ECLI:NL:RBOVE:2023:2120

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
84.196058.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door autobedrijf met onjuiste aangiften omzetbelasting en niet verstrekken van administratie

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V. De rechtbank heeft het bedrijf veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 25.000 euro met een proeftijd van drie jaar. Het bedrijf werd beschuldigd van belastingfraude door het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over drie kwartalen en het niet beschikbaar stellen van de administratie aan de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf opzettelijk onjuiste aangiften had ingediend in de periode van 31 januari 2020 tot en met 9 augustus 2020, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van 74.345 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat het benadelingsbedrag lager was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verboden gedragingen in de sfeer van het bedrijf plaatsvonden en dat deze redelijkerwijs aan het bedrijf konden worden toegerekend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, maar achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, en legde een voorwaardelijke geldboete op, omdat het bedrijf niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.196058.21 (P)
Datum vonnis: 8 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 februari 2021 gevestigd aan [adres 1] , maar volgens de bestuurder nu gevestigd aan [adres 2] .
De besloten vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar (indirect) bestuurder [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 mei 2023 en 25 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van wat, namens verdachte, door [medeverdachte] en zijn raadsman mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 11 mei 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:primair
in de periode van 31 januari 2020 tot en met 9 augustus 2020 samen met een ander opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 en/of het eerste en/of tweede kwartaal 2020 heeft ingediend
subsidiair
in die periode samen met een ander valsheid in geschrift heeft gepleegd door telkens een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting op te geven in die aangiften;
feit 2:in de periode van 31 augustus 2020 tot en met 17 maart 2021 samen met een ander
opzettelijk de volledige administratie van de jaren 2019 en/of 2020 niet voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
zij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31januari 2020 tot en met 09 augustus 2020, te Apeldoorn en/of Blaricum Almere en/of Amstelveen en/of ‘t Harde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), en/of alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdacht bedrijf] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 1 e kwartaal 2020 en/of
- 2 e kwartaal 2020,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, en/of heeft/hebben laten doen, immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. (telkens) op/in de/het ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag voor in aftrek in aanmerking komende omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, SUBSIDIAIR,
zij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 januari 2020 tot en met 09 augustus 2020, te Almere en/of Blaricum en/of Amstelveen en/of Apeldoorn en/of ‘t Harde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), en/of alleen (telkens) opzettelijk een of meer, (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting op naam van [verdacht bedrijf] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 1 e kwartaal 2020 en/of
- 2 e kwartaal 2020,
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (digitale) aangifte(n) omzetbelasting (telkens) een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist
bedrag voor in aftrek in aanmerking komende omzetbelasting opgegeven, zulks met
het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
feit 2
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2020 tot en met 17 maart 2021, te Almere en/of Amstelveen en/of Blaricum en/of Apeldoorn en/of ‘t Harde, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) als/met degene(n) die ingevolge de Belastingwet verplicht was/waren tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan (telkens) opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar heeft/hebben gesteld en/of
doen/laten stellen, immers, is aan [verdacht bedrijf] B.V. (ten behoeve van een
onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften Omzetbelasting) door (een) ambtena(a)r(en) van de Belastingdienst (meerdere keren) per brief en/of per e-mail en/of mondeling verzocht om de volledige administratie van de jaren 2019 en/of 2020 aan de Belastingdienst te verstrekken/ voor raadpleging beschikbaar te stellen, aan welk verzoek [verdacht bedrijf] B.V. niet heeft/hebben voldaan,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte()n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 30 augustus 2019 is [verdacht bedrijf] B.V. (hierna: [verdacht bedrijf] ) opgericht, met [medeverdacht bedrijf] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf] ) als enig aandeelhouder en bestuurder. [2] Enig aandeelhouder en bestuurder van het eveneens op 30 augustus 2019 opgerichte [medeverdacht bedrijf] is [medeverdachte] . [3]
[verdacht bedrijf] houdt zich bezig met de handel in en reparatie van auto’s alsmede de import daarvan.
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst heeft in 2019 een boekenonderzoek uitgevoerd bij [bedrijf] B.V., een aan [verdacht bedrijf] gelieerde vennootschap. Dit onderzoek leidde onder andere tot het vermoeden dat de verschuldigde omzetbelasting over de binnenlandse omzet niet volledig in de aangiften omzetbelasting werd aangegeven en dat de omzet waarover voorbelasting werd teruggevraagd niet kon worden aangetoond. Op basis van die verdenking is op 31 augustus 2020 ook een boekenonderzoek aangekondigd en vervolgens uitgevoerd bij verdachte en medeverdachte [medeverdacht bedrijf] . Dit onderzoek leidde tot soortgelijke verdenkingen.
Tijdens de boekenonderzoeken is door de Belastingdienst meerdere keren om de administratie van de vennootschappen verzocht.
Op 24 juni 2020 is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [bedrijf] en [medeverdachte] , als haar feitelijke leidinggever. Op 17 maart 2021 is besloten om een aanvullend strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen verdachte, [medeverdacht bedrijf] en [medeverdachte] , als hun feitelijke leidinggever.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wat onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het medeplegen. Het benadelingsbedrag bedraagt volgens de officier van justitie
€ 74.345,--.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van wat haar onder feit 1 ten laste is gelegd, omdat ten aanzien van de belastingaangifte tweede kwartaal 2020 het feit er niet toe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Ten aanzien van de overige kwartalen valt het benadelingsbedrag aanzienlijk lager uit, namelijk € 20.436,--. Dit kan volgens de verdediging worden afgeleid uit de Excel sheets die op de zitting zijn ingebracht.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1: indienen onjuiste belastingaangiften
Aangiften omzetbelasting
In de periode van 31 januari 2020 tot en met 9 augustus 2020 zijn de aangiften over de tijdvakken 4e kwartaal 2019 tot en met 2e kwartaal 2020 van verdachte elektronisch bij de Belastingdienst binnengekomen. [4]
Onjuistheid aangiften: onjuiste omzet en onjuiste voorbelasting
Tijdens het boekenonderzoek zijn bankafschriften opgevraagd. Een analyse van die bankafschriften laat zien dat auto’s ingekocht werden en dat omzet werd behaald vanwege de verkoop hiervan. Op basis hiervan is een opstelling gemaakt van de omzetten c.q. inkopen van de verhandelde auto’s die in het controletijdvak hebben plaatsgevonden. Vervolgens zijn deze cijfers met de door verdachte ingediende aangiften omzetbelasting vergeleken. [5]
[getuige 1] (controleambtenaar bij de Belastingdienst) heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij in het kader van het boekenonderzoek verdachte herhaaldelijk heeft verzocht om de administratie, maar deze niet heeft ontvangen. [getuige 3] heeft vervolgens bankafschriften bij de banken opgevraagd en geanalyseerd. [6] Het nadeel is berekend op een bedrag van
€ 74.345,--. [7]
[medeverdachte] heeft bij de FIOD verklaard dat de administratie van verdachte en van [medeverdacht bedrijf] niet op orde was. [8]
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat voornoemde namens verdachte ingediende aangiften omzetbelasting onjuist zijn. Immers, als de administratie, zijnde de basis voor het doen van aangiften omzetbelasting, niet conform de daarvoor geldende regels wordt bijgehouden, heeft dit tot gevolg dat de daarop gebaseerde aangiften ook niet juist en volledig zijn.
Het verweer dat sprake zou zijn van een veel lager benadelingsbedrag gelet op de door de verdediging verstrekte Excel sheets met de naderhand door [getuige 2] , de huidige boekhouder van verdachte, bijgewerkte administratie, wordt verworpen. De bedragen in deze overzichten zijn in het geheel niet onderbouwd.
Toerekening aan [verdacht bedrijf]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is van belang dat [verdacht bedrijf] een rechtspersoon is, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is de beantwoording van de vraag of een verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het doen van aangiften omzetbelasting viel binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte. Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. De verboden gedraging is verdachte dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van verdachte en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend, zodat zij als pleger van het tenlastegelegde kan worden aangemerkt.
(Voorwaardelijk) opzet
[medeverdachte] , de (indirect) bestuurder van verdachte, heeft gesteld niet op de hoogte te zijn geweest van de onjuistheid van de aangiften die namens verdachte zijn ingediend. Hij had naar eigen zeggen geen verstand van administratie en belastingaangiften en had daarom, uit hoofde van zijn functie als bestuurder, zijn vader ingeschakeld voor advies en boekhoudkundige werkzaamheden. [medeverdachte] heeft blind vertrouwd op de kennis en ervaring van zijn vader met betrekking tot het voeren van de boekhouding.
In dit kader stelt de rechtbank voorop dat de omstandigheid dat een financieel adviseur in zijn werk tekort is geschoten, niet zonder meer met zich brengt dat de belastingplichtige vrijuit gaat. Een belastingplichtige die zich erop beroept dat hij niet wist dat namens hem verrichte (rechts)handelingen strafbaar waren, zal in beginsel slechts daarin slagen als hij advies heeft ingewonnen bij een dusdanig gezaghebbende adviseur, dat hij in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het advies.
Het uitgangspunt is dat van een belastingplichtige niet wordt geëist dat hij zich ter
voorkoming van fouten zelf ook in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept, als hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakuitoefening hij niet hoefde te twijfelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 28 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:254).
De belastingplichtige zal in elk geval enige mate van controle moeten hebben uitgeoefend op de activiteiten van zijn fiscale bijstandsverlener, door bijvoorbeeld een ingevulde aangifte met hem te bespreken alvorens deze in te zenden, en uitleg te vragen over zaken die de belastingplichtige niet duidelijk zijn, dan wel hem opvallen. Als een aangifteplichtige die zijn aangifte door een ander laat verzorgen zonder zich ook maar enigszins van de inhoud daarvan te vergewissen zijn handtekening onder het door die ander ingevulde aangiftebiljet heeft geplaatst, of toestemming geeft die aangifte namens hem in te dienen, betekent dit dat diegene zo vergaand nonchalant is geweest dat ofwel hij zich niet van de juistheid van de aangifte heeft willen overtuigen ofwel dat het hem onverschillig heeft gelaten. In een dergelijke situatie wordt er dermate lichtvaardig en nalatig gehandeld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Op basis van het dossier en het verhandelde tijdens de zitting stelt de rechtbank allereerst vast dat bij verdachte geen deugdelijke administratie werd gevoerd. De (indirect) bestuurder heeft tegenover de FIOD erkend dat de administratie niet op orde was en dat hij er een puinhoop van heeft gemaakt. [9] Getuige [getuige 2] (de na aankondigingen van de boekenonderzoeken ingeschakelde en tevens huidige boekhouder van verdachte) heeft eveneens verklaard dat de aan haar aangeleverde administratie rommelig, chaotisch en absoluut niet compleet was. [10]
[medeverdachte] heeft zich als (indirect) bestuurder op geen enkel moment vergewist van de juistheid van de aangiften die namens de vennootschappen zijn ingediend, terwijl hij wist dat de boekhouding een puinhoop was en op hem als bestuurder de verplichting rustte om de vennootschappen een deugdelijke administratie te laten voeren. [medeverdachte] ging naar eigen zeggen blindelings uit van de door zijn vader aangeleverde cijfers, die [medeverdachte] dan wel zijn vader vervolgens invulden in de aangiften, wetende dat de administratie niet op orde was. Uit het dossier en de behandeling ter zitting is geen enkel aanknopingspunt naar voren gekomen waaruit kan worden opgemaakt dat zijn vader een gezaghebbend financieel adviseur was. [medeverdachte] mocht dan ook niet in redelijkheid vertrouwen op de deugdelijkheid van de werkzaamheden en het advies van zijn vader. [medeverdachte] heeft nagelaten als bestuurder in te grijpen en de vennootschap heeft deze handelswijze aanvaard.
Gelet op de door de (indirect) bestuurder verrichte handelingen en het door hem gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven, acht de rechtbank het opzet van deze rechtspersoon wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel – in lijn met het standpunt van de officier van justitie – dat van medeplegen geen sprake is en spreekt verdachte daarvan vrij.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
Feit 2: geen administratie verstrekken/voor raadpleging beschikbaar stellen
Bij [verdacht bedrijf] en [medeverdacht bedrijf] heeft de Belastingdienst op 31 augustus 2020 een boekenonderzoek aangekondigd. Tijdens dit boekenonderzoek heeft controlerend ambtenaar [getuige 1] middels e-mail contact gehad met verdachte en zijn advocaat in het kader van de opvraag van de (digitale) administratie, maar tot 19 januari 2021 is niets ontvangen. [11] [getuige 3] heeft tegenover de FIOD bevestigd dat hij geen administratie heeft ontvangen. [12]
Op de vraag waarom de administratie van verdachte nooit aan de Belastingdienst is overgelegd in verband met het destijds ingestelde boekenonderzoek heeft [medeverdachte] verklaard: “omdat hij nog niet compleet is”. [13]
Niet verstrekken van de bedrijfsadministratie
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de administratie niet heeft verstrekt aan de Belastingdienst nadat deze daarom heeft verzocht. Dit heeft ertoe geleid dat te weinig belasting is geheven. Het berekende nadeel komt, zoals hiervoor al is benoemd, uit op een bedrag van € 74.345,--. Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
Toerekening aan [verdacht bedrijf]
Ingevolge artikel 52 Awr zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
Verdachte had als normadressaat de plicht om de administratie om voornoemde wijze te voeren. Het door verdachte niet voeren van een zodanige administratie is de vennootschap dienstig geweest, nu zij hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het niet verstrekken van de administratie, plaatsvond in de sfeer van verdachte en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het opzet reeds blijkt uit het - in dit geval - nalaten van verdachte om de administratie te verstrekken. Verdachte heeft willens en wetens de administratie niet verstrekt aan de Belastingdienst.
Geen medeplegen
Net als bij feit 1, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte hierin samen heeft gewerkt met een ander. De rechtbank spreekt haar daarvan vrij.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1, primair
zij
op een of meer verschillende tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 31 januari 2020 tot en met
9 augustus 2020
, te Apeldoorn en/of Blaricum Almere en/of Amstelveen en/of ‘t Harde, althansin Nederland
, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), en/of alleen,(telkens) opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een
)(digitale) aangifte
(n)voor de omzetbelasting ten name van [verdacht bedrijf] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en
/of
- 1 e kwartaal 2020 en
/of
- 2 e kwartaal 2020,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft
/hebbengedaan
, en/of heeft/hebben laten doen,immers heeft [verdacht bedrijf] B.V. (telkens) op
/inde
/hetingeleverde/ingediende aangifte
(n
)een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag voor in aftrek in aanmerking komende omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven
en/of doen/laten opgeven, terwijl dat feit
/die feitener (telkens) toe strekte
(n)dat te weinig belasting werd
ordtgeheven;
Feit 2
zij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 31 augustus 2020 tot en met 17 maart 2021
, te Almere en/of Amstelveen en/of Blaricum en/of Apeldoorn en/of ‘t Harde, in ieder gevalin Nederland
, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,(telkens) als
/metdegene
(n)die ingevolge de Belastingwet verplicht was
/warentot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan (telkens) opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar heeft
/hebbengesteld
en/of
doen/laten stellen, immers, is aan [verdacht bedrijf] B.V. (ten behoeve van een
onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften Omzetbelasting) door
(een)ambtena
(a)r
(en
)van de Belastingdienst (meerdere keren)
per brief en/ofper e-mail
en/of mondelingverzocht om de volledige administratie van de jaren 2019 en/of 2020 aan de Belastingdienst te verstrekken/ voor raadpleging beschikbaar te stellen, aan welk verzoek [verdacht bedrijf] B.V. niet heeft
/hebbenvoldaan,
terwijl dat
/diefeit
(en)(telkens) ertoe strekte
()n)dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 lid 1 en 69 lid 2 Awr.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft in de – gelijktijdig met verdachte gevoerde - strafzaak tegen de (indirect) bestuurder [medeverdachte] aangevoerd dat [medeverdachte] ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van zijn vader. Volgens de raadsman heeft [medeverdachte] gedwaald omtrent de wederrechtelijkheid van de strafbare gedragingen doordat hij niet wist en niet behoefde te weten dat de door zijn vader doorgegeven bedragen met betrekking tot de hoogte van de omzetbelasting onjuist waren. Er is sprake van afwezigheid van alle schuld, aldus de raadsman.
Voor zover de raadsman zich in de strafzaak tegen verdachte eveneens heeft beroepen op dit verweer, hetgeen de rechtbank niet geheel duidelijk is, overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle
schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit vereist is dat aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 23 mei 1995, NJ 1995, 631 en Hoge Raad 9 maart 2004, LJN AO1490).
De rechtbank verwijst in dit kader naar wat zij hiervoor onder rechtsoverweging 4.4. (kopje (Voorwaardelijk) opzet) heeft overwogen omtrent de gestelde deskundigheid van de vader van [medeverdachte] en waarom [medeverdachte] daarop niet op mocht vertrouwen.
In het vonnis van heden in de strafzaak tegen [medeverdachte] heeft de rechtbank geoordeeld dat [medeverdachte] in de gegeven situatie niet het maximale heeft gedaan dat van hem kon worden gevergd. Hij heeft derhalve niet in een verontschuldigbare onbewustheid gehandeld, zodat bij [medeverdachte] geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Nu [medeverdachte] , in zijn hoedanigheid van feitelijke leidinggever van verdachte, een verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van de strafbare gedraging, leidt dit tot het oordeel dat ook bij verdachte in het onderhavige geval geen sprake kan zijn van straffeloosheid.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en komt daarmee tot de conclusie dat er (ook overigens) geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte nadien een professionele boekhouder heeft ingeschakeld om orde op zaken te stellen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over drie kwartalen. Daarnaast heeft verdachte geen administratie aan de Belastingdienst beschikbaar gesteld. Door deze gedragingen werd te weinig belasting geheven.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Als gevolg van haar handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 74.345,-- benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 70.000,-- tot € 125.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu de verdachte een rechtspersoon betreft, zal de rechtbank een geldboete opleggen. Anders dat de strafeis van de officier van justitie zal de rechtbank deze opleggen in geheel voorwaardelijke vorm. De rechtbank weegt daarbij mee dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Bovendien lijkt de financiële draagkracht van de onderneming gering. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met wat zij in de zaak van medeverdachten [medeverdachte] (de indirect bestuurder) en [medeverdacht bedrijf] B.V. bewezen heeft verklaard en welke straffen zij daarvoor heeft opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke geldboete van € 25.000,-- met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Een proeftijd van drie jaren zal als een goede stok achter de deur kunnen fungeren, omdat de onderneming (nog) niet is opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 25.000,-- (vijfentwintigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 68342, onderzoek Colchester. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [verdacht bedrijf] B.V. van 18 februari 2021, genummerd als DOC-004.
3.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [medeverdacht bedrijf] B.V. van 18 februari 2021, genummerd als DOC-003.
4.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting van 11 april 2021 met bijlagen, genummerd als DOC-010.
5.Aanvangsproces-verbaal van 15 april 2021, onder kopje 8.1, genummerd als AMB-001.
6.Proces-verbaal verhoor van getuige van 19 april 2021 van [getuige 3] , pagina 3, genummerd als G-002-01.
7.Een geschrift, zijnde een nadeelberekening van de Belastingdienst van 15 december 2021, genummerd als DOC-027.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 12 en 13, genummerd als V-001-01.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 6,7,12 en 13 genummerd als V-001-01.
10.Proces-verbaal verhoor van getuige van 23 september 2021 van [getuige 2] , pagina 5, genummerd als G-003-01.
11.Aanvangsproces-verbaal van 15 april 2021, onder kopje 7, genummerd als AMB-001.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 19 april 2021, pagina 2 en 3, genummerd als G-002-01
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 11, genummerd als V-001-01