4.3.Gelet op wat opposanten primair hebben betoogd, heeft de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
5. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. Dit beroep betreft het (eerste) beroep-niet-tijdig dat opposanten op 3 juni 2022 bij de rechtbank hebben ingediend.
6. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank tevens het tweede beroep-niet-tijdig, dat opposanten op 21 juli 2022 bij de rechtbank hebben ingediend, in deze uitspraak beoordelen. Het alsnog laten aanleggen van een nieuw beroepsdossier en dit beroep op een later tijdstip te behandelen, acht de rechtbank in dit geval niet wenselijk, gelet op de tijd die sinds het indienen van dit tweede beroep-niet-tijdig is verstreken. Dit is ook ter zitting aan verweerder voorgehouden en verweerder heeft meegedeeld dit standpunt van de rechtbank te onderschrijven.
Is het procesbelang vervallen?
7. Het rechtsmiddel beroep-niet-tijdig is ‘slechts’ een processueel middel om een bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. Uit het dossier blijkt dat verweerder hangende beroep op 14 december 2022 alsnog een reële beslissing heeft genomen op het verzoek van opposanten. Hiermee hebben opposanten gekregen waarom zij hebben gevraagd, te weten een beslissing op hun handhavingsverzoek. Dit zou betekenen dat het processuele belang van opposanten daarmee is komen te vervallen.
Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan, ook al is er inmiddels een reëel besluit genomen, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroep daar belang bij heeft. Naar het oordeel van de rechtbank hebben opposanten een belang als bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb, reeds omdat voor toekenning van een dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb een gegrond beroep noodzakelijk is en opposanten de conclusie van de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak dat het beroep niet-ontvankelijk is, bestrijden.
De rechtbank zal daarom hierna allereerst beoordelen of het eerste beroep-niet-tijdig gegrond is. Indien dit niet het geval is, zal de rechtbank beoordelen of het tweede beroep-niet-tijdig gegrond is.
Beoordeling van het eerste beroep-niet-tijdig
8. Opposanten hebben op 8 februari 2022 een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend. Niet in geschil is dat er geen bij wettelijk voorschrift bepaalde beslistermijn is voor verzoeken als deze, zodat binnen een redelijke termijn na ontvangst van het verzoek een beschikking diende te worden gegeven. Gelet op artikel 4:13, tweede lid, van de Awb geldt in dit geval een beslistermijn van 8 weken, tenzij verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan. Niet in geschil is dat verweerder binnen de initiële beslistermijn van 8 weken, te weten op 18 maart 2022 (dus tijdig), deze beslistermijn met 12 weken heeft verlengd tot en met 29 juni 2022.
9. Vervolgens moet, op grond van artikel 4:14, derde lid, van de Awb, worden beoordeeld of de verlengde termijn een redelijke termijn is.