarbij komt dat bij de onderneming van verdachte werknemers werkzaam zijn die de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende beheersen, onder wie [slachtoffer] . De taalbarrière tussen leidinggevenden en deze werknemers vereist dat extra maatregelen worden genomen om deze werknemers
doeltreffendin te lichten. Niet is gebleken dat [slachtoffer] is ingelicht, laat staan adequaat, over de werkwijze met het vakwerkspant en het gebruik daarbij van de bovenloopkraan, respectievelijk de werkwijze wanneer het vakwerkspant tijdens de werkzaamheden daaraan van de bovenloopkraan wordt los gekoppeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee op 18 januari 2022 heeft nagelaten ervoor te zorgen dat haar werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten (aflas)werkzaamheden aan stalen constructies, meer in het bijzonder het hiervoor omschreven vakwerkspant, de daaraan verbonden risico’s en de maatregelen die ter voorkoming of beperking van die risico’s zijn of moeten worden genomen, zodat verdachte artikel 8 lid 1 Arbowet heeft overtreden.
- artikel 8 lid 4 van de Arbowet
Artikel 8 lid 4 van de Arbowet legt de verplichting op aan de werkgever toezicht te houden op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s in artikel 8 lid 1 Arbowet.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Binnen het bedrijf was niemand specifiek belast met het toezicht op de veiligheid. Werknemers letten op elkaar. [20] Er was geen veiligheidsoverleg. Ook was er geen preventiemedewerker. Volgens verdachte lag de verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij [naam 3] en bij de chef werkplaats, maar mocht elke werknemer ingrijpen. [21] Bij wie de bevoegdheden met betrekking tot de veiligheid belegd waren, was voor de werknemers echter niet duidelijk. Chef werkplaats [naam 4] hield toezicht in hal 1, en wees voor het toezicht in hal 2 en hal 3 naar [medeverdachte] . [22] [medeverdachte] hield wel toezicht, voor zover het werk dat toeliet. Bij drukte kon hij geen toezicht houden. [23] Hij wist niet welke bevoegdheden hij had en of hij mocht ingrijpen. [24] Hierin ligt besloten dat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte – door haar indirect bestuurder of een ander – adequaat erop werd toegezien dat de personen die volgens verdachte verantwoordelijk waren voor veilig werken inderdaad toezicht hielden en daartoe gezien de aard en omvang van hun functie en taken ook daadwerkelijk voldoende gelegenheid hadden.
Dit komt ook hierin tot uiting dat, nadat op 13 januari 2022 is begonnen met het aflassen van de vakwerkspanten, het op 13, 14, 17 en 18 januari 2022 meerdere keren is voorgekomen dat een vakwerkspant tijdens het aflassen niet bevestigd was aan een bovenloopkraan. Voorman [medeverdachte] was hier veelal bij aanwezig. Ook [naam 3] is in hal 2 aanwezig geweest op een moment dat een vakwerkspant niet aan de bovenloopkraan gekoppeld was. [25] en [26]
De rechtbank concludeert op grond van een en ander dat verdachte het toezicht op de veiligheid aan de vrije invulling van haar medewerkers heeft overgelaten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee heeft nagelaten effectief toezicht te houden op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s in artikel 8 lid 1 Arbowet bij het uitvoeren van werkzaamheden aan stalen constructies, waaronder op 18 januari 2022 het hiervoor omschreven vakwerkspant. Dit onderdeel is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
- artikel 3.2 lid 1 Arbobesluit
Artikel 3.2 lid 1 Arbobesluit vereist dat de arbeidsplaats zodanig wordt ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.
Zoals hierboven al is vastgesteld, is op de tenlastegelegde datum in strijd met het “stappenplan” gewerkt aan een rechtopstaand vakwerkspant dat niet aan een bovenloopkraan bevestigd was. Gelet op aard en strekking van de betreffende afspraken heeft verdachte aldus nagelaten de arbeidsplaats op 18 januari 2022 zodanig te gebruiken dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers bij het verrichten van werkzaamheden aan stalen constructies zoveel mogelijk was voorkomen. Dit onderdeel is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Toerekening aan verdachte
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat het door haar werknemers laten verrichten van (af)laswerkzaamheden aan spanten past binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en haar dienstig is. Ook de handelingen van [medeverdachte] passen binnen de normale bedrijfsvoering, nu hij de bovenloopkraan gebruikte voor het maken van mallen die nadien, andermaal met gebruikmaking van de bovenloopkraan, dienden te worden afgelast door [naam 2] en [slachtoffer] . [medeverdachte] verrichtte daarmee zijn reguliere werkzaamheden.
Verdachte heeft er onvoldoende voor gezorgd dat haar werknemers onder veilige omstandigheden de (af)laswerkzaamheden aan spanten konden verrichten, terwijl het in haar macht lag om afdoende veiligheidsmaatregelen te (laten) treffen. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor beschreven nalaten plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon en kan worden toegerekend aan verdachte.
Opzet
In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging, in dit geval telkens een nalaten, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
Uit het bovenstaande volgt dat verdachte niet heeft voldaan aan de zorgplichten, zoals die voortvloeien uit de Arbowet en het Arbobesluit, en aldus op het gebied van het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers tekort is geschoten. In het nalaten van het treffen van benodigde maatregelen ligt het opzet op dat nalaten besloten. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
De rechtbank overweegt dat het loskoppelen van een rechtopstaand vakwerkspant van de bovenloopkraan evident gevaar met zich brengt. De indirect bestuurder heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de hoogte was van de afspraak om de vakwerkspanten aan de bovenloopkraan te bevestigen en dat hij direct na het ongeval heeft gedacht dat het spant nooit had mogen worden losgekoppeld. De rechtbank acht op basis daarvan bewezen dat verdachte wist dat als gevolg van het nalaten de betreffende zorgplichten na te leven, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers, onder wie [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 januari 2022 te Kampen,
als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en de daarop berustende bepalingen,
immers heeft zij, [verdacht bedrijf] B.V. , toen aldaar aan de [adres] te Kampen, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door één of meer van haar werknemers in de zin van genoemde wet,
arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit – zakelijk weergegeven – handelingen ten behoeve van het (af)lassen van stalen constructies (ook wel spanten genoemd), terwijl niet was/werd voldaan aan:
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke (specifieke) risico’s het (af)lassen van stalen constructies (spanten) met zich brengen en had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s het niet borgen van de stalen constructies met zich brengen, en
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. nagelaten ervoor te zorgen dat werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het (af)lassen van en andere werkzaamheden aan stalen constructies en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken, en
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. niet, althans onvoldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genoemde risico’s bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de stalen constructies, en
- artikel 3.2 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. nagelaten dat bedoelde arbeidsplaats zodanig werd gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van slachtoffer en/of van een of meer andere werknemers, bij het verrichten van werkzaamheden aan stalen constructies zoveel mogelijk was voorkomen,
terwijl daardoor, naar verdachte wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers, waaronder voor [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, in combinatie met de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 90.000,00, waarvan € 30.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de geldboete te matigen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de omstandigheden die verdachte als rechtspersoon betreffen zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft als werkgever verzuimd ervoor te zorgen dat haar werknemers, onder wie ook [slachtoffer] , in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. De RI&E was onvolledig en niet toegespitst op het werken met grote vakwerkspanten en de daaraan verbonden risico’s. Ook werden werknemers niet doeltreffend ingelicht over de te verrichten werkzaamheden. Instructies, ook over veiligheid, werden slechts mondeling gegeven. Daarnaast werd onvoldoende toezicht gehouden op de veiligheid in de werkplaats. De (mondelinge) instructies werden niet nageleefd, ook niet door leidinggevenden. Onder deze omstandigheden heeft het ongeval kunnen plaatsvinden, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
De directie heeft, ook ter terechtzitting, niet getoond haar eigen aandeel in het tot stand brengen van die omstandigheden in te zien. Niet aannemelijk is geworden dat er door de directie van verdachte doeltreffend op werd toegezien of de personen die volgens haar verantwoordelijk waren voor veilig werken daarop daadwerkelijk adequaat toezicht hielden, noch dat zij zich er rekenschap van heeft gegeven of deze personen voldoende gelegenheid hadden om dat naast hun reguliere werkzaamheden te doen. In het licht hiervan, alsmede in relatie tot het bewezenverklaarde en bezien in samenhang met de verklaring van haar indirect bestuurder in het vooronderzoek dat zij naar haar mening alles goed voor elkaar had en ook haar procedure goed had, en met haar opstelling ter zitting, waar zij heeft verklaard dat zij de verantwoordelijkheid voor veilig werken had gedelegeerd, heeft verdachte de indruk achtergelaten dat zij haar eigen verantwoordelijkheid als werkgever bagatelliseert. Hoewel taken en verantwoordelijkheden een prioriteit van het door de werkgever gevoerde ondernemingsbeleid behoren te zijn, lijkt verdachte zich te willen verschuilen achter mondelinge afspraken en de verantwoordelijkheid af te schuiven op de chef werkplaats, terwijl de risico’s niet schriftelijk waren vastgelegd, de werknemers niet (voldoende) doeltreffend over de werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en de maatregelen ter voorrkoming of beperking daarvan waren ingelicht en het binnen het bedrijf niet duidelijk was bij wie de verantwoordelijkheid voor het toezicht op het naleven van afspraken over veiligheid was belegd. Uit de verklaringen van de directie van verdachte en werknemers volgt dat werknemers een grote mate van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid hebben, zonder dat dit uitdrukkelijk is uitgesproken of vastgelegd. Dit zorgt voor een onveilige cultuur, waarin niet duidelijk is wie de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft en wie bevoegd is in te grijpen. Bij de rechtbank is hierdoor het beeld ontstaan dat het veiligheidsbeleid althans tot 19 januari 2022 – sinds het ongeval zijn volgens mededeling namens verdachte ter zitting de nodige aanpassingen in haar arbeidsomstandighedenbeleid doorgevoerd – niet de aandacht heeft gekregen die het had moeten krijgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2023, betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met rechterlijke uitspraken gedaan in soortgelijke zaken.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van
€ 75.000,00, waarvan € 25.000,00 voorwaardelijk, passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel heeft als doel om verdachte te waarschuwen en ervan te doordringen dat de RI&E voortaan op orde moet worden gehouden en haar ertoe te bewegen om voortaan doeltreffend en adequaat aandacht te besteden aan de veiligheid van haar werknemers en dit een prioriteit van haar ondernemingsbeleid te laten zijn. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] (de moeder van het slachtoffer)
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade opgevoerd, waarvan € 17.500,00 door een verzekeraar is vergoed. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,00 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft zij vergoeding van de proceskosten gevorderd, ter hoogte van € 1.935,00.
[benadeelde 2] (de dochter van het slachtoffer)
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade opgevoerd, waarvan € 15.000,00 door een verzekeraar is vergoed. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,00 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft zij vergoeding van de proceskosten gevorderd, ter hoogte van € 1.935,00.
[benadeelde 3] (de moeder van de minderjarige zoon van het slachtoffer)
[benadeelde 3] heeft zich namens [benadeelde 3] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade opgevoerd, waarvan € 17.500,00 door een verzekeraar is vergoed. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,00 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft zij vergoeding van de proceskosten gevorderd, ter hoogte van € 1.935,00.
[benadeelde 4] (de zus van het slachtoffer)
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.700,35, bestaande uit proceskosten. De gevorderde proceskosten bestaan uit de volgende posten:
  • juridische bijstand: € 1.935,00;
  • reis- en verblijfkosten i.v.m. het bijwonen van de terechtzitting: € 1.765,35.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] kunnen worden toegewezen voor wat betreft de affectieschade, en de vordering van [benadeelde 4] voor wat betreft de reis- en verblijfkosten.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de proceskosten aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief in kantonzaken.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om afwijzing van de vorderingen. Het resterende deel van de affectieschade moet door de verzekeraar worden vergoed.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
-
Affectieschade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk en niet, althans onvoldoende betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot telkens een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
-
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf worden gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank ziet geen aanleiding daar van af te wijken. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade voor alle benadeelden wordt gevorderd nu sprake is van zogenaamde subjectieve cumulatie, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten wordt gehanteerd. De benadeelde partijen vorderen gezamenlijk € 9.265,35 en tot een bedrag van € 10.000,00, kan volgens het liquidatietarief per punt een salaris worden toegekend van € 330,00. De rechtbank zal de benadeelde partijen gezamenlijk een bedrag van € 660,00 toekennen ter zake van de proceskosten en zal het meer gevorderde afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
[benadeelde 4]
De gevorderde vergoeding is, hoewel de rechtbank kan invoelen dat de benadeelde partij dit zo ervaart, geen schade die het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit is, zoals de wet vereist. Evenmin komt haar op de voet van artikel 6:108 BW in deze strafzaak een vorderingsrecht toe. De reis- en verblijfkosten die zien op het bijwonen van de zitting zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de benadeelde partij niet in persoon, maar met een advocaat procedeert. De rechtbank verwijst naar het bepaalde in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 239 Rv en de jurisprudentie van de Hoger Raad (HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414). Om die reden is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 51 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 75.000,00 (zegge: vijfenzeventigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding [benadeelde 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00, (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af voor het overige;
schadevergoeding [benadeelde 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00, (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af voor het overige;
schadevergoeding [benadeelde 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00, (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af voor het overige;
proceskosten gezamenlijke benadeelde partijen voornoemd
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de gezamenlijke benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , gemaakt, tot op heden begroot op € 660,00, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoeding [benadeelde 4]
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. D. van den Berg en mr.
M.S de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder en mr. C.L. Struik, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie met nummer 2200564 (onderzoek Appelvink). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 19 januari 2022, betreffende [verdacht bedrijf] B.V. (DOC-02-01), p. 182 en 183.
3.Een geschrift, te weten een inleenovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. , van 25 oktober 2019 (DOC-04-02), p. 194.
4.Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [slachtoffer] , van 31 mei 2021 (DOC-04-01), p. 191 t/m 193.
5.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek ongevalslocatie d.d. 18-01-2022, van 27 januari 2022 (AMB-01-01), p. 87, derde alinea.
6.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek ongevalslocatie d.d. 18-01-2022, van 27 januari 2022 (AMB-01-01), p. 89, tweede alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] (G-02-02), p. 72.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] (G-01-02), p. 64.
9.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden (AMB-04-01), p. 103, laatste alinea.
10.Een geschrift, te weten een schouwverslag betreffende [slachtoffer] van 18 januari 2022 (DOC-03-02), p. 187 t/m 190.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] (G-04-01), p. 80, eerste antwoord.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] (G-05-01), p. 84, eerste antwoord.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] (G-05-01), p. 85, vijfde antwoord.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] (G-05-01), p. 85, vijfde antwoord.
15.Een geschrift, te weten een risico-inventarisatie en evaluatie van [bedrijf 3] B.V. (DOC-05-01), p. 195 tot en met 240.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] (G-01-02), p. 64, zesde antwoord.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] (G-01-02), p. 64, eerste antwoord.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] (G-04-01), p. 82, vierde antwoord.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] (G-01-02), p. 64, zesde antwoord.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] (G-03-01), p. 78, tiende antwoord.
21.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 5 juni 2023, inhoudende de verklaring van [naam 1] .
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] (G-05-01), p. 85, elfde antwoord.
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] (V-02-02), p. 49, zesde antwoord.
24.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] (V-02-02), p. 48, zevende antwoord.
25.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden (AMB-04-02), p. 107, laatste alinea.
26.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden (AMB-04-01), p. 103, laatste alinea, en p. 105, eerste alinea.