ECLI:NL:RBOVE:2023:2117

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
84.117816.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting en niet verstrekken van administratie

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De man had zich schuldig gemaakt aan het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, waardoor over meerdere kwartalen te weinig belasting werd afgedragen door drie ondernemingen. Daarnaast heeft hij als (indirect) bestuurder nagelaten om de volledige administratie aan de Belastingdienst beschikbaar te stellen, wat eveneens resulteerde in een te lage belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de strafbare feiten en dat er sprake was van opzet, ondanks zijn beroep op de deskundigheid van zijn vader als adviseur. De rechtbank benadrukte het belang van een correcte belastingaangifte en de gevolgen van belastingfraude voor de samenleving. De verdachte heeft erkend dat zijn administratie niet op orde was, maar vertrouwde blindelings op de cijfers die zijn vader aanleverde. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische gesteldheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.117816.21 (P)
Datum vonnis: 8 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 mei 2023 en 25 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 11 mei 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:primair
in de periode van 30 oktober 2018 tot en met 9 augustus 2020 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V. medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting;
subsidiair
in die periode samen met een ander meermalen valsheid in geschrifte heeft gepleegd door telkens een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting op te geven in de aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V.;
meer subsidiair
in die periode opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V. medeplegen van voornoemde valsheid in geschrifte;
feit 2:in de periode van 5 november 2019 tot en met 17 maart 2021 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V. medeplegen van het opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar stellen van de volledige administratie van de jaren 2018 en/of 2019 en/of 2020.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
[bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 oktober 2018 tot en met 09 augustus 2020, te Apeldoorn en/of Almere en/of Amstelveen en/of Blaricum en/of ‘t Harde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting
- ten aanzien van [bedrijf 1] B.V. over het:
- 3 e kwartaal 2018 en/of
- 4 e kwartaal 2018 en/of
- 1 e kwartaal 2019 en/of
- 2 e kwartaal 2019 en/of
- 3 e kwartaal 2019 en/of
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 1] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 1 e kwartaal 2020 en/of
- 2 e kwartaal 2020 en/of
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 2] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 2 e kwartaal 2020,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, en/of heeft/hebben laten doen, immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n), een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven,
terwijl dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafba(a)ar(e) feit(en)
verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welk(e) bovenomschreven
verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, SUBSIDIAIR,
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 oktober 2018 tot
en met 09 augustus 2020 te Blaricum en/of Almere en/of Amstelveen en/of Apeldoorn en/of ‘t Harde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk een of meer, (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting
- op naam van [bedrijf 1] B.V. over het:
- 3 e kwartaal 2018 en/of
- 4 e kwartaal 2018 en/of
- 1 e kwartaal 2019 en/of
- 2 e kwartaal 2019 en/of
- 3 e kwartaal 2019 en/of
- op naam van [medeverdacht bedrijf 1] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 1 e kwartaal 2020 en/of
- 2 e kwartaal 2020 en/of
- op naam van [medeverdacht bedrijf 2] B.V. over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 2 e kwartaal 2020,
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (digitale) aangifte(n) omzetbelasting (telkens) een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist bedrag voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting opgegeven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, MEER SUBSIDIAIR,
[bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2]
B.V. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 oktober 2018 tot
en met 09 augustus 2020, te Blaricum en/of Almere en/of Amstelveen en/of
Apeldoorn en/of ‘t Harde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
en/of alleen, (telkens) opzettelijk een of meer, (digitale) aangifte(n) voor de
omzetbelasting te weten,
- ten aanzien van [bedrijf 1] B.V. aangifte(n) over het:
- 3 e kwartaal 2018 en/of
- 4 e kwartaal 2018 en/of
- 1 e kwartaal 2019 en/of
- 2 e kwartaal 2019 en/of
- 3 e kwartaal 2019 en/of
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 1] B.V. aangifte(n) over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 1 e kwartaal 2020 en/of
- 2 e kwartaal 2020, en/of
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 2] B.V. aangifte(n) over het:
- 4 e kwartaal 2019 en/of
- 2 e kwartaal 2020,
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V en/of hun/haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (digitale) aangifte(n) omzetbelasting (telkens) een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist bedrag voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting opgegeven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven, en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2:
[bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V., op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 november 2019 tot en met 17 maart 2021 te Zwolle en/of Almere en/of Amstelveen en/of Blaricum en/of Apeldoorn en/of ’t Harde en/of Putten en/of Hattem, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) als/met degene(n) die ingevolge de Belastingwet verplicht was/waren tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan (telkens) opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar heeft/hebben gesteld en/of doen/laten stellen, immers, is aan [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V. (ten behoeve van een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften Omzetbelasting) door (een) ambtena(a)r(en) van de Belastingdienst (meerdere keren) per brief en/of per e-mail en/of mondeling verzocht om de volledige administratie van de jaren 2018 en/of 2019 en/of 2020 aan de Belastingdienst te verstrekken/voor raadpleging beschikbaar te stellen, aan welk verzoek [bedrijf 1] B.V. en/of
[medeverdacht bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdacht bedrijf 2] B.V. niet heeft/hebben voldaan,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte()n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Verdachte is als volgt gelieerd aan de ondernemingen [bedrijf 1] B.V., [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 2] B.V.
Op 26 juni 2018 is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht, met [bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2] ) als enig aandeelhouder en bestuurder. [2] Verdachte is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van het op 22 juni 2018 opgerichte [bedrijf 2] . [3] Op 4 september 2019 is [bedrijf 1] ontbonden en op 30 september 2019 is [bedrijf 2] ontbonden.
Op 30 augustus 2019 is [medeverdacht bedrijf 1] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf 1] ) opgericht, met [medeverdacht bedrijf 2] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf 2] ) als enig aandeelhouder en bestuurder. [4] Verdachte is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van het eveneens op 30 augustus 2019 opgerichte [medeverdacht bedrijf 2] . [5]
[medeverdacht bedrijf 1] houdt zich bezig met de handel in en reparatie van auto’s alsmede de import daarvan. [bedrijf 1] hield zich daar (tot haar ontbinding) ook mee bezig.
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst heeft in 2019 een boekenonderzoek uitgevoerd bij [bedrijf 1] . Dit onderzoek leidde onder andere tot het vermoeden dat de verschuldigde omzetbelasting over de binnenlandse omzet niet volledig in de aangiften omzetbelasting werd aangegeven en dat de omzet waarover voorbelasting werd teruggevraagd niet kon worden aangetoond. Op basis van die verdenking is op 31 augustus 2020 ook een boekenonderzoek aangekondigd en vervolgens uitgevoerd bij [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] . Dit onderzoek leidde tot soortgelijke verdenkingen.
Tijdens de boekenonderzoeken is door de Belastingdienst meerdere keren om de administratie van de vennootschappen verzocht.
Op 24 juni 2020 is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [bedrijf 1] en verdachte als zijnde haar feitelijke leidinggever. Op 17 maart 2021 is besloten om een aanvullend strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] en haar feitelijke leidinggever, zijnde verdachte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wat onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het medeplegen. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat facturen die zien op [bedrijf 3] B.V., een andere aan verdachte gelieerde vennootschap, in mindering moeten worden gebracht op het door de Belastingdienst berekende benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag bedraagt volgens de officier van justitie € 158.148,--.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van wat hem onder 1 en 2 ten laste is gelegd, omdat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van zijn adviseur (zijn vader). Verdachte was niet op de hoogte van de onjuistheid van de belastingaangiften. Van opzet is geen sprake geweest.
Subsidiair dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, omdat de strafbare feiten hem niet kunnen worden toegerekend gelet op de door hem ingeschakelde adviseur dan wel zijn dwaling omtrent de deskundigheid van die adviseur.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1: indienen onjuiste belastingaangiften
Aangiften omzetbelasting
In de periode van 30 oktober 2018 tot en met 9 augustus 2020 zijn de volgende aangiften elektronisch bij de Belastingdienst binnengekomen:
- ten aanzien van [bedrijf 1] de aangiften over de tijdvakken 3e kwartaal 2018 tot en met het 3e kwartaal 2019; [6]
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 1] de aangiften over de tijdvakken 4e kwartaal 2019 tot en met 2e kwartaal 2020; [7]
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 2] de aangiften over de tijdvakken 4e kwartaal 2019 en 2e kwartaal 2020. [8]
Onjuistheid aangiften: onjuiste omzet en onjuiste voorbelasting
Ten aanzien van [bedrijf 1]
Tijdens het boekenonderzoek is met behulp van gegevens van de houderschapsbelasting en verwervingen (inkopen) een opstelling gemaakt van de in- en verkopen van de auto’s die in het controletijdvak hebben plaatsgevonden. Hiernaast is een aantal onderzoeken bij leveranciers c.q. afnemers ingesteld teneinde de omzet van de verhandelde auto’s te bepalen. Vervolgens zijn deze cijfers met de door [bedrijf 1] ingediende aangiften omzetbelasting vergeleken. [9]
[getuige 1] (controleambtenaar bij de Belastingdienst) heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij in het kader van het boekenonderzoek een theoretische omzetberekening heeft gemaakt bij gebrek aan administratie. Deze omzetberekening heeft hij naast de ingediende aangiften omzetbelasting gelegd. Hij zag flinke verschillen tussen zijn berekening en de ingediende aangiften omzetbelasting. [10]
Het nadeel is door de Belastingdienst berekend op een bedrag van € 193.484,--. [11] Nu een deel van de betreffende facturen niet door [bedrijf 1] , maar door [bedrijf 3] B.V. is verstuurd, zal de rechtbank dat deel niet aanmerken als nadeel dat betrekking heeft op het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank gaat om die reden uit van een fiscaal nadeel van € 158.148,--.
Verdachte heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij ten tijde van het indienen van de aangiften wist dat zijn administratie niet op orde was, maar dat hij zelf niet wist hoe het bijhouden van administratie werkte. [12]
Ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2]
Tijdens het boekenonderzoek zijn bankafschriften opgevraagd. Een analyse van die bankafschriften laat zien dat auto’s ingekocht werden en dat omzet werd behaald vanwege de verkoop hiervan. Op basis hiervan is een opstelling gemaakt van de omzetten c.q. inkopen van de verhandelde auto’s die in het controletijdvak hebben plaatsgevonden. Vervolgens zijn deze cijfers met de door [medeverdacht bedrijf 1] ingediende aangiften omzetbelasting vergeleken. [13]
[getuige 2] (controleambtenaar bij de Belastingdienst) heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij in het kader van het boekenonderzoek verdachte herhaaldelijk heeft verzocht om de administratie, maar deze niet heeft ontvangen. [getuige 2] heeft vervolgens bankafschriften bij de banken opgevraagd en geanalyseerd. [14] Het nadeel is berekend op een bedrag van € 74.345,--. [15]
[medeverdacht bedrijf 2] heeft op de aangiften omzetbelasting geen omzet aangegeven, maar alleen verrekenbare voorbelasting. Gezien het feit dat geen administratie is overgelegd om deze voorbelasting te controleren met inkoopfacturen is de voorbelasting niet aangetoond. [16]
Het nadeel is berekend op een bedrag van € 21.630,--. [17]
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat zowel de administratie van [medeverdacht bedrijf 1] als van [medeverdacht bedrijf 2] niet op orde was. [18]
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat voornoemde namens de vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting onjuist zijn. Immers, als de administratie, zijnde de basis voor het doen van aangiften omzetbelasting, niet conform de daarvoor geldende regels wordt bijgehouden, heeft dit tot gevolg dat de daarop gebaseerde aangiften ook niet juist en volledig zijn.
Het totale berekende nadeel ten aanzien van de aangiften van [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] komt uit op een bedrag van
€ 254.123,--(€ 158.148,-- + € 74.345,-- + € 21.630,--).
Het verweer dat sprake zou zijn van een veel lager benadelingsbedrag gelet op de door de verdediging verstrekte Excel sheets met de naderhand door [getuige 3] , de huidige boekhouder van verdachte, bijgewerkte administratie, wordt verworpen. De bedragen in deze overzichten zijn in het geheel niet onderbouwd.
Toerekening aan [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is van belang dat [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] rechtspersonen zijn, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is de beantwoording van de vraag of een verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het doen van aangiften omzetbelasting viel binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] . Zij hadden als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het door verdachte respectievelijk zijn vader namens de vennootschappen onjuist indienen van de aangiften omzetbelasting is [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] dienstig geweest, nu de vennootschappen hierdoor minder omzetbelasting hebben afgedragen dan waartoe zij gehouden waren. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] en daarom redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] kunnen worden aangemerkt als dader van het onder 1 ten laste gelegde.
(Voorwaardelijk) opzet
De raadsman heeft gesteld dat er geen sprake was van opzet, omdat verdachte niet op de hoogte was van de onjuistheid van de aangiften. Verdachte had zelf geen verstand van administratie en belastingaangiften en had daarom zijn vader ingeschakeld voor advies en boekhoudkundige werkzaamheden. Verdachte heeft blind vertrouwd op de kennis en ervaring van zijn vader met betrekking tot het voeren van de boekhouding. Verdachte wist niet van de gebreken in de aangiften totdat ambtenaren van de Belastingdienst met vragen kwamen en boekenonderzoeken aankondigden, aldus de raadsman.
In dit kader stelt de rechtbank voorop dat de omstandigheid dat een financieel adviseur in zijn werk tekort is geschoten, niet zonder meer met zich brengt dat de belastingplichtige vrijuit gaat. Een belastingplichtige die zich erop beroept dat hij niet wist dat namens hem verrichte (rechts)handelingen strafbaar waren, zal in beginsel slechts daarin slagen als hij advies heeft ingewonnen bij een dusdanig gezaghebbende adviseur, dat hij in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het advies.
Het uitgangspunt is dat van een belastingplichtige niet wordt geëist dat hij zich ter
voorkoming van fouten zelf ook in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept, als hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakuitoefening hij niet hoefde te twijfelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 28 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:254).
De belastingplichtige zal in elk geval enige mate van controle moeten hebben uitgeoefend op de activiteiten van zijn fiscale bijstandsverlener, door bijvoorbeeld een ingevulde aangifte met hem te bespreken alvorens deze in te zenden, en uitleg te vragen over zaken die de belastingplichtige niet duidelijk zijn, dan wel hem opvallen. Als een aangifteplichtige die zijn aangifte door een ander laat verzorgen zonder zich ook maar enigszins van de inhoud daarvan te vergewissen zijn handtekening onder het door die ander ingevulde aangiftebiljet heeft geplaatst, of toestemming geeft die aangifte namens hem in te dienen, betekent dit dat diegene zo vergaand nonchalant is geweest dat ofwel hij zich niet van de juistheid van de aangifte heeft willen overtuigen ofwel dat het hem onverschillig heeft gelaten. In een dergelijke situatie wordt er dermate lichtvaardig en nalatig gehandeld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Op basis van het dossier en het verhandelde tijdens de zitting stelt de rechtbank allereerst vast dat geen deugdelijke administratie werd gevoerd. Verdachte heeft tegenover de FIOD erkend dat de administratie niet op orde was en dat hij er een puinhoop van heeft gemaakt. [19] Getuige [getuige 3] (de na aankondigingen van de boekenonderzoeken ingeschakelde en tevens huidige boekhouder van verdachte) heeft eveneens verklaard dat de aan haar aangeleverde administratie rommelig, chaotisch en absoluut niet compleet was. [20]
Verdachte heeft zich als (indirect) bestuurder op geen enkel moment vergewist van de juistheid van de aangiften die namens de vennootschappen zijn ingediend, terwijl hij wist dat de boekhouding een puinhoop was en op hem als bestuurder de verplichting rustte om de vennootschappen een deugdelijke administratie te laten voeren. Verdachte ging naar eigen zeggen blindelings uit van de door zijn vader aangeleverde cijfers, die verdachte dan wel zijn vader vervolgens invulden in de aangiften, wetende dat de administratie niet op orde was. Uit het dossier en de behandeling ter zitting is geen enkel aanknopingspunt naar voren gekomen waaruit kan worden opgemaakt dat zijn vader een gezaghebbend financieel adviseur was. Verdachte mocht dan ook niet in redelijk mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van de werkzaamheden en het advies van zijn vader.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de namens de vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting onjuist werden gedaan. Dit strekte er telkens toe dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht ook het opzet van deze rechtspersonen wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (indirect) bestuurder verrichte handelingen en het door hem gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde voor de
vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in zijn hoedanigheid van enig (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] verantwoordelijk was voor correcte aangiften omzetbelasting en bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging een situatie waarbij onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Verdachte had de dagelijkse leiding over de rechtspersonen en stuurde deze aan. Verdachte heeft zijn vader ingeschakeld ten behoeve van het opstellen van de administratie van de vennootschappen en het namens deze vennootschappen indienen van de aangiften omzetbelasting. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] begane strafbare feiten.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit mèt de vennootschappen.
Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan een strafbare feit gepleegd door de vennootschap, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van het tezamen en in vereniging plegen mèt de vennootschappen moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
Feit 2: geen administratie verstrekken/voor raadpleging beschikbaar stellen
Ten aanzien van [bedrijf 1]
De Belastingdienst heeft op 5 november 2019 een boekenonderzoek aangekondigd bij
waarbij is verzocht te kunnen beschikken over de volledige administratie van de jaren 2018 en 2019. [21] In de conceptrapportage heeft controlerend ambtenaar [getuige 1] uiteengezet dat hij in de periode van 5 november 2019 tot en 26 februari 2020 contact heeft gezocht met verdachte, zijn vader ( [naam] ), zijn advocaat en administratiekantoor [kantoor] met het verzoek de administratie voor raadpleging beschikbaar te stellen. Kort samengevat: ondanks meerdere toezeggingen heeft verdachte de administratie niet aan de Belastingdienst verstrekt.
[getuige 1] heeft tegenover de FIOD bevestigd dat het onderzoek heel stroef verliep en dat hij geen administratie heeft kunnen inzien. [22]
Verdachte heeft tegenover de FIOD geantwoord op de vraag waarom de administratie van [bedrijf 1] nooit aan de Belastingdienst is overgelegd in verband met het destijds ingestelde boekenonderzoek: “omdat deze nooit op orde is geweest.” [23]
Ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2]
Bij [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] heeft de Belastingdienst op 31 augustus 2020 een boekenonderzoek aangekondigd. Tijdens dit boekenonderzoek heeft controlerend ambtenaar [getuige 2] middels e-mail contact gehad met verdachte en zijn advocaat in het kader van de opvraag van de (digitale) administratie, maar tot 19 januari 2021 is niets ontvangen. [24] [getuige 2] heeft tegenover de FIOD bevestigd dat hij geen administratie heeft ontvangen. [25]
Op de vraag waarom de administratie van [medeverdacht bedrijf 1] nooit aan de Belastingdienst is overgelegd in verband met het destijds ingestelde boekenonderzoek heeft verdachte verklaard: “omdat hij nog niet compleet is”. [26]
Ten aanzien van de administratie van [medeverdacht bedrijf 2] heeft verdachte soortgelijk verklaard, te weten: “omdat deze nog niet op orde was". [27]
Niet verstrekken van de bedrijfsadministratie
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de administratie van de vennootschappen niet heeft verstrekt aan de Belastingdienst nadat deze daarom heeft verzocht. Dit heeft ertoe geleid dat te weinig belasting is geheven. Het totale berekende nadeel komt, zoals hiervoor al is benoemd, uit op een bedrag van
€ 254.123,--(€ 158.148,-- + € 74.345,-- + € 21.630,--). Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
Toerekening aan [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2]
Ingevolge artikel 52 Awr zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
[bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] hadden als normadressaat de plicht om de administratie om voornoemde wijze te voeren. Het door verdachte niet voeren van een zodanige administratie is [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] dienstig geweest, nu zij hierdoor minder omzetbelasting hebben afgedragen dan waartoe zij gehouden waren. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het niet verstrekken van de administratie, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] en daarom redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] kunnen worden aangemerkt als dader van het onder 2 ten laste gelegde.
Opzet
De verdediging heeft evenals bij feit 1 gesteld dat geen sprake was van opzet, omdat verdachte zelf geen verstand van administratie had en zijn vader voor boekhoudkundige werkzaamheden had ingeschakeld.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet reeds blijkt uit het - in dit geval - nalaten van verdachte. Verdachte heeft willens en weten de administratie niet verstrekt aan de Belastingdienst.
Opdracht of feitelijke leiding geven
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van verdachte als leidinggevende is geweest bij het niet verstrekken van de administratie.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in zijn hoedanigheid van enig (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] verantwoordelijk was voor voeren van de administratie en deze op verzoek van de Belastingdienst te verstrekken of laten verstrekken Verdachte had de dagelijkse leiding over de rechtspersonen en stuurde deze aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] begane strafbare feiten.
Geen medeplegen
Net als bij feit 1, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte hierin samen heeft gewerkt met een ander. De rechtbank spreekt hem daarvan vrij.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1, primair
[bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 2] B.V. in de periode van 30 oktober 2018 tot en met 9 augustus 2020 in Nederland (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangiften voor de omzetbelasting
- ten aanzien van [bedrijf 1] B.V. over het:
- 3e kwartaal 2018 en
- 4e kwartaal 2018 en
- 1e kwartaal 2019 en
- 2e kwartaal 2019 en
- 3e kwartaal 2019 en
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 1] B.V. over het:
- 4e kwartaal 2019 en
- 1e kwartaal 2020 en
- 2e kwartaal 2020 en
- ten aanzien van [medeverdacht bedrijf 2] B.V. over het:
- 4e kwartaal 2019 en
- 2e kwartaal 2020,
telkens onjuist hebben gedaan, immers hebben [bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 2] B.V telkens op de ingeleverde/ingediende aangiften, een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven,
terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 2
[bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 2] B.V in de periode van 5 november 2019 tot en met 17 maart 2021 in Nederland telkens als degenen die ingevolge de Belastingwet verplicht waren tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan (telkens) opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar hebben gesteld, immers, is aan [bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 2] B.V. (ten behoeve van een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften Omzetbelasting) door ambtenaren van de Belastingdienst (meerdere keren) per brief en per e-mail en mondeling verzocht om de volledige administratie van de jaren 2018 en/of 2019 en/of 2020 aan de Belastingdienst te verstrekken/voor raadpleging beschikbaar te stellen, aan welk verzoek [bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [medeverdacht bedrijf 2] B.V. niet hebben voldaan,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 lid 1 en 69 lid 2 Awr.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van zijn vader. Verdachte heeft gedwaald omtrent de wederrechtelijkheid van de strafbare gedragingen doordat hij niet wist en niet behoefde te weten dat de door zijn vader doorgegeven bedragen met betrekking tot de hoogte van de omzetbelasting onjuist waren. Er is sprake van afwezigheid van alle schuld, aldus de raadsman.
Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle
schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit vereist is dat aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 23 mei 1995, NJ 1995, 631 en Hoge Raad 9 maart 2004, LJN AO1490).
De rechtbank verwijst in dit kader naar wat zij hiervoor onder rechtsoverweging 4.4. (kopjes opzet) heeft overwogen omtrent de gestelde deskundigheid van de vader van verdachte en waarom verdachte daarop niet op mocht vertrouwen. Verdachte heeft in de gegeven situatie niet het maximale gedaan dat van hem kon worden gevergd. Hij heeft derhalve niet in een verontschuldigbare onbewustheid gehandeld, zodat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en komt daarmee tot de conclusie dat er (ook overigens) geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt dat bij verdachte sprake is van PTSS waarvoor hij (zware) medicatie gebruikt. Verder moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte zijn volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend en niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte nadien een professionele boekhouder heeft ingeschakeld en dat de zaak langere tijd op de plank heeft gelegen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Als gevolg hiervan is over een langere periode (meerdere kwartalen) te weinig omzetbelasting afgedragen door het drietal ondernemingen [bedrijf 1] , [medeverdacht bedrijf 1] en [medeverdacht bedrijf 2] . Daarnaast heeft verdachte als (indirect) bestuurder geen administratie aan de Belastingdienst beschikbaar gesteld. Hierdoor werd te weinig belasting geheven.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Verdachte heeft als bestuurder aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding gegeven. Hij heeft het vertrouwen dat in hem als bestuurder is gesteld beschaamd. Verdachte heeft niet proactief gehandeld, terwijl hij wist dat de administratie een puinhoop was.
Hij is nalatig geweest door ten onrechte te vertrouwen en te leunen op het werk en advies van zijn vader. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk, temeer nu van hem als bestuurder professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mag worden verwacht.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 254.123,-- benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 250.000,-- en € 500.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden.
De rechtbank zal verdachte, conform de strafeis van de officier van justitie, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met name gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder zijn psychische gesteldheid. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij nu een professionele boekhouder heeft ingeschakeld voor de administratieve werkzaamheden.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 240, subsidiair 120 dagen, passend. Een proeftijd van drie jaren zal als een goede stok achter de deur kunnen fungeren nu verdachte vooralsnog voornemens is te blijven ondernemen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 68342, onderzoek Colchester. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 1] B.V. van 18 februari 2021, genummerd als DOC-002.
3.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 2] B.V. van 18 februari 2021, genummerd als DOC-001.
4.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [medeverdacht bedrijf 1] B.V. van 18 februari 2021, genummerd als DOC-004.
5.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [medeverdacht bedrijf 2] B.V. van 18 februari 2021, genummerd als DOC-003.
6.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting van 11 april 2021 met bijlagen, genummerd als DOC-008.
7.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting van 11 april 2021 met bijlagen, genummerd als DOC-010.
8.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting van 11 april 2021 met bijlagen, genummerd als DOC-009.
9.Aanvangsproces-verbaal van 15 april 2021, onder kopje 6, genummerd als AMB-001.
10.Proces-verbaal verhoor van getuige van 9 maart 2021 van [getuige 1] , pagina 2, genummerd als G-001-01.
11.Een geschrift, zijnde een nadeelberekening van de Belastingdienst van 15 december 2021, genummerd als DOC-026.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 7 onderaan, genummerd als V-001-01.
13.Aanvangsproces-verbaal van 15 april 2021, onder kopje 8.1, genummerd als AMB-001.
14.Proces-verbaal verhoor van getuige van 19 april 2021 van [getuige 2] , pagina 3, genummerd als G-002-01.
15.Een geschrift, zijnde een nadeelberekening van de Belastingdienst van 15 december 2021, genummerd als DOC-027.
16.Aanvangsproces-verbaal van 15 april 2021, onder kopje 8.2, genummerd als AMB-001.
17.Een geschrift, zijnde een nadeelberekening van de Belastingdienst van 15 december 2021, genummerd als DOC-028.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 12 en 13, genummerd als V-001-01.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 6,7,12 en 13 genummerd als V-001-01.
20.Proces-verbaal verhoor van getuige van 23 september 2021 van [getuige 3] , pagina 5, genummerd als G-003-01.
21.Een geschrift, zijnde een brief van de Belastingdienst van 5 november 2019, genummerd als DOC-019.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 9 maart 2021, pagina 2, genummerd als G-001-01.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 6 en 7, genummerd als V-001-01.
24.Aanvangsproces-verbaal van 15 april 2021, onder kopje 7, genummerd als AMB-001.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 19 april 2021, pagina 2 en 3, genummerd als G-002-01
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 11, genummerd als V-001-01
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2021, pagina 13, genummerd als V-001-01