ECLI:NL:RBOVE:2023:1943

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
08/963504-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op de productie van synthetische drugs

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op de productie van synthetische drugs, met name amfetamine en MDMA. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 betrokken was bij een organisatie die bestond uit meerdere personen, waaronder medeverdachten, en die tot doel had het plegen van misdrijven in de zin van de Opiumwet. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van het dossier, waaronder EncroChat-berichten, en de verklaringen van medeverdachten. De verdachte had een ondersteunende rol in de organisatie, waarbij hij zich bezighield met het opslaan van grondstoffen en het ontruimen van drugslabs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had deelgenomen aan de organisatie en dat zijn gedragingen een bijdrage hebben geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de productie van synthetische drugs, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een straf die 5% werd verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963504-21 (P)
Datum vonnis: 30 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 april 2023, 18 april 2023 en 16 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R.A. van IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 mei 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan in de periode van
1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni2019 tot en met 12 juni 2020 te [locatie 1] en/of te
[locatie 2] en/of te [locatie 3] en/of te [locatie 4] , althans in Nederland, heeft deelgenomen
aan een organisatie, welke Organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem,
verdachte, en een of meer perso(o)n(en), te weten (onder meer en/of voor zover bekend)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6]
en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of een of meer anderen,
en welke Organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (synthetische harddrugs, te weten amfetamine en/of MDMA) en/of
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.

3.De formele voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding onvoldoende werd geconcretiseerd en dat om die reden sprake is van strijd met het bepaalde van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Zelfs als zou blijken dat verdachte betrokken is geweest bij een van de drugslabs en hij in dat kader contact zou hebben gehad met medeverdachten, dan bevat het strafdossier ook te weinig informatie over de rol die hij daarbij dan heeft gespeeld. Daarbij is ook het oogmerk van de organisatie ruim omschreven zonder een nadere concretisering, waardoor onduidelijk is op welke individuele handelingen deze beschuldiging ziet. De raadsman heeft daarom verzocht de dagvaarding nietig te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende concreet is en dat het verdachte volstrekt duidelijk was waartegen hij zich moest verdedigen. De officier heeft dan ook betoogd dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak de tenlastelegging voldoet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen. Het aan verdachte ten laste feit is, gelet op de inhoud van het onderliggende procesdossier, waaronder (en met name) zaaksdossier 5 en het verhandelde op de terechtzittingen, voldoende concreet en duidelijk. De dagvaarding is geldig.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
4.2
Aanleiding
Op 18 maart 2020 werd medeverdachte [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) aangehouden in een Fiat Ducato. Bij inspectie van de laadruimte van deze Fiat Ducato zag de verbalisant meerdere vuilniszakken liggen en rook hij een chemische geur. In de vuilniszakken zaten gele schoonmaakdoekjes, een filterbus voor een zuurstofmasker, meerdere doosjes van latex handschoenen, een kartonnen doos met een aantal aluminium buizen en een paar laarzen, die een chemische geur afgaven. De aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die werd waargenomen, hebben het vermoeden doen ontstaan dat medeverdachte [medeverdachte 8] zich bezighield met het vervaardigen van harddrugs. Vervolgens heeft de politie mogelijke productielocaties van synthetische drugs aangetroffen.
Vanaf eind maart 2020 zijn er EncroChat-berichten beschikbaar gekomen die mogelijk zien op deze productielocaties.
Nader onderzoek van de in het voornoemd voertuig aangetroffen goederen heeft aangetoond dat op die goederen DNA-sporen van medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aanwezig waren.
4.3
Productielocaties
4.3.1
[adres 1]
Naar aanleiding van de in de Fiat Ducato aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die deze afgaven is het perceel van medeverdachte [medeverdachte 8] aan de [adres 1] op 18 maart 2020 doorzocht. Bij die doorzoeking werd een openstaande zeecontainer aangetroffen met daarin meerdere jerrycans en een kookstel. Ook werden op het perceel meerdere gevulde 1000 liter containers (hierna: IBC’s) aangetroffen die voor het merendeel waren afgedekt met zeil of camouflagenetten. Daarnaast werden op verschillende plaatsen op het perceel in verschillende ruimtes goederen aangetroffen, waaronder:
  • ongeveer 735 liter vloeistof, die met behulp van een elektronisch identificatieapparaat, de First Defender (hierna: FD), indicatief werd vastgesteld als BMK;
  • ongeveer 20 liter vloeistof in de woning van verdachte, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als amfetamine;
  • ongeveer 1100 kilo witte/gele poeder en brokken, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als MAPA en APAA;
  • veel verschillende soorten hardware, onder meer ketels, scheitrechters, emmers, klemdekselvaten, jerrycans, en IBC's.
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn onderzocht en bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in het onderzoeksmateriaal amfetamine en MDMA aangetoond. Verder is BMK,
N-formylamfetamine, formamide, mierenzuur, BMK-glycidezuur, APAA en MAPA aangetoond.
In relatie tot drugs worden APAAN, APAA en MAPA, zijnde pre-precursoren, samen met zouten van BMK-glycidezuur gebruikt voor het vervaardigen van BMK. BMK is een grondstof van amfetamine en meth-amfetamine en de combinatie van BMK, formamide en mierenzuur wordt gebruikt bij de vervaardiging van amfetamine met de Leuckartmethode.
Bij deze methode wordt BMK samen met formamide en mierenzuur gekookt tot een tussenproduct, genaamd
N-formylamfetamine. Dit wordt vervolgens gewassen in een scheitrechter waarna deze wordt verwarmd met zoutzuur om het in amfetamine om te zetten. Hierna wordt het gezuiverd met caustische soda waarna er amfetamineolie overblijft. Uiteindelijk wordt deze amfetamineolie vermengt met zwavelzuur waardoor het in een vaste stof wordt omgezet.
Op basis van aangetroffen lege verpakkingen constateert de Landelijk Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) dat een hoeveelheid van 6.450 kilogram onversneden amfetamine-pasta is geproduceerd op de locatie te [locatie 1] en op basis van de aangetroffen chemicaliën, productieapparatuur en de afvalstoffen heeft de LFO geconcludeerd dat op grote schaal BMK en amfetamine werd geproduceerd.
Tijdens de doorzoeking zijn ook notities, aantekeningen en geprinte documenten aangetroffen en in beslag genomen. Deze documenten werden onder andere gevonden in een keukenlade in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] . Volgens de politie houdt de informatie in de aangetroffen documenten verband met de productie van synthetische drugs. In de productieruimte op de locatie te [locatie 1] werden op verschillende goederen DNA-sporen aangetroffen van medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ) en, in een schuur op het terrein, DNA-sporen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
4.3.2
[adres 2]
Naar aanleiding van de gegevens uit de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 8] werd op
26 mei 2020 door de LFO onderzoek gedaan op het perceel aan de [adres 2] van medeverdachte [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10] ). Op het terrein werden, in de verschillende ruimtes, goederen, chemicaliën en afvalstoffen aangetroffen die zijn te relateren aan de vervaardiging van precursoren en amfetamine, waaronder:
  • verschillende soorten lege gasflessen;
  • lege kartonnen dozen;
  • 69 witte emmers met restanten van wit poeder;
  • ongeveer 10.000 liter aan vloeibaar afval (in 200 liter dopvaten, IBC’s en een klemdekselvat), gerelateerd aan de vervaardiging van amfetamine en BMK;
  • zeven kilogram beige poeder (in de paardenstal), dat met behulp van een elektronisch identificatieapparaat, de First Defender, indicatief werd vastgesteld als MAPA.
De LFO heeft de aangetroffen goederen en chemicaliën onderzocht en bemonsterd. Het NFI heeft in het onderzoeksmateriaal amfetamine aangetoond. Verder is BMK, MAPA en
N-formylamfetamine aangetoond. Zoals hierboven uiteengezet zijn de aangetroffen goederen en chemicaliën typisch goederen en chemicaliën welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. Op grond van de aangetroffen goederen en de chemicaliën heeft de LFO geconcludeerd dat in de ruimtes een laboratorium voor synthetische drugs gevestigd is geweest waar MAPA is omgezet in BMK, die BMK vervolgens is omgezet in
N-formylamfetamine en uiteindelijk in amfetamine. Gelet op de in de ruimtes aangebrachte voorzieningen, de hoeveelheid afval, de verbruikte chemicaliën (lege verpakkingen) en de hoeveelheid aangetroffen chemicaliën, was volgens de LFO sprake van grootschalige en professionele productie van BMK en amfetamine.
4..3.3 [adres 3] en [adres 4]
Op twee andere locaties, te weten de [adres 3] en de [adres 4] , heeft de politie in het kader van andere politieonderzoeken doorzoekingen gedaan. Aan de [adres 3] werden, in het kader van het onderzoek Beryl, op 13 mei 2020 goederen en chemicaliën aangetroffen, waaronder:
  • 18 lege versterkte vezelzakken met resten van een stof die door het NFI positief getest is op MAPA;
  • 25 lege versterkte vezelzakken met resten van een stof, positief getest door het NFI op BMK-glycidezuur;
  • een whiteboard met een recept voor BMK;
  • 79 liter vloeibare stof in een klemdekselvat, door het NFI getest als BMK.
In een voorlopige interpretatie stelt de LFO dat de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën zijn die worden aangetroffen op locaties waar precursoren en (synthetische) drugs vervaardigd of bewerkt worden. Op basis van de aangetroffen chemicaliën en (lege) verpakkingen werd in het lab vermoedelijk tussen de 720 kilogram en 960 kilogram onversneden amfetamine-pasta geproduceerd.
Aan de [adres 4] werden, in het kader van het onderzoek Diaz, op
3 september 2020 goederen en chemicaliën aangetroffen, waaronder:
  • 22 lege dozen met resten van wit poeder. Dit poeder is door het NFI getest als MAPA;
  • verschillende lege jerrycans met restanten van een vloeistof, die door het NFI positief getest is als BMK.
De LFO heeft, op basis van de aangetroffen lege zakken, geconstateerd dat er in totaal een hoeveelheid van 550 kg MAPA is verwerkt. Die hoeveelheid MAPA is goed voor ongeveer 308 liter zuivere BMK en dat levert uiteindelijk tussen de 527 kilogram en 702 kilogram onversneden amfetaminepasta of tussen de 302 kilogram en 323 kilogram meth-amfetamine op (theoretisch berekend via de Drug Yield Calculator versie 2019).
Op de buitenzijde en op de binnenzijde van een zwarte latex handschoen in de loods aan de [adres 4] werd DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
4.3.4
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de op de locaties in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] goederen, chemicaliën en middelen zijn aangetroffen die gebruikt worden voor en verband houden met de vervaardiging van synthetische drugs. Zowel de LFO als het NFI hebben gerapporteerd dat in [locatie 1] en [locatie 2] amfetamine is aangetroffen en dat in alle labs (grond)stoffen werden aangetroffen die worden gebruikt bij de productie van amfetamine. Gezien bovenstaande bevindingen en analyseresultaten concludeert de rechtbank dat de locaties waren ingericht ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen en/of bewerken van BMK en/of amfetamine middels de Leuckartmethode met behulp van de aanwezige en gebruikte chemicaliën en productiemiddelen.
4.4
De EncroChat data
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de in onderzoek 26Berne aangemerkte verdachten betrokken zijn bij de hiervoor genoemde productielocaties, en zo ja op welke wijze. Voor de bewijsvoering van betrokkenheid komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-data.
4.4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de EncroChat-berichten, vanwege strijd met artikel 6 en 8 EVRM dienen, te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de informatie onrechtmatig is verkregen en verwerkt. De raadsman heeft ten aanzien van deze rechtmatigheidsverweren een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen en een voorwaardelijk verzoek gedaan tot heropening van het onderzoek voor onder meer het horen van getuigen.
4.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de EncroChat-data tot het bewijs kan worden gebezigd. en dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.4.3.1. Rechtmatigheid verkrijging en verwerking EncroChat-berichten
De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Het voorbereidend onderzoek in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. De begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Een rechtsgevolg kan op zijn plaats zijn indien de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling.
Teneinde vast te stellen of sprake is van (een) dergelijk vormverzuim(en) of onrechtmatige handeling(en) in de zaak van de verdachte zoals door de verdediging gesteld, zal de rechtbank eerst de feitelijke gang van zaken aangaande EncroChat bespreken.
4.4.3.2 De feitelijke gang van zaken omtrent de verkrijging van de EncroChat-data
EncroChat betreft de naam van de aanbieder van een versleutelde berichtendienst. Een EncroChat toestel is een gecodeerd (‘versleuteld’) toestel, in de vormgeving lijkend op een mobiele telefoon, die op grote schaal in (onder meer) Nederland en Frankrijk werd aangeboden. Het bedrijf EncroChat leverde naast deze versleutelde toestellen een pakket aan diensten, bestaande uit toegang tot een communicatienetwerk waarbinnen een gebruiker van de dienst via een chat-applicatie ‘versleuteld’ (encrypted) tekstberichten en afbeeldingen kon versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. De toestellen beschikten over een speciaal ontwikkeld besturingssysteem. Tevens was ieder toestel voorzien van een zogenaamde ‘panic wipe’ en ‘password wipe’ waarmee de inhoud van het complete toestel eenvoudig en snel gewist kon worden.
Op 25 september 2017 is het Openbaar Ministerie het onderzoek 26Bismarck gestart dat zich richtte op telecomaanbieder EncroChat. De reden hiervoor was dat in verschillende Nederlandse en buitenlandse opsporingsonderzoeken sinds 2017 toestellen van dit bedrijf bij verdachten van ernstige delicten werden aangetroffen. Binnen dit onderzoek zijn via een Europees Opsporingsbevel (EOB) gericht aan Frankrijk meerdere kopieën van de infrastructuur van EncroChat verkregen. Ook in Frankrijk werd onderzoek gedaan naar het bedrijf EncroChat. Daaruit bleek dat de server die door EncroChat werd gebruikt zich bevond in Roubaix in Frankrijk. Binnen dat onderzoek is door de Franse rechter op
30 januari 2020 een machtiging gegeven voor het plaatsen van een interceptiemiddel.
Op 10 februari 2020 startte het Openbaar Ministerie in Nederland het onderzoek 26Lemont, dat voortvloeide uit het onderzoek 26Bismarck en zich richtte op het bedrijf EncroChat, diens directeuren en resellers en op de onbekende gebruikers van EncroChat-toestellen die zich schuldig zouden maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. In het kader van het onderzoek 26Lemont is een Joint Investigation Team (hierna: JIT) opgericht en een JIT-overeenkomst gesloten met Frankrijk. Hierin is overeengekomen om alle informatie en bewijsmiddelen die ten behoeve van het JIT worden vergaard te voegen in het gezamenlijke onderzoeksdossier. Op 1 april 2020 is het interceptiemiddel - dat is ontworpen door de Service Technique National de Captation Judiciaire en onder het Franse staatsgeheim valt - geplaatst op de server die bij de specialistische onderneming OVH in Roubaix te Frankrijk stond.
In de periode van 1 april 2020 tot 20 juni 2020 is live informatie van EncroChat-telefoons door Franse autoriteiten verzameld. Deze informatie is via een versleutelde verbinding gedeeld met de JIT-partner Nederland en toegevoegd aan het gezamenlijke onderzoeksdossier. De Nederlandse politie heeft vanaf 1 april 2020 tot en met 24 juni 2020 data van EncroChat-toestellen van gebruikers gekopieerd. Om een zo actueel mogelijke kopie van die data van de Franse computersystemen te verkrijgen, gebruikte de Nederlandse politie een wijze van kopiëren waarbij met een zo klein mogelijke vertraging de verzamelde nieuwe data van de EncroChat-toestellen werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie.
In het onderzoek 26Lemont heeft het Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 een vordering bij de rechter-commissaris ingediend om een machtiging te verstrekken voor een bevel tot het binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba Sv en tot het opnemen van (tele)communicatie ex artikel 126t Sv. Op 27 maart 2020 heeft de rechter-commissaris deze machtiging verleend. In die machtiging zijn door de rechter-commissaris afwegingen gemaakt en voorwaarden gesteld, om op die manier de privacy schending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen.
De voorwaarden die de rechter-commissaris aan de uitvoering van de machtiging heeft gesteld, luiden als volgt:
De wijze waarop zal worden binnengedrongen in het/de geautomatiseerde syste(e)m(en) zal worden vastgelegd aan de hand van logs en in een beschrijvend proces-verbaal van bevindingen, voor zover er geen gebruik is gemaakt van een reeds goedgekeurd middel tot interventie en met uitzondering van de zaken waarin in een andere jurisdictie geen plicht bestaat tot het geven van inzage in de werking van een technisch middel waarmee wordt binnengedrongen;
Een beschrijving van de daarbij gebruikte software zal voor onderzoek beschikbaar zijn en dient op enig later tijdstip te kunnen worden ingezet bij een nabootsing of demonstratie van het binnendringen van het/de syste(e)men), voor zover er geen gebruik is gemaakt van een reeds goedgekeurd middel tot interventie en met uitzondering van de zaken waarin in een andere jurisdictie geen plicht bestaat tot het geven van inzage in de werking van een technisch middel waarmee wordt binnengedrongen;
De vergaarde informatie wordt opgeslagen op zodanige wijze dat die aan de hand van hashwaarden of anderszins de integriteit garanderende wijze te controleren en te onderzoeken is;
De vergaarde informatie/communicatie kan slechts worden onderzocht met toepassing van de in een proces-verbaal vastgelegde zoeksleutels (woordenlijsten) welke zullen worden opgeslagen en bewaard ten behoeve van mogelijk later reproductie of onderzoek, zulks met uitzondering van de onderzoeken waarin reeds is vastgesteld dat er sprake is van in georganiseerd verband gepleegde strafbare feiten, welke onderzoeken zijn vermeld op een voor aanvang van de inzet van het middel, aan de rechter-commissaris over te leggen lijst;
De vergaarde informatie/communicatie wordt onderzocht op het voorkomen van zogenaamde verschoningsgerechtigden in die communicatie aan de hand van zoeksleutels waarbij ten minste de bekende namen van advocaten, door hen opgegeven telefoonnummers en/of e-mailadressen ten behoeve van communicatie met cliënten zullen worden opgenomen;
De vergaarde informatie/communicatie wordt na het onderzoek door middel van voornoemde zoeksleutels na maximaal twee weken aangeboden aan de rechter-commissaris om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren en zal niet eerder ter beschikking worden gesteld aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken;
De vergaarde informatie/communicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechter-commissaris overgelegde lijst zijn vermeld.
De door de rechter-commissaris in Rotterdam afgegeven machtiging is tussentijds verlengd en getoetst. Op basis van die machtiging heeft de officier van justitie een bevel afgegeven de verkregen informatie te analyseren binnen de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden. De informatie is van belang gebleken voor een nieuw te starten strafrechtelijk onderzoek. De zaaksofficieren van justitie in 26Lemont hebben op grond van artikel 126dd Sv op 23 juli 2020 toestemming gegeven om informatie uit het onderzoek 26Lemont te delen met het onderzoeksteam 26Berne. Door het onderzoek 26Lemont zijn vervolgens datasets verstrekt aan het betreffende onderzoeksteam. Deze datasets betroffen chatsessies (EncroChat) afkomstig van zogenaamde PGP (Pretty Good Privacy) telefoons in gebruik bij verdachte en (de meeste) medeverdachten.
4.4.3.3 Is de verkrijging van de EncroChat-data rechtmatig?
Korte weergave van de standpunten
De verdediging stelt zich – samengevat – op het standpunt dat met het vergaren van alle EncroChat-data een algemene en ongedifferentieerde gegevensverzameling heeft plaatsgevonden, waarbij alle data van alle gebruikers van EncroChat is verzameld zonder dat hiervoor een verband met een strafbaar feit was vereist. Deze wijze van verkrijging van de EncroChat-data verhoudt zich niet met de waarborgen van artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), gelet op het bepaalde in artikel 52 lid 1 Handvest en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie). Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat het (vervolgens) bewaren en gebruiken van de data eveneens in strijd is met de artikelen 7, 8 en 52 lid 1 Handvest. Het hieraan te verbinden rechtsgevolg zou volgens de verdediging primair bewijsuitsluiting moeten zijn en subsidiair strafvermindering.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, zodat bewijsuitsluiting en strafvermindering niet aan de orde zijn.
De rechtmatigheid van het onderzoek naar verdachte – mede aan de hand van de door de verdediging gevoerde verweren – zal de rechtbank aan de hand van de uiteenzetting van een aantal juridische kaders beoordelen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent volgens vaste rechtspraak dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Ten aanzien van de onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter wel te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van opsporingshandelingen op Nederlands grondgebied in juridische zin. De interceptietool inzake EncroChat is door het Franse openbaar ministerie ingezet op Frans grondgebied en getoetst door de Franse rechter.
De rechtbank stelt vast dat inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet toetst of de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Dit is slechts anders indien de onderzoekshandelingen zouden hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank ziet hiervoor onvoldoende (concrete) aanwijzingen.
De omstandigheid dat bij het onderzoek naar EncroChat sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland voorafgaand aan het sluiten van de JIT-overeenkomst en later op basis van die overeenkomst staat vast. Dit gegeven op zich doet echter niet af aan de Franse verantwoordelijkheid voor dit deel van het opsporingsonderzoek.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de opsporingshandelingen bij de inzet van de interceptietool hebben plaatsgevonden onder Franse verantwoordelijkheid. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ligt de rechtmatigheid van de vergaring van de EncroChat-data daarom niet ter toetsing aan deze rechtbank voor. De Nederlandse strafrechter dient ervan uit te gaan dat de inzet van bevoegdheden door de Franse autoriteiten rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Artikel 6 EVRM
Een verdachte heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Het recht op een eerlijk proces omvat de aanspraak op voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging dus ook verstrekking van de processtukken. Hiertoe behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn (artikel 149a, tweede lid, Sv).
Zoals hierboven reeds overwogen is het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing. Gelet hierop staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Voorts staat niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor een eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde schending het volgende. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 blijkt verder dat deze de vordering machtiging 126uba Sv heeft getoetst aan de criteria van dat artikel.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM, zoals door de verdediging is gesteld.
Artikel 8 EVRM
Uit artikel 8 van het EVRM vloeit voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privé leven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Er moet dus een wettelijke basis zijn voor de privacy schending en die schending dient bovendien te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het onderzoek naar verdachte valt uiteen in drie fases: de verkrijging van de EncroChat-data, de overdracht van die data aan Nederland en de verwerking van de data door Nederland. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, gedurende (één van) deze drie fases, het Unierecht is geschonden.
-
Fase 1 en 2: de verkrijging en de overdracht
Voor zover het verweer ziet op de rechtmatigheid van het onderzoek gedurende de zogeheten verkrijgingsfase in Frankrijk, verwijst de rechtbank opnieuw naar hetgeen zij eerder heeft overwogen met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor de overdracht van de gegevens van Frankrijk aan Nederland op grond van de JIT-overeenkomst.
De taak van de rechtbank in onderhavige zaak is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat door de Franse autoriteiten in de verkrijgingsfase inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank er vervolgens op vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft verder nog betoogd dat de Franse autoriteiten een rechtshulpverzoek hadden moeten doen voor de inzet van de interceptietool, omdat sprake is geweest van dataverzameling in Nederland. Ook dit betoog volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor uiteengezet heeft de inzet van de interceptietool plaatsgevonden door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten, waarbij de dataverzameling heeft plaatsgevonden in Frankrijk. De enkele omstandigheid dat de feitelijke uitwerking van de interceptie heeft plaatsgevonden in Nederlandse EncroChat-toestellen dan wel in EncroChat-toestellen op Nederlands grondgebied, maakt gelet op het voorgaande niet dat daarvoor een rechtshulpverzoek was vereist.
-
Fase 3: de verwerking
Dan resteert de fase van de verwerking van de EncroChat-data door Nederland binnen het onderzoek 26Lemont en 26Berne. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is op dit deel van het onderzoek niet van toepassing. Het betreft immers het onderzoek door de Nederlandse autoriteiten aan de gegevens die zij van Frankrijk hebben gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek tegen verdachte overwegend stoelt op de in het onderzoek 26Lemont verkregen EncroChat-data en dat eventuele vormverzuimen bij de verwerking van EncroChat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed kunnen zijn geweest bij het opsporingsonderzoek of de vervolging van verdachte. Daarom zal zij toetsen of er bij de verwerking en analyse van de EncroChat-data vormverzuimen zijn begaan, die op grond van artikel 359a Sv gesanctioneerd moeten worden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het gebruik van de data in strijd is met de artikelen 7, 8 en 11 Handvest, omdat er met de verwerking inbreuk is gemaakt op de in die artikelen vervatte grondrechten, terwijl die inbreuk gelet op het bepaalde in artikel 52 van het Handvest niet gerechtvaardigd was. De verdediging heeft in dit kader onder meer verwezen naar de Richtlijnen 2002/58 en 2016/680, de Verordening 2016/679 alsmede een aantal arresten van het Hof van Justitie
De rechtbank overweegt dat artikel 126uba Sv ten grondslag ligt aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dat het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers, maakt dit niet anders, zolang het gaat om gebruikers tegen wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband. Het doel van de bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven.
In het eerste lid van het wetsartikel worden wel voorwaarden aan de toepassing van deze opsporingsbevoegdheid gesteld. Deze luiden:
  • er moet sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv;
  • het belang van het onderzoek moet de inzet van de bevoegdheid dringend vorderen;
  • er moet sprake zijn van feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat de persoon, bij wie het binnen te dringen geautomatiseerde werk in gebruik is, betrokken is het bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.
Artikel 126o, eerste lid, Sv beperkt zich tot feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv worden beraamd of gepleegd die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De wettelijke bepaling is helder, duidelijk en kenbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou de bevoegdheid immers zinloos zijn. De inmenging van de Nederlandse politie in het privéleven en de correspondentie van verdachte is daarmee bij de wet voorzien.
De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 de voornoemde voorwaarden gesteld. Daarmee heeft de rechter-commissaris ook toestemming gegeven om die data te gebruiken. Dat de verkrijging van de EncroChat-data (door middel van het feitelijk binnendringen van de geautomatiseerde werken) is gedaan door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten maakt dit niet anders. Toetsing van dit gedeelte van het opsporingsonderzoek wordt – zoals hierboven overwegen – beperkt door het vertrouwensbeginsel. Het gaat erom dat de Nederlandse politie op grond van de 126uba Sv machtiging de van de Fransen ontvangen EncroChat-data heeft kunnen en mogen gebruiken.
Het voorgaande betekent dat in dit geval de inmenging van de Nederlandse politie in de
communicatie en daarmee het privéleven van de individuele gebruiker, zoals dat wordt beschermd door de artikelen 7 en 8 Handvest bij wet is voorzien.
De vervolgvraag is of voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest. De verdediging heeft hierbij verwezen naar een aantal arresten van het Hof van Justitie.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse overheid in deze zaak beschikte over een enorme hoeveelheid data, namelijk het berichtenverkeer en de metadata van
alleEncrochat gebruikers gedurende een bepaalde periode. In zoverre dus veel data en een (potentieel) grote inbreuk op de privacy. Toch oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van ongedifferentieerde dataverzameling. Het ging hier om een afgebakende groep, namelijk de gebruikers van Encrochat, en om een concrete verdenking, namelijk dat Encrochat werd gebruikt, geheel of in overwegende mate, door deelnemers aan georganiseerde criminaliteit. Uit onderzoek 26Berne blijkt immers dat de beperkingen op de grondrechten ingeperkt zijn met als doel het bestrijden van zware en georganiseerde criminaliteit, die naar zijn aard de rechtsorde ernstig ontwricht.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook voldaan is aan de eisen van subsidiariteit. Niet is gebleken op welke andere, minder ingrijpende, wijze onderzoek plaats had kunnen vinden.
4.4.3.4 Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het gebruik van EnrcoChat-data rechtmatig heeft plaatsgevonden. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de EncroChat-data in de strafzaak tegen verdachte onrechtmatig is geweest. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat geen sprake is van schending van de artikelen 7, 8 en 52 lid 1 Handvest en evenmin van artikel 6 en 8 van het EVRM .
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank de verweren strekkende tot bewijsuitsluiting of strafvermindering zal verwerpen.
Voorwaardelijke verzoeken verdediging
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen indien de rechtbank de verweren inzake het Unierecht niet volgt. Die voorwaarde doet zich voor. De rechtbank zal echter geen prejudiciële vragen stellen. De rechtbank acht zich na de inhoudelijke behandeling, bestudering van alle stukken en nadere bestudering van de jurisprudentie voldoende voorgelicht en in staat een beslissing te nemen. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
De verdediging heeft daarnaast een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het heropenen van het onderzoek, het horen van diverse personen als getuige alsmede het verstrekken van diverse stukken indien de rechtbank het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen zou afwijzen. Ook die voorwaarde doet zich voor. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover het verzoek ziet op de rechtmatigheid van de verkrijging van de EncroChat-data stuiten die naar het oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel zoals hierboven uiteengezet.
Voor zover het verzoek niet ziet op de rechtmatigheid van de verkrijging van de EncroChat-data is de rechtbank ten aanzien van de verzochte getuigen van oordeel dat de verdediging ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het horen van een of meer van hen kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Gelet hierop ziet de rechtbank geen belang bij het horen van een of meer van deze getuigen. Ten aanzien van de andere wensen die de verdediging heeft gedaan is voor zover die niet zien op de rechtmatigheid van de EncroChat-data niet concreet onderbouwd waarom deze stukken in de zaak van de verdachte van belang zijn voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
De verzoeken worden daarom afgewezen.
4.5.
Identificatie van de gebruikers van de EncroChat-accounts en bijnamen
De politie heeft aan de verdachten bepaalde EncroChat-accounts toegeschreven die zij in verschillende perioden zouden hebben gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of een gebruiker van een bepaalde gebruikersnaam kan worden geïdentificeerd, heeft de politie onder meer gekeken naar onderlinge verbanden tussen de inhoud van chatberichten, paallocaties van EncroChat- en telefoontoestellen, in beslag genomen goederen en naar dat wat men wist over de persoonlijke omstandigheden van de in het onderzoek al naar voren gekomen verdachten. In die verbanden zijn aanwijzingen gevonden voor de identiteit van de gebruiker. De politie en het Openbaar Ministerie hebben ten aanzien van een aantal gebruikersnamen geconcludeerd dat op basis van de gevonden aanwijzingen de identiteit van de gebruiker kan worden vastgesteld.
De vraag die de rechtbank in alle zaken, en al dan niet in reactie op een verweer, moet beantwoorden, is of de personen tegen wie door het Openbaar Ministerie in het onderzoek 26Berne vervolging is ingesteld, te weten verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 9] , [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ), [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , te identificeren zijn als de gebruikers van de aan hen toegeschreven EncroChat-accounts.
4.5.1
De accountnaam ‘ [accountnaam 1] ’
De rechtbank komt, anders dan door de raadsman betoogd, op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal identificatie encro-gebruiker [accountnaam 1] als [verdachte] ’ tot de conclusie dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [accountnaam 1] ’.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Volgens de SKDB-gegevens van verdachte stond hij van september 2016 tot januari 2022 ingeschreven aan de [adres 5] . Het account met de gebruikersnaam ‘ [accountnaam 1] ’ heeft als wachtwoord [wachtwoord] . Het IMEI-nummer van het account ‘ [accountnaam 1] ’ straalt met regelmaat de telefoonmast in de directe nabijheid van de [adres 5] aan. Op 1 april 2020 is met de accountnaam ‘ [accountnaam 1] ’ een gesprek gevoerd over reïntegratiewerk en een uitkering met een persoon met de onbekend gebleven accountnaam ‘ [accountnaam 2] ’. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte zich, in ieder geval destijds, als medewerker uitvoering buitendienst bij de gemeente [gemeente] bezig hield met het project ‘schoon/veilig’, met als doel mensen uit de participatiewet duurzaam te laten uitstromen. Uit het ‘proces-verbaal van bevindingen encro-gebruiker [accountnaam 3] ’ blijkt dat de gebruiker van het account met de gebruikersnaam ‘ [accountnaam 3] ’ op 8 juni 2020 tegen een onbekende derde zegt dat hij ‘ [naam 1] ’ is en dat ‘ [naam 1] ’ ook nog online is, maar wordt gebruikt door een broertje van ‘ [accountnaam 3] ’. Op basis van voornoemd bericht van ‘ [accountnaam 3] ’ is de rechtbank van oordeel dat niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf dat moment, dus vanaf 8 juni 2020, de (enige) gebruiker is van het account ' [accountnaam 1] ’ dan wel of verdachte de (enige) gebruiker is van het account ‘ [accountnaam 3] ’.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte in ieder geval van 30 maart 2020 tot 8 juni 2020 gebruikt heeft gemaakt van het account ‘ [accountnaam 1] ’. Alle berichten van dit account in die periode zijn aan hem toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [accountnaam 1] ’ voor zover de berichten zien op de genoemde periode aanduiden als verdachte.
4.5.2
De accountnamen ‘ [accountnaam 4] ’, ‘ [accountnaam 5] ’ en ‘ [accountnaam 6] ’
De rechtbank komt, en op grond van de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal van bevindingen identificatie encrogebruiker ‘ [accountnaam 4] ”, “ [accountnaam 5] ” en “ [accountnaam 6] ” tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 2] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van die accounts. Alle berichten van deze accounts zijn aan hem toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van de accounts ‘ [accountnaam 4] ’, ‘ [accountnaam 5] ’ en ‘ [accountnaam 6] ’ aanduiden als [medeverdachte 2] .
4.5.3
De accountnamen ‘ [accountnaam 7] ’ en ‘ [accountnaam 8] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal identificatie Encro-gebruiker [accountnaam 7] als [medeverdachte 9] ’ en het ‘proces-verbaal identiteit [accountnaam 8] en beschrijving historische notities [accountnaam 8] ’
zijn opgenomen tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 9] de bijnaam ‘ [alias 1] ’ had en dat hij gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [accountnaam 7] ’ en ‘ [accountnaam 8] ’. Alle berichten van deze accounts zijn aan hem toe te schrijven.
Uit het ‘proces-verbaal van bevindingen over bijnamen in de aangetroffen en in beslag genomen notities [adres 1] ’ leidt de rechtbank verder af dat [medeverdachte 9] ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 2] ’ wordt genoemd.
Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificaties en bijnamen en zal de rechtbank de gebruiker van de accounts [accountnaam 7] en [accountnaam 8] en de bijnamen ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 2] ’ aanduiden als [medeverdachte 9] .
4.5.4
De accountnaam ‘ [accountnaam 9] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal identificatie van Encrogebruiker “ [accountnaam 9] ” als [medeverdachte 7] ’
zijn opgenomen tot de conclusie dat [medeverdachte 7] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [accountnaam 9] ’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven. Uit dat proces-verbaal volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat [medeverdachte 7] ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 3] ’ wordt genoemd. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en bijnamen en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [accountnaam 9] ’ en de bijnamen ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 3] ’ aanduiden als [medeverdachte 7] .
4.5.5
De accountnamen ‘ [accountnaam 10] ’ en ‘ [accountnaam 11] ’
De rechtbank komt, op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘Proces-verbaal identificatie Encro-gebruiker [accountnaam 10] als [medeverdachte 5] ’ en in het ‘Aanvullend proces-verbaal van bevindingen encro-gebruiker [accountnaam 10] en [accountnaam 11] ’ tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 5] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [accountnaam 10] ’ en ‘ [accountnaam 11] ’. Alle berichten van deze accounts zijn aan hem toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [accountnaam 10] ’ en ‘ [accountnaam 11] ’ aanduiden als [medeverdachte 5] .
4.5.6
De accountnaam ‘ [accountnaam 12] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal identificatie van Encro-gebruiker ‘ [accountnaam 12] ” tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 4] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [accountnaam 12] ’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [accountnaam 12] ’ aanduiden als [medeverdachte 4] .
4.5.7
De accountnamen ‘ [accountnaam 13] ’ en ‘ [accountnaam 14] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal identificatie Encrogebruiker [accountnaam 13] en [accountnaam 14] als [medeverdachte 1] ’ tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [accountnaam 13] ’ en ‘ [accountnaam 14] ’ en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [accountnaam 13] ’ en ‘ [accountnaam 14] ’ aanduiden als [medeverdachte 1] .
4.5.8
De accountnaam ‘ [accountnaam 15] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal Encrogebruiker “ [accountnaam 15] ” als [medeverdachte 3] ’ tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 3] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [accountnaam 15] ’ en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [accountnaam 15] ’ aanduiden als [medeverdachte 3] .
4.6
Criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet
4.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de gedragingen van verdachte niet te kwalificeren zijn als deelnemen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b OW. Niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en de hem verweten handelingen kunnen niet worden gezien als handelingen die een bijdrage hebben geleverd aan het productieproces en de voorbereiding daarvan, omdat het naar hun aard nabereidingshandelingen betreffen. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde periode dient te worden beperkt tot de periode van 30 maart 2020 (de datum met ingang waarvan de EncroChat-berichten inzichtelijk werden) tot en met 5 april 2020 (de datum waarop het laatste aan het lab in [locatie 2] te linken chatbericht door ‘ [accountnaam 1] ’ werd verstuurd).
4.6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geïdentificeerd als de gebruikers van de hiervoor genoemde EncroChat-accounts. Zij dient vervolgens te beoordelen of sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet (OW) en, als dat het geval is, of verdachte kan worden gekwalificeerd als deelnemer van die organisatie.
Artikel 11b OW betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr.
Om te komen tot een bewezenverklaring op grond van het bepaalde in artikel 11b OW moet aan de volgende drie voorwaarden worden voldaan.
er moet sprake zijn geweest van een organisatie;
die organisatie moet tot oogmerk hebben gehad het plegen van Opiumwetmisdrijven;
verdachte moet opzettelijk aan die organisatie hebben deelgenomen.
4.6.3.1 De organisatie
Een organisatie in de zin van artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers van de organisatie. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Dat betekent dat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, r.o. 2.2.2.).
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Losse structuur
In een chatgesprek van 3 april 2020 tussen ‘ [accountnaam 16] ’ en medeverdachte [medeverdachte 7] werd besproken dat veel afval op het terrein van medeverdachte [medeverdachte 8] is gevonden en dat dat zijn eigen schuld is. ‘ [accountnaam 16] ’ zegt dan ook:
“(…)ik denk dat hij ander volk is tegengekomen en ergens anders is gaan draaien en alle afval bij hem neer gedonderd heeft(…)”.Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de term ‘draaien’ crimineel jargon is voor de productie van synthetische drugs. Op 7 april 2020, in een gesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 5] kleren mee moet nemen en dat ze gelijk gaan werken en
“(…) binnen moet even smelten. Ik leer jou wel(…)”.‘Smelten’ is crimineel jargon voor het smelten van korrels APAAN en BMK-olie. Medeverdachte [medeverdachte 5] antwoordt daarop dat hij niet zelf gaat smelten, maar dat hij misschien wel mensen kan regelen. In het vervolg op voornoemd gesprek, op 8 april 2020, deelt medeverdachte [medeverdachte 5] aan medeverdachte [medeverdachte 1] mee dat hij
“werkers”voor hem heeft. Het begrip ‘werkers’ wordt gebruikt voor mensen die werkzaamheden in een drugslab verrichten.
De rechtbank is, op grond van de inhoud van voernoemde chatgesprekken, in samenhang bezien met de overige bevindingen in het dossier, van oordeel dat de organisatie in het onderhavige onderzoek zich kenmerkt door een losse structuur. Verschillende deelnemers voerden taken en werkzaamheden uit in wisselende samenstellingen, er werd geschakeld tussen verschillende rollen en het eigen netwerk werd ingezet om nieuwe mensen te regelen.
Rolverdeling
Uit onderzoek van de politie blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] de leiding had over de organisatie. Binnen de organisatie was sprake van een zekere rolverdeling. De volgende taken en werkzaamheden kunnen worden onderscheiden:
  • ter beschikking stellen van locaties voor drugslabs;
  • zorgen voor opslag van hardware;
  • zorgen voor grondstoffen en chemicaliën;
  • zorgen voor hardware;
  • ontruimen en opruimen van drugslabs en lozen van drugsafval;
  • afscherming en voorkoming van ontdekking van de organisatie.
Hieronder zal de rechtbank de rolverdeling, zoals die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, bespreken.
Locaties voor drugslabs
Op het perceel van medeverdachte [medeverdachte 8] in [locatie 1] werd op 18 maart 2020 een niet meer werkend drugslab aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 8] heeft hierover verklaard dat men in de zomer van 2019 is begonnen met de productie van verdovende middelen op zijn terrein, onder andere BMK.
Op het perceel van medeverdachte [medeverdachte 10] in [locatie 2] werd op 26 mei 2020 eveneens een niet (meer) werkend drugslab aangetroffen. Bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 10] verklaard dat hij wist dat er chemicaliën op zijn perceel werden opgeslagen en dat dat gebeurde vanaf eind januari 2020 tot de inval van de politie op 26 mei 2020.
Ten aanzien van de drugslabs in [locatie 3] en [locatie 4] overweegt de rechtbank het volgende. In een chatgesprek van 31 maart 2020 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een persoon met de gebruikersnaam ‘ [accountnaam 17] ’ zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij aan het uitladen is en dat die plek snel schoongemaakt moet worden omdat
“ze”gaan binnen klappen deze week. Ook zegt hij dat hij nu twee plekken heeft die opgebouwd moeten worden. Op de ene plek wordt er
“vagum”(vacuüm) getrokken. Daarmee wordt in het criminele milieu bedoeld dat er BMK-olie gedestilleerd wordt. Op de andere plek wordt er
“a”(amfetamine) gedraaid. Gezien de timing van dit gesprek is het aannemelijk dat met de twee andere plekken wordt gedoeld op de locaties aan de [adres 3] en de [adres 4] .
De rechtbank stelt vast dat op basis van voornoemd EncroChat-gesprek, in samenhang bezien met de overige bevindingen in het dossier, medeverdachte [medeverdachte 1] zich bezig hield met het regelen van nieuwe locaties om de productie van (pre)precursoren te kunnen voortzetten. De rechtbank is verder van oordeel dat medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] (een gedeelte van) hun percelen ter beschikking hebben gesteld ten behoeve van de productie van BMK en/of amfetamine. De rechtbank stelt ook vast dat rond eind mei 2019 de productie in verdovende middelen op de locatie in [locatie 1] werd gestart.
Opslag van hardware
Op 5 maart 2020 werd door een buurtbewoner een foto gemaakt van de openstaande garagebox aan de [adres 6] . Deze garagebox stond op naam van de moeder van de kinderen van medeverdachte [medeverdachte 9] . Op de foto is te zien dat een grote hoeveelheid witte emmers en vaten met daarop gele stickers met een vlam werden opgeslagen.
In een EncroChat-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] van 14 april 2020 stuurde verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] een foto van een garagebox vol met emmers en jerrycans. Verdachte zegt vervolgens dat die box van hem is en dat hij de box leeg moet maken.
Op grond van het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 9] gebruik hebben gemaakt van garageboxen voor de opslag van hardware en mogelijk grondstoffen ten behoeve van de productie van amfetamine en/of BMK.
Aanschaf en vervoer grondstoffen en chemicaliën
De rechtbank heeft onder het kopje '
4.3 Productielocaties’vastgesteld dat de locaties in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] waren ingericht ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen en/of bewerken van BMK en/of amfetamine middels de Leuckartmethode met behulp van de aanwezige en gebruikte chemicaliën en productiemiddelen. Op basis van de aangetroffen goederen tijdens de doorzoekingen op de locaties in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk op grote schaal amfetamine is geproduceerd in [locatie 1] en [locatie 2] en dat in de labs in [locatie 3] en [locatie 4] honderden liters BMK zijn geproduceerd. Op de verschillende locaties werden, naast BMK en amfetamine, ook (onder meer) (pre-) precursoren APAAN, MAPA, mierenzuur, caustische soda en fosforzuur aangetroffen.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] zijn aantekeningen en notities aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de aanschaf van en de kosten van de voornoemde grondstoffen. In de notitie ‘ [documentnaam 1] ’ is te lezen
“grondstof 27.335 [alias 4] ”.Het getal 27.335 wordt ook genoemd in de historische notities van een EncroChat-account van medeverdachte [medeverdachte 9] (‘ [accountnaam 8] ’). Daarin wordt het hiervoor genoemde getal opgesplitst en gespecificeerd:
(cau/ mier/fos/for) 20.850 + 250 TP
(fos/for) 4.525 = 500 TP
(mier) 1.210
Totale kosten 27.335
Ontvangen 20 ltr x 875 = 17.500
Ontvangen 9.6 ltr x 800 = 7.680
27.335 - 17.500 - 7.680 = 2.155 ( te kort)
De rechtbank stelt vast dat het getal 27.335 ziet op de kosten voor aangeschafte grondstoffen. Gelet op de chemicaliën die in de verschillende drugslabs werden aangetroffen en in het licht van de wetenschappelijke literatuur over grondstoffen, overweegt de rechtbank dat met de afkortingen in de historische notitie van medeverdachte [medeverdachte 9] de grondstoffen respectievelijk caustische soda, mierenzuur, fosforzuur en formamide worden aangeduid. De in de notities genoemde cijfers komen overeen met het, ook in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] aangetroffen, document genaamd ‘ [alias 4] ’.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de notities dat een persoon met de bijnaam ‘ [alias 4] ’ de genoemde grondstoffen heeft aangeschaft voor een bedrag van € 27.335,00 en dat hij daarvoor 17.500,00 (20 x 875) liter en 7.680 (9,6 x 800) van een andere vloeistof, gelet op de overige bevindingen in het dossier vermoedelijk amfetamineolie, retour heeft ontvangen.
Ook via EncroChat werd gesproken over de aanschaf, het vervoeren en het opslaan van grondstoffen. Op 30 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen verdachte dat er apaan gehaald moet worden, op 2 april 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 2] in een chatgesprek met medeverdachte [medeverdachte 4] dat er twee IBC’s met
“fos”naar een nieuwe plek moeten en op
8 april 2020 voeren medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] een chatgesprek waarin wordt geconcludeerd dat de
“mieren”en de
“for”weg moeten en wordt onderhandeld over de prijs van
“mier”en
“for”.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de EncroChat-gesprekken, van oordeel dat naast de persoon met de bijnaam ‘ [alias 4] ’, ook verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] bemoeienis hebben gehad met het aanschaffen dan wel (laten) vervoeren van grondstoffen.
Aanschaf en vervoer van hardware
In de drugslabs in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] werd tijdens de doorzoekingen hardware, waaronder ketels, IBC’s, emmers, gasflessen en jerrycans aangetroffen.
Onder de documenten die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] werden aangetroffen, waren ook facturen van het bedrijf [bedrijf 1] . Het bedrijf [bedrijf 1] wordt ook genoemd op het hierboven besproken document ‘ [documentnaam 1] ’. Te lezen is
“ [bedrijf 1] filter 93”. Die facturen van [bedrijf 1] stonden op naam van [bedrijf 2] . Uit onderzoek is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 9] bestuurder is van [bedrijf 2] LTD en gevolmachtigde van [bedrijf 2] B.V. Ook is gebleken dat [bedrijf 2] meerdere aankopen heeft gedaan bij [bedrijf 1] . Onder meer zijn filters, gelaatsmaskers, handschoenen, maatbekers en jerrycans aangeschaft. In de historische notities op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 9] werd een notitie aangetroffen met de tekst
“ [bedrijf 1] 400”. Deze notitie is van 4 oktober 2019. Op die datum werd door [bedrijf 2] voor een bedrag van € 385,35 aan goederen aangeschaft bij [bedrijf 1] .
De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, vast dat medeverdachte [medeverdachte 9] bij [bedrijf 1] hardware heeft aangeschaft ten behoeve van het produceren van BMK en amfetamine.
Op 12 mei 2020 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden bij een tankstation in Lunteren. Medeverdachte [medeverdachte 4] en een onbekende man hadden een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] en een man genaamd [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Van die ontmoeting zijn camerabeelden gemaakt. Daarop is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 4] en de onbekende man aan komen rijden in een bakwagen gevuld met jerrycans. Medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene] komen aanrijden in een Volkswagen Caddy. Vervolgens worden een bigbag met jerrycans en een aantal losse jerrycans overgedragen van het voertuig van verdachte naar het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene] . Vijf dagen na de ontmoeting, op 17 mei 2020, vindt tussen [betrokkene] en medeverdachte [medeverdachte 4] een EncroChat-gesprek plaats, waarbij [betrokkene] een foto met daarop meerdere jerrycans met lichtgele vloeistof naar verdachte stuurt. Medeverdachte [medeverdachte 4] reageert op die afbeelding met
“Bekende kannetjes maat hahahahahah”. Vervolgens vraagt hij aan [betrokkene]
“wat dat a”.[betrokkene] antwoordt met
“Hahahahab b”en vraagt verdachte op zijn beurt of het om
“smelt”gaat. Het is de rechtbank bekend dat in relatie tot drugs de term ‘a’, staat voor amfetamine-olie en de termen ‘b’ en ‘smelt’ voor BMK-olie.
Uit meerdere EncroChat-gesprekken, in de periode van 26 tot en met 30 april 2020, stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] verantwoordelijk wordt gehouden voor een defecte roerder (een onderdeel van een reactieketel). De rechtbank stelt, op grond van de inhoud van de gesprekken, eveneens vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] inderdaad bemoeienis heeft gehad met het (laten) leveren van de roerder en/of een of meerdere reactieketels.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 4] jerrycans heeft vervoerd ten behoeve van de productie van, in dit geval, BMK-olie en dat hij heeft bemiddeld bij de levering van een of meer goederen ten behoeve van een productieopstelling.
Via EncroChat werden chatgesprekken gevoerd over hardware, met name tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Deze gesprekken worden hieronder, onder het kopje ‘ontruimen en opruimen van drugslabs’, besproken.
Ontruimen en opruimen van drugslabs en lozen drugsafval
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden afval vrij komen, waarvan men zich moet ontdoen. Ook hardware die niet langer wordt gebruikt moet worden weggewerkt of verplaatst.
Op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal van bevindingen betrokkenheid strafbare feiten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] ’ stelt de rechtbank vast dat eind maart en begin april 2020 via EncroChat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden over het leeghalen van een locatie en het ergens anders opslaan van goederen. Gelet op de timing van de berichten, in samenhang bezien met het hiervoor besproken chatgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en ‘ [accountnaam 17] ’, concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] bezig waren met het leegruimen van het drugslab in [locatie 2] . Deze conclusie wordt verder ondersteund door de inhoud van een chatgesprek van 31 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte spreken af dat
‘ze’om
“1800 bij de jumbo [locatie 5] ”aan de
“ [adres 7] ”kunnen zijn. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat zij een afspraak maakten over de Jumbo Supermarkt aan de [adres 7] . Die bevindt zich op ongeveer een kwartier afstand van de [adres 2] . Dat men daadwerkelijk noodzaak ziet om het lab in [locatie 2] leeg te ruimen, blijkt vervolgens uit een chatbericht van medeverdachte [medeverdachte 2] aan een persoon met de gebruikersnaam ‘ [accountnaam 18] ’. Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt in dat bericht:
“Ja plek moet snel scjoon die [naam 6] heeft tellie code gegeven aan poliyie die idioot”. Uit dit bericht concludeert de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte 2] op de hoogte was van het feit dat medeverdachte [medeverdachte 8] tijdens zijn verhoor op 19 maart 2020 de toegangscode van zijn telefoon aan de politie heeft gegeven.
In een chatgesprek van 30 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5] dat hij een schoonmaakteam aan het werk moet zetten. In een chatgesprek diezelfde dag tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte:
“is gelukt?”en
“hebben ze alles weggehaald?”.Verdachte reageert daarop:
“Volgens mij wel” “ff vrage” “ja, alles op die blauwe kanne na zei die”.In een chatgesprek op 30 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt medeverdachte [medeverdachte 1] of de chauffeur al bij verdachte is en zegt hij desgevraagd tegen verdachte dat er apaan moet worden gehaald en
“En de rest van de spullen ergens anders op slaan”.In een chatgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , ook op 30 maart 2020, zegt medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte dat hij de jongens morgen moet laten klaar staan en dat zij zelf de Renault pakken om de belangrijkste dingen eruit te halen, zoals afzuiging en wat ze nog kunnen gebruiken. De jongens kunnen de bakwagen vullen met afval dat moet worden gedumpt. In het vervolg van het chatgesprek, op 31 maart 2020, wordt gesproken over kannen en emmers die gedumpt moeten worden. Verdachte vraagt vervolgens wat
“ze”, de rechtbank begrijpt dat daarmee de jongens die klaar moesten staan bedoeld worden, kunnen krijgen. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt wat ze de vorige keer kregen. Als verdachte laat weten dat er voor dumpen 1500 werd betaald, zegt medeverdachte [medeverdachte 2]
“is goed”.
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich bezighielden met het plannen, organiseren en daadwerkelijk dumpen en/of verplaatsen van drugsafval en hardware uit het lab in [locatie 2] .
Afscherming en voorkoming van ontdekking
De verschillende leden van de organisatie hielden voornamelijk contact met elkaar via EncroChat. Dat stelde hen in staat om afgeschermd en anoniem met elkaar te communiceren en afspraken te maken. Van medeverdachte [medeverdachte 10] is vastgesteld dat hij geen gebruik maakte van een telefoontoestel met EncroChat. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] maakten, zoals besproken onder kopje ‘
4.5. Identificatie van de gebruikers van de EncroChat-accounts en bijnamen’,allen gebruik van EncroChat.
De rechtbank stelt vast dat ook op andere manieren werd geprobeerd om werkzaamheden, locaties en identiteiten van verdachten aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken en ontdekking te voorkomen. Die werkzaamheden bestonden onder meer uit het gebruik maken van huurauto’s en jammers, het afvoeren van een defecte bestelbus, het regelen van een advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 8] en het verkrijgen van inzage in het politiedossier van medeverdachte [medeverdachte 8] .
Afvoeren bus
Op 28 maart 2020 is een bestelbus (een Opel Vivaro voorzien van kenteken [kenteken] ) als
gevrijwaard en gesloopt geregistreerd. De auto stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 8] . Medeverdachte [medeverdachte 8] verbleef vanaf 18 maart 2020 in voorarrest en kan de auto dus niet zelf hebben gevrijwaard. Op 28 maart 2020 werd de bus overgeschreven en op naam gesteld van [bedrijf 3] B.V. De politie heeft onderzoek gedaan bij de autosloperij. Daaruit bleek dat de eigenaar van het bedrijf, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), op 27 maart 2020, werd gebeld door zijn buurman, [naam 3] (geen link met het autobedrijf, hierna: [naam 3] ). [naam 3] vertelde dat er een auto opgehaald moest worden. Samen hebben zij vervolgens de bestelbus opgehaald. Die stond op een locatie tussen Utrecht en Rotterdam. De bus was niet voorzien van sleutels. [naam 2] heeft de bus op zijn autolader gezet en bij zijn bedrijf neergezet. Bij de politie verklaarde [naam 2] dat de bus vreemd rook. De politie heeft de bus op het terrein van de autosloperij onderzocht. Ook de verbalisanten roken een sterke chemische geur. Verder viel op dat er een gat aan de achterzijde van het voertuig was gemaakt. Desgevraagd verklaarde [naam 2] dat dat gat al in de bus zat toen hij het voertuig ophaalde. In de bus werden verschillende bonnetjes aangetroffen, waaronder bonnen met betrekking tot de aankoop van vullingen voor gasflessen en werkhandschoenen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] , op 19 januari 2021, werd zijn telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat met die telefoon op 27 maart 2020 om 14:49 uur een bericht is verstuurd naar [naam 3] . In het bericht stond:
“ [adres 8] . Opel Vivaro Wit”
Eveneens op 27 maart 2020, later op de avond, werden berichten gewisseld tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en [naam 3] . Om ongeveer 20:30 uur stuurde [naam 3] naar [medeverdachte 5] dat het geregeld is en spraken ze af dat [medeverdachte 5] de volgende ochtend de vrijwaring komt ophalen.
Op 27 maart 2020 vindt ook een chatgesprek plaats tussen medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5] zegt dat de bus van medeverdachte [medeverdachte 8] snel weg moet en medeverdachte [medeverdachte 5] aan medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens laat weten dat de bus vandaag weggehaald word. Vervolgens zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat de er belangrijke papieren achter de zonneklep zitten en dat die gepakt moeten worden. In een volgend chatgesprek tussen de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , op 29 maart 2020, bevestigt medeverdachte [medeverdachte 5] dat de bus is gevrijwaard
“en aan stukken”.
Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat de Opel Vivaro op naam van medeverdachte [medeverdachte 8] werd gebruikt voor het vervoeren van chemische middelen en dat medeverdachten [medeverdachte 1] en (voornamelijk) [medeverdachte 5] zich hebben bezig gehouden met het afvoeren van die bus, althans daartoe actie hebben laten ondernemen.
Huurauto’s en jammers
Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 2] met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] chatgesprekken heeft gevoerd over het huren van voertuigen bij [bedrijf 4] voor het dumpen van afval. In deze auto’s mag geen
“fps”, de rechtbank begrijpt ‘GPS’, zitten. Ook werden door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] gesprekken gevoerd over het gebruik van jammers. In een chatgesprek van
3 april 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte:
“Laat die jongen met zn eigen bus rijden” “Want als die jammer hem f een seconde niet pakt en ze ruiken die geur bellen ze gelijk politie”.Verdachte reageert daarop door te zeggen:
“Ja morgen zeker broer maar ga wel met die bakwage broer” “Of ik huur ff die bakwagen en moet nog busje fixen om over te kaaie”. Medeverdachte [medeverdachte 2] laat verdachte vervolgens weten dat hij met de gehuurde bakwagen kan dumpen, maar dat laden te gevaarlijk is, omdat hij die jammer niet voor 100% vertrouwt. In een chatgesprek van 5 april 2020, tussen medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 4] of zijn maat morgen nog naar een plek gaat om een IBC te halen en om
“fos”over te pompen. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt medeverdachte [medeverdachte 4] vervolgens of zijn maat wel met een jammer rijdt. Medeverdachte [medeverdachte 4] reageert bevestigend op die vraag.
Regelen advocaat en inzage in het politiedossier
Medeverdachte [medeverdachte 8] is aangehouden op 18 maart 2020 en is diezelfde dag in verzekering gesteld. Uit onderzoek is gebleken dat mr. [advocaat] , advocaat te Utrecht, medeverdachte [medeverdachte 8] op 26 maart 2020 heeft bezocht in de P.I. Kort daarna heeft hij de verdediging van medeverdachte [medeverdachte 8] overgenomen van de piketadvocaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] is, gedurende de tijd die hij in voorarrest doorbracht, meerdere malen verhoord. Tijdens het verhoor op 14 mei 2020 merkten de verbalisanten op dat hij niet langer werd bijgestaan door de advocaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] verklaarde daarover:
“Ik dacht dat ik weer in de tang van mensen was, daarom heb ik van advocaat [advocaat] (een Marokkaan) afscheid genomen. Die advocaat werd betaald door andere personen, niet door mij.”
en:
“mijn vorige advocaat werd betaald door die gasten”
In de periode van de overname van de verdediging door [advocaat] , eind maart 2020, heeft een chatgesprek plaatsgevonden tussen medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . Op 27 maart 2020 zegt [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 8] via zijn contact eindelijk contact heeft met
“die andere advocaat”. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen medeverdachte [medeverdachte 5] dat dat niet hoeft en dat hij al een andere advocaat heeft geregeld. In een chatgesprek daarop volgend, eveneens op 27 maart 2020, dat gaat over het afvoeren van de bus van medeverdachte [medeverdachte 8] , zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5]
“mij advocaad” “is nu met hem”.
De rechtbank stelt, gelet op het voornoemde chatgesprek, gelezen in samenhang met dat wat medeverdachte [medeverdachte 8] over zijn advocaat heeft verklaard, vast dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] overleg hebben gehad over het regelen van een advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 8] en dat medeverdachte [medeverdachte 1] uiteindelijk zelf heeft geregeld dat medeverdachte [medeverdachte 8] werd bijgestaan door ‘zijn’ advocaat, mr. [advocaat] .
Uit het politieonderzoek is verder naar voren gekomen dat medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] inzage en/of kennis hadden van het politiedossier dat werd opgemaakt ten behoeve van de raadkamerzitting van medeverdachte [medeverdachte 8] van 1 april 2020. In meerdere EncroChat-berichten spreken de voornoemde verdachten met elkaar of met derden over informatie uit het dossier. Alle verdachten waren op dat moment nog geen verdachten in het onderzoek 26Berne.
Administratie
Onder de aantekeningen en notities die werden aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] , bevonden zich, naast de hiervoor besproken notities, ook documenten genaamd ‘ [documentnaam 2] ’ en ‘ [documentnaam 3] ’. Op beide documenten zijn de (bij)namen van, onder meer medeverdachten [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] en de bijnaam ‘ [alias 4] ’ te lezen. Op het document ‘ [documentnaam 2] ’ worden daarnaast kostenposten genoemd en zijn de woorden ‘min’ en ‘plus’ met daaronder getallen, vermoedelijk bedragen, te lezen. Op het document ‘ [documentnaam 3] ’ worden de (bij)namen van de genoemde medeverdachten weergegeven onder het kopje ‘Verkoper’ en zijn de woorden ‘totale liters’, ‘omzet’ ‘min kosten’ te lezen. Onder aan het document staat:
“Eind opbrengst 38667 delen door 4 9666,75”
In de historische notities van het account van verdachte (‘ [accountnaam 8] ’), is een chatgesprek opgeslagen tussen verdachte en de onbekend gebleven gebruikersnaam ‘ [accountnaam 19] ’. In dat gesprek wordt gesproken over
‘draaien’. ‘ [accountnaam 19] ’ zegt vervolgens tegen verdachte
“Ik heb alles liters die meegenomen heb afgegeven op 20 liter na de laatste keer van die 500” en “We hebben daar 3 uur zitten rekenen en komen allebei op zelfde uit dus wat moet ik zeggen? We hebben er zelf puinhoop van gemaakt [naam 4] [naam 5] [alias 3] jij ik [naam 6] hebben allemaal liters gehad ervan”.
De rechtbank stelt op grond van de voornoemde documenten, bezien in het licht van het overige dossier, vast dat door (onder meer) verdachte en medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] liters van amfetamine-olie werden verkocht en dat de uiteindelijke opbrengst door vier gedeeld werd.
Tussenconclusie
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat gesproken kan worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en daarmee van ‘een organisatie’, zoals bedoeld in artikel 11b OW.
4.6.3.2 Het oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie moet weliswaar gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de belangrijkste bestaansgrond van de organisatie is (vgl. HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het produceren van amfetamine en het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Zoals onder het kopje ‘organisatie’ al is uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een (losse) gestructureerde samenwerking met een duurzaam karakter. Het (losse) gestructureerde karakter van de samenwerking volgt uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden. Ieder lid leverde een bijdrage aan het productieproces en de voorbereiding daarvan. Deze taken en activiteiten werden binnen de organisatie door de leden onderling op elkaar afgestemd, met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie, namelijk het vervaardigen van synthetische drugs. De verrichte activiteiten vonden bovendien planmatig en stelselmatig plaats, getuige de administratie die werd aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] , zoals onder het kopje ‘organisatie’ besproken, waaruit volgt dat de kosten en opbrengsten werden bijgehouden.
4.6.3.3 Opzettelijke deelneming
Om van deelneming te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde en dat hij een aandeel had in – of ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde. Niet is vereist dat het opzet van verdachte zelf was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Voor een bewezenverklaring is evenmin vereist dat verdachte heeft geweten van alle soorten misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht (vgl. HR 5 september 2006, NJ 2007, 336, r.o. 7.3). Het behoren tot een organisatie betekent sympathisanten en passanten in beginsel geen deelnemer zijn in de zin van deze bepaling (vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132), Wel kan elke bijdrage aan een organisatie als deelneming worden aangemerkt (Kamerstukken II 2002/03, 28463, 10, p. 10). Volgens de Hoge Raad is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008, NJ 2008/72). De bijdrage van de deelnemer moet erin bestaan een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning geven aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat wordt deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk is gericht (HR 8 oktober 2002, NJ 2003/64).
De raadsman heeft betoogd dat de gedragingen van verdachte geen deelname aan de criminele organisatie opleveren, omdat het uitsluitend gaan om ‘nabereidingshandelingen’.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte niet uitsluitend ‘nabereidingshandelingen’ heeft verricht. Weliswaar heeft verdachte opruim- en schoonmaakwerkzaamheden verricht nadat er was geproduceerd, maar bij deze werkzaamheden werden spullen die hergebruikt konden worden, gescheiden van het afval. Daarnaast leidt de rechtbank uit het eerder aangehaalde EncroChat-gesprek van
30 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt of de chauffeur al bij verdachte is en hij, desgevraagd, tegen verdachte zegt dat er Apaan moet worden gehaald en dat de rest van de spullen ergens moeten worden opgeslagen, af dat verdachte ook betrokken was bij de levering van grondstoffen, in dit geval apaan, en bij het daadwerkelijk opslaan van andere uit het lab in [locatie 2] afkomstige en herbruikbare spullen. Blijkens het chatgesprek van 14 april 2020, hiervoor ook aangehaald, komt voorts ook naar voren dat verdachte daadwerkelijk heeft zorggedragen voor de opslag van hardware en mogelijk grondstoffen in zijn garagebox.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte eruit bestond dat hij ondersteuning gaf aan gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie, te weten het produceren van synthetische drugs en de voorbereiding daarvan, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
4.6.3.4 Conclusie
Uit het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die in de gehele tenlastegelegde periode tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid en artikel 10a, eerste lid OW. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft in een kortere periode feitelijk opruimwerkzaamheden verricht in het lab in [locatie 2] en een rol vervuld bij het leveren en opslaan van hardware en/of grondstoffen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte niet bij alle drugslabs van de organisatie een rol heeft vervuld. Dit staat echter niet aan een bewezenverklaring in de weg. De bijdrage die verdachte leverde is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende intensiteit en duur om te worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Verdachte heeft gedragingen verricht die strekten tot verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie, welke organisatie in de gehele periode bij meerdere labs betrokken was.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij inof omstreeksde periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 te [locatie 1] en/of te
[locatie 2] en/of te [locatie 3] en/of te [locatie 4] ,althans in Nederland,heeft deelgenomen
aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem,
verdachte, eneen of meer perso(o)n(en), te weten (onder meer en/of voor zover bekend)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of[medeverdachte 6]
en/of[medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/ofeen of meeranderen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerkenen/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebbenvan(een)middel(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (synthetische harddrugs, te weten amfetamineen/of MDMA) en/of
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 10, 10a en 11b OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden en de thuissituatie van verdachte, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, een lagere straf dan geëist passend is en heeft verzocht om hooguit een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. De raadsman heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de schending van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee maanden deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de productie van synthetische drugs en voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan. Verdachte heeft werkzaamheden uitgevoerd die zagen op het op- en ontruimen van het drugslab in [locatie 2] en hij heeft daarnaast gezorgd voor de levering en de opslag van grondstoffen en/of hardware ten behoeve van de productie van synthetische drugs. De organisatie heeft zich, gedurende een periode van een jaar, op een professionele wijze bezig gehouden met het produceren van grote hoeveelheden amfetamine en BMK op wisselende locaties in Nederland. Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft de verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen meebrengen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden anderen, het milieu en de maatschappij ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Daarin is, onder meer, te lezen dat verdachte in 2008 en 2009 ook met politie en justitie in aanraking is gekomen voor drugs gerelateerde feiten.
De strafoplegging
Voor deelneming aan een criminele drugsorganisatie worden in de regel langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Tegen verdachte is een gevangenisstraf van twee jaren geëist. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de door de verdachte uitgevoerde werkzaamheden en ondanks zijn persoonlijke omstandigheden, van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Omtrent de hoogte daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft relatief kort deelgenomen aan de criminele drugsorganisatie. Uit de EncroChat-berichten heeft de rechtbank een duidelijk beeld van de aard en omvang van de werkzaamheden gekregen. De rol die verdachte, zij het relatief kort, vervulde was in verhouding tot de rol van medeverdachten meer ondersteunend dan leidend van aard, maar niettemin belangrijk voor het voortbestaan van de organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
2 jaren passend en geboden is. De rechtbank overweegt echter dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 19 januari 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Vanaf dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. Dit betekent dat er, nu er op
30 mei 2023 vonnis gewezen wordt tegen verdachte, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 4 maanden. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, 5% op de straf in mindering brengen. De rechtbank legt dan ook een gevangenisstraf op van 23 maanden, waarop de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering moet worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijke verzoeken
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het stellen van prejudiciële vragen;
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het heropenen van het onderzoek voor het horen van getuigen alsmede het verstrekken van diverse stukken;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
23 (drieëntwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.