Ingevolge artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de rechtbank uitspraak op het beroep zonder behandeling ter zitting met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 23 januari 2019 aan verweerder heeft verzocht handhavend op te treden jegens met het geldende bestemmingsplan strijdig handelen. Verweerder heeft bij brief van 13 maart 2019 aan eiseres laten weten dat een beslistermijn van acht weken niet haalbaar was. In de brief heeft verweerder weergegeven dat de beslistermijn, op grond van artikel 4:13, lid 3 van de Awb wordt verlengd vanwege een zorgvuldige afweging en de omvang van het verzoek. Eiseres heeft aan verweerder kenbaar gemaakt dat een termijn van vier maanden geen redelijke termijn is. Op 5 juni 2019 is verweerder door eiseres in gebreke gesteld en heeft eiseres verzocht om binnen twee weken op de aanvraag te beslissen.
Verweerder heeft op 16 juli 2019 een last onder dwangsom opgelegd. Bij brief van
2 december 2019 heeft eiseres medegedeeld dat de beroepsprocedure zich nog beperkt tot de vaststelling van de verbeurde dwangsom en het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De aanvraag is ingediend op 23 januari 2019. Niet in geschil is dat er geen bij wettelijk voorschrift bepaalde beslistermijn is voor een aanvraag als deze, zodat binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een beschikking diende te worden gegeven. Gelet op artikel 4:13, tweede lid, Awb geldt in dit geval een beslistermijn van acht weken, tenzij verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan. De brief is weliswaar binnen de termijn van acht weken verstuurd, maar in de brief is enkel vermeld dat de beslistermijn wordt verlengd vanwege een zorgvuldige afweging en de omvang van het verzoek. Verweerder heeft in deze brief aangegeven binnen vier maanden een beslissing te kunnen nemen. Een extra termijn van vier maanden is, gelet op het tijdsverloop van de besluitvorming, naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk. Daaruit blijkt namelijk dat het dossier vanaf een controle op
1 april 2019 heeft stilgelegen totdat op 26 juni 2019 een ‘’voornemen last onder dwangsom’’ aan de overtreder is verzonden. Daarbij is de periode van vier maanden ook niet door verweerder nader onderbouwd.
Op 20 maart 2019 eindigde voor verweerder de termijn om te beslissen op de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 5 juni 2019 in gebreke gesteld, sindsdien zijn er twee weken verstreken.
Nu aan de eisen van artikel 6:12 van de Awb is voldaan, wordt het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vast. Verweerder is een dwangsom verschuldigd over de periode van 20 juni 2019 tot en met 15 juli 2019. Het gaat hier om 26 dagen. Op grond van artikel 4:17 Awb verbeurt verweerder de volgende dwangsom: veertien dagen vermenigvuldigd met € 23,00 per dag en twaalf dagen vermenigvuldigd met € 35,00 per dag, in totaal € 742,00.
De rechtbank veroordeelt verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is.