ECLI:NL:RBOBR:2020:254

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
SHE 19/1736
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan gegrond verklaard

In deze zaak heeft eiseres, een bedrijf, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres had op 23 januari 2019 verzocht om handhaving tegen strijdig handelen met het bestemmingsplan. Het college heeft de beslistermijn verlengd met vier maanden, maar de rechtbank oordeelt dat deze verlenging niet redelijk is. De rechtbank stelt vast dat het dossier stil heeft gelegen en dat de verlenging niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres in haar recht staat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt de verbeurde dwangsom vast op € 742,00. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk op 15 januari 2020, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2020 in de zaak tussen

[bedrijf] ., te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 23 januari 2019 heeft eiseres aan verweerder verzocht handhavend op te treden jegens met het geldende bestemmingsplan strijdig handelen.
Op 24 juni 2019 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Verweerder heeft stukken overgelegd.
Verweerder heeft op 16 juli 2019 een last onder dwangsom opgelegd.
Bij brief van 2 december 2019 heeft eiseres medegedeeld dat de beroepsprocedure zich nog beperkt tot de vaststelling van de verbeurde dwangsom en het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de rechtbank uitspraak op het beroep zonder behandeling ter zitting met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 23 januari 2019 aan verweerder heeft verzocht handhavend op te treden jegens met het geldende bestemmingsplan strijdig handelen. Verweerder heeft bij brief van 13 maart 2019 aan eiseres laten weten dat een beslistermijn van acht weken niet haalbaar was. In de brief heeft verweerder weergegeven dat de beslistermijn, op grond van artikel 4:13, lid 3 van de Awb wordt verlengd vanwege een zorgvuldige afweging en de omvang van het verzoek. Eiseres heeft aan verweerder kenbaar gemaakt dat een termijn van vier maanden geen redelijke termijn is. Op 5 juni 2019 is verweerder door eiseres in gebreke gesteld en heeft eiseres verzocht om binnen twee weken op de aanvraag te beslissen.
Verweerder heeft op 16 juli 2019 een last onder dwangsom opgelegd. Bij brief van
2 december 2019 heeft eiseres medegedeeld dat de beroepsprocedure zich nog beperkt tot de vaststelling van de verbeurde dwangsom en het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De aanvraag is ingediend op 23 januari 2019. Niet in geschil is dat er geen bij wettelijk voorschrift bepaalde beslistermijn is voor een aanvraag als deze, zodat binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een beschikking diende te worden gegeven. Gelet op artikel 4:13, tweede lid, Awb geldt in dit geval een beslistermijn van acht weken, tenzij verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan. De brief is weliswaar binnen de termijn van acht weken verstuurd, maar in de brief is enkel vermeld dat de beslistermijn wordt verlengd vanwege een zorgvuldige afweging en de omvang van het verzoek. Verweerder heeft in deze brief aangegeven binnen vier maanden een beslissing te kunnen nemen. Een extra termijn van vier maanden is, gelet op het tijdsverloop van de besluitvorming, naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk. Daaruit blijkt namelijk dat het dossier vanaf een controle op
1 april 2019 heeft stilgelegen totdat op 26 juni 2019 een ‘’voornemen last onder dwangsom’’ aan de overtreder is verzonden. Daarbij is de periode van vier maanden ook niet door verweerder nader onderbouwd.
Op 20 maart 2019 eindigde voor verweerder de termijn om te beslissen op de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 5 juni 2019 in gebreke gesteld, sindsdien zijn er twee weken verstreken.
Nu aan de eisen van artikel 6:12 van de Awb is voldaan, wordt het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vast. Verweerder is een dwangsom verschuldigd over de periode van 20 juni 2019 tot en met 15 juli 2019. Het gaat hier om 26 dagen. Op grond van artikel 4:17 Awb verbeurt verweerder de volgende dwangsom: veertien dagen vermenigvuldigd met € 23,00 per dag en twaalf dagen vermenigvuldigd met € 35,00 per dag, in totaal € 742,00.
De rechtbank veroordeelt verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 742,00;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van
M. Verbeek, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 15 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.