4.6.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geïdentificeerd als de gebruikers van de hiervoor genoemde EncroChat-accounts. Zij dient vervolgens te beoordelen of sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet (OW) en, als dat het geval is, of verdachte kan worden gekwalificeerd als deelnemer van die organisatie.
Artikel 11b OW betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr.
Om te komen tot een bewezenverklaring op grond van het bepaalde in artikel 11b OW moet aan de volgende drie voorwaarden worden voldaan.
er moet sprake zijn geweest van een organisatie;
die organisatie moet tot oogmerk hebben gehad het plegen van Opiumwetmisdrijven;
verdachte moet opzettelijk aan die organisatie hebben deelgenomen.
4.6.3.1 De organisatie
Een organisatie in de zin van artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers van de organisatie. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Dat betekent dat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, r.o. 2.2.2.). Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Losse structuur
In een chatgesprek van 3 april 2020 tussen ‘ [accountnaam 16] ’ en medeverdachte [medeverdachte 7] werd besproken dat veel afval op het terrein van medeverdachte [medeverdachte 8] is gevonden en dat dat zijn eigen schuld is. ‘ [accountnaam 16] ’ zegt dan ook:
“(…)ik denk dat hij ander volk is tegengekomen en ergens anders is gaan draaien en alle afval bij hem neer gedonderd heeft(…)”.Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de term ‘draaien’ crimineel jargon is voor de productie van synthetische drugs. Op 7 april 2020, in een gesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 5] kleren mee moet nemen en dat ze gelijk gaan werken en
“(…) binnen moet even smelten. Ik leer jou wel(…)”.‘Smelten’ is crimineel jargon voor het smelten van korrels APAAN en BMK-olie. Medeverdachte [medeverdachte 5] antwoordt daarop dat hij niet zelf gaat smelten, maar dat hij misschien wel mensen kan regelen. In het vervolg op voornoemd gesprek, op 8 april 2020, deelt medeverdachte [medeverdachte 5] aan medeverdachte [medeverdachte 1] mee dat hij
“werkers”voor hem heeft. Het begrip ‘werkers’ wordt gebruikt voor mensen die werkzaamheden in een drugslab verrichten.
De rechtbank is, op grond van de inhoud van voernoemde chatgesprekken, in samenhang bezien met de overige bevindingen in het dossier, van oordeel dat de organisatie in het onderhavige onderzoek zich kenmerkt door een losse structuur. Verschillende deelnemers voerden taken en werkzaamheden uit in wisselende samenstellingen, er werd geschakeld tussen verschillende rollen en het eigen netwerk werd ingezet om nieuwe mensen te regelen.
Rolverdeling
Uit onderzoek van de politie blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] de leiding had over de organisatie. Binnen de organisatie was sprake van een zekere rolverdeling. De volgende taken en werkzaamheden kunnen worden onderscheiden:
- ter beschikking stellen van locaties voor drugslabs;
- zorgen voor opslag van hardware;
- zorgen voor grondstoffen en chemicaliën;
- zorgen voor hardware;
- ontruimen en opruimen van drugslabs en lozen van drugsafval;
- afscherming en voorkoming van ontdekking van de organisatie.
Hieronder zal de rechtbank de rolverdeling, zoals die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, bespreken.
Locaties voor drugslabs
Op het perceel van medeverdachte [medeverdachte 8] in [locatie 1] werd op 18 maart 2020 een niet meer werkend drugslab aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 8] heeft hierover verklaard dat men in de zomer van 2019 is begonnen met de productie van verdovende middelen op zijn terrein, onder andere BMK.
Op het perceel van medeverdachte [medeverdachte 10] in [locatie 2] werd op 26 mei 2020 eveneens een niet (meer) werkend drugslab aangetroffen. Bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 10] verklaard dat hij wist dat er chemicaliën op zijn perceel werden opgeslagen en dat dat gebeurde vanaf eind januari 2020 tot de inval van de politie op 26 mei 2020.
Ten aanzien van de drugslabs in [locatie 3] en [locatie 4] overweegt de rechtbank het volgende. In een chatgesprek van 31 maart 2020 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een persoon met de gebruikersnaam ‘ [accountnaam 17] ’ zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij aan het uitladen is en dat die plek snel schoongemaakt moet worden omdat
“ze”gaan binnen klappen deze week. Ook zegt hij dat hij nu twee plekken heeft die opgebouwd moeten worden. Op de ene plek wordt er
“vagum”(vacuüm) getrokken. Daarmee wordt in het criminele milieu bedoeld dat er BMK-olie gedestilleerd wordt. Op de andere plek wordt er
“a”(amfetamine) gedraaid. Gezien de timing van dit gesprek is het aannemelijk dat met de twee andere plekken wordt gedoeld op de locaties aan de [adres 3] en de [adres 4] .
De rechtbank stelt vast dat op basis van voornoemd EncroChat-gesprek, in samenhang bezien met de overige bevindingen in het dossier, medeverdachte [medeverdachte 1] zich bezig hield met het regelen van nieuwe locaties om de productie van (pre)precursoren te kunnen voortzetten. De rechtbank is verder van oordeel dat medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] (een gedeelte van) hun percelen ter beschikking hebben gesteld ten behoeve van de productie van BMK en/of amfetamine. De rechtbank stelt ook vast dat rond eind mei 2019 de productie in verdovende middelen op de locatie in [locatie 1] werd gestart.
Opslag van hardware
Op 5 maart 2020 werd door een buurtbewoner een foto gemaakt van de openstaande garagebox aan de [adres 6] . Deze garagebox stond op naam van de moeder van de kinderen van medeverdachte [medeverdachte 9] . Op de foto is te zien dat een grote hoeveelheid witte emmers en vaten met daarop gele stickers met een vlam werden opgeslagen.
In een EncroChat-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] van 14 april 2020 stuurde verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] een foto van een garagebox vol met emmers en jerrycans. Verdachte zegt vervolgens dat die box van hem is en dat hij de box leeg moet maken.
Op grond van het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 9] gebruik hebben gemaakt van garageboxen voor de opslag van hardware en mogelijk grondstoffen ten behoeve van de productie van amfetamine en/of BMK.
Aanschaf en vervoer grondstoffen en chemicaliën
De rechtbank heeft onder het kopje '
4.3 Productielocaties’vastgesteld dat de locaties in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] waren ingericht ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen en/of bewerken van BMK en/of amfetamine middels de Leuckartmethode met behulp van de aanwezige en gebruikte chemicaliën en productiemiddelen. Op basis van de aangetroffen goederen tijdens de doorzoekingen op de locaties in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk op grote schaal amfetamine is geproduceerd in [locatie 1] en [locatie 2] en dat in de labs in [locatie 3] en [locatie 4] honderden liters BMK zijn geproduceerd. Op de verschillende locaties werden, naast BMK en amfetamine, ook (onder meer) (pre-) precursoren APAAN, MAPA, mierenzuur, caustische soda en fosforzuur aangetroffen.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] zijn aantekeningen en notities aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de aanschaf van en de kosten van de voornoemde grondstoffen. In de notitie ‘ [documentnaam 1] ’ is te lezen
“grondstof 27.335 [alias 4] ”.Het getal 27.335 wordt ook genoemd in de historische notities van een EncroChat-account van medeverdachte [medeverdachte 9] (‘ [accountnaam 8] ’). Daarin wordt het hiervoor genoemde getal opgesplitst en gespecificeerd:
(cau/ mier/fos/for) 20.850 + 250 TP
(fos/for) 4.525 = 500 TP
(mier) 1.210
Totale kosten 27.335
Ontvangen 20 ltr x 875 = 17.500
Ontvangen 9.6 ltr x 800 = 7.680
27.335 - 17.500 - 7.680 = 2.155 ( te kort)
De rechtbank stelt vast dat het getal 27.335 ziet op de kosten voor aangeschafte grondstoffen. Gelet op de chemicaliën die in de verschillende drugslabs werden aangetroffen en in het licht van de wetenschappelijke literatuur over grondstoffen, overweegt de rechtbank dat met de afkortingen in de historische notitie van medeverdachte [medeverdachte 9] de grondstoffen respectievelijk caustische soda, mierenzuur, fosforzuur en formamide worden aangeduid. De in de notities genoemde cijfers komen overeen met het, ook in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] aangetroffen, document genaamd ‘ [alias 4] ’.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de notities dat een persoon met de bijnaam ‘ [alias 4] ’ de genoemde grondstoffen heeft aangeschaft voor een bedrag van € 27.335,00 en dat hij daarvoor 17.500,00 (20 x 875) liter en 7.680 (9,6 x 800) van een andere vloeistof, gelet op de overige bevindingen in het dossier vermoedelijk amfetamineolie, retour heeft ontvangen.
Ook via EncroChat werd gesproken over de aanschaf, het vervoeren en het opslaan van grondstoffen. Op 30 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen verdachte dat er apaan gehaald moet worden, op 2 april 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 2] in een chatgesprek met medeverdachte [medeverdachte 4] dat er twee IBC’s met
“fos”naar een nieuwe plek moeten en op
8 april 2020 voeren medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] een chatgesprek waarin wordt geconcludeerd dat de
“mieren”en de
“for”weg moeten en wordt onderhandeld over de prijs van
“mier”en
“for”.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de EncroChat-gesprekken, van oordeel dat naast de persoon met de bijnaam ‘ [alias 4] ’, ook verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] bemoeienis hebben gehad met het aanschaffen dan wel (laten) vervoeren van grondstoffen.
Aanschaf en vervoer van hardware
In de drugslabs in [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] werd tijdens de doorzoekingen hardware, waaronder ketels, IBC’s, emmers, gasflessen en jerrycans aangetroffen.
Onder de documenten die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] werden aangetroffen, waren ook facturen van het bedrijf [bedrijf 1] . Het bedrijf [bedrijf 1] wordt ook genoemd op het hierboven besproken document ‘ [documentnaam 1] ’. Te lezen is
“ [bedrijf 1] filter 93”. Die facturen van [bedrijf 1] stonden op naam van [bedrijf 2] . Uit onderzoek is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 9] bestuurder is van [bedrijf 2] LTD en gevolmachtigde van [bedrijf 2] B.V. Ook is gebleken dat [bedrijf 2] meerdere aankopen heeft gedaan bij [bedrijf 1] . Onder meer zijn filters, gelaatsmaskers, handschoenen, maatbekers en jerrycans aangeschaft. In de historische notities op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 9] werd een notitie aangetroffen met de tekst
“ [bedrijf 1] 400”. Deze notitie is van 4 oktober 2019. Op die datum werd door [bedrijf 2] voor een bedrag van € 385,35 aan goederen aangeschaft bij [bedrijf 1] .
De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, vast dat medeverdachte [medeverdachte 9] bij [bedrijf 1] hardware heeft aangeschaft ten behoeve van het produceren van BMK en amfetamine.
Op 12 mei 2020 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden bij een tankstation in Lunteren. Medeverdachte [medeverdachte 4] en een onbekende man hadden een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] en een man genaamd [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Van die ontmoeting zijn camerabeelden gemaakt. Daarop is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 4] en de onbekende man aan komen rijden in een bakwagen gevuld met jerrycans. Medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene] komen aanrijden in een Volkswagen Caddy. Vervolgens worden een bigbag met jerrycans en een aantal losse jerrycans overgedragen van het voertuig van verdachte naar het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene] . Vijf dagen na de ontmoeting, op 17 mei 2020, vindt tussen [betrokkene] en medeverdachte [medeverdachte 4] een EncroChat-gesprek plaats, waarbij [betrokkene] een foto met daarop meerdere jerrycans met lichtgele vloeistof naar verdachte stuurt. Medeverdachte [medeverdachte 4] reageert op die afbeelding met
“Bekende kannetjes maat hahahahahah”. Vervolgens vraagt hij aan [betrokkene]
“wat dat a”.[betrokkene] antwoordt met
“Hahahahab b”en vraagt verdachte op zijn beurt of het om
“smelt”gaat. Het is de rechtbank bekend dat in relatie tot drugs de term ‘a’, staat voor amfetamine-olie en de termen ‘b’ en ‘smelt’ voor BMK-olie.
Uit meerdere EncroChat-gesprekken, in de periode van 26 tot en met 30 april 2020, stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] verantwoordelijk wordt gehouden voor een defecte roerder (een onderdeel van een reactieketel). De rechtbank stelt, op grond van de inhoud van de gesprekken, eveneens vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] inderdaad bemoeienis heeft gehad met het (laten) leveren van de roerder en/of een of meerdere reactieketels.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 4] jerrycans heeft vervoerd ten behoeve van de productie van, in dit geval, BMK-olie en dat hij heeft bemiddeld bij de levering van een of meer goederen ten behoeve van een productieopstelling.
Via EncroChat werden chatgesprekken gevoerd over hardware, met name tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Deze gesprekken worden hieronder, onder het kopje ‘ontruimen en opruimen van drugslabs’, besproken.
Ontruimen en opruimen van drugslabs en lozen drugsafval
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden afval vrij komen, waarvan men zich moet ontdoen. Ook hardware die niet langer wordt gebruikt moet worden weggewerkt of verplaatst.
Op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal van bevindingen betrokkenheid strafbare feiten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] ’ stelt de rechtbank vast dat eind maart en begin april 2020 via EncroChat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden over het leeghalen van een locatie en het ergens anders opslaan van goederen. Gelet op de timing van de berichten, in samenhang bezien met het hiervoor besproken chatgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en ‘ [accountnaam 17] ’, concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] bezig waren met het leegruimen van het drugslab in [locatie 2] . Deze conclusie wordt verder ondersteund door de inhoud van een chatgesprek van 31 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte spreken af dat
‘ze’om
“1800 bij de jumbo [locatie 5] ”aan de
“ [adres 7] ”kunnen zijn. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat zij een afspraak maakten over de Jumbo Supermarkt aan de [adres 7] . Die bevindt zich op ongeveer een kwartier afstand van de [adres 2] . Dat men daadwerkelijk noodzaak ziet om het lab in [locatie 2] leeg te ruimen, blijkt vervolgens uit een chatbericht van medeverdachte [medeverdachte 2] aan een persoon met de gebruikersnaam ‘ [accountnaam 18] ’. Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt in dat bericht:
“Ja plek moet snel scjoon die [naam 6] heeft tellie code gegeven aan poliyie die idioot”. Uit dit bericht concludeert de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte 2] op de hoogte was van het feit dat medeverdachte [medeverdachte 8] tijdens zijn verhoor op 19 maart 2020 de toegangscode van zijn telefoon aan de politie heeft gegeven.
In een chatgesprek van 30 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5] dat hij een schoonmaakteam aan het werk moet zetten. In een chatgesprek diezelfde dag tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte:
“is gelukt?”en
“hebben ze alles weggehaald?”.Verdachte reageert daarop:
“Volgens mij wel” “ff vrage” “ja, alles op die blauwe kanne na zei die”.In een chatgesprek op 30 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt medeverdachte [medeverdachte 1] of de chauffeur al bij verdachte is en zegt hij desgevraagd tegen verdachte dat er apaan moet worden gehaald en
“En de rest van de spullen ergens anders op slaan”.In een chatgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , ook op 30 maart 2020, zegt medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte dat hij de jongens morgen moet laten klaar staan en dat zij zelf de Renault pakken om de belangrijkste dingen eruit te halen, zoals afzuiging en wat ze nog kunnen gebruiken. De jongens kunnen de bakwagen vullen met afval dat moet worden gedumpt. In het vervolg van het chatgesprek, op 31 maart 2020, wordt gesproken over kannen en emmers die gedumpt moeten worden. Verdachte vraagt vervolgens wat
“ze”, de rechtbank begrijpt dat daarmee de jongens die klaar moesten staan bedoeld worden, kunnen krijgen. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt wat ze de vorige keer kregen. Als verdachte laat weten dat er voor dumpen 1500 werd betaald, zegt medeverdachte [medeverdachte 2]
“is goed”.
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich bezighielden met het plannen, organiseren en daadwerkelijk dumpen en/of verplaatsen van drugsafval en hardware uit het lab in [locatie 2] .
Afscherming en voorkoming van ontdekking
De verschillende leden van de organisatie hielden voornamelijk contact met elkaar via EncroChat. Dat stelde hen in staat om afgeschermd en anoniem met elkaar te communiceren en afspraken te maken. Van medeverdachte [medeverdachte 10] is vastgesteld dat hij geen gebruik maakte van een telefoontoestel met EncroChat. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] maakten, zoals besproken onder kopje ‘
4.5. Identificatie van de gebruikers van de EncroChat-accounts en bijnamen’,allen gebruik van EncroChat.
De rechtbank stelt vast dat ook op andere manieren werd geprobeerd om werkzaamheden, locaties en identiteiten van verdachten aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken en ontdekking te voorkomen. Die werkzaamheden bestonden onder meer uit het gebruik maken van huurauto’s en jammers, het afvoeren van een defecte bestelbus, het regelen van een advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 8] en het verkrijgen van inzage in het politiedossier van medeverdachte [medeverdachte 8] .
Afvoeren bus
Op 28 maart 2020 is een bestelbus (een Opel Vivaro voorzien van kenteken [kenteken] ) als
gevrijwaard en gesloopt geregistreerd. De auto stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 8] . Medeverdachte [medeverdachte 8] verbleef vanaf 18 maart 2020 in voorarrest en kan de auto dus niet zelf hebben gevrijwaard. Op 28 maart 2020 werd de bus overgeschreven en op naam gesteld van [bedrijf 3] B.V. De politie heeft onderzoek gedaan bij de autosloperij. Daaruit bleek dat de eigenaar van het bedrijf, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), op 27 maart 2020, werd gebeld door zijn buurman, [naam 3] (geen link met het autobedrijf, hierna: [naam 3] ). [naam 3] vertelde dat er een auto opgehaald moest worden. Samen hebben zij vervolgens de bestelbus opgehaald. Die stond op een locatie tussen Utrecht en Rotterdam. De bus was niet voorzien van sleutels. [naam 2] heeft de bus op zijn autolader gezet en bij zijn bedrijf neergezet. Bij de politie verklaarde [naam 2] dat de bus vreemd rook. De politie heeft de bus op het terrein van de autosloperij onderzocht. Ook de verbalisanten roken een sterke chemische geur. Verder viel op dat er een gat aan de achterzijde van het voertuig was gemaakt. Desgevraagd verklaarde [naam 2] dat dat gat al in de bus zat toen hij het voertuig ophaalde. In de bus werden verschillende bonnetjes aangetroffen, waaronder bonnen met betrekking tot de aankoop van vullingen voor gasflessen en werkhandschoenen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] , op 19 januari 2021, werd zijn telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat met die telefoon op 27 maart 2020 om 14:49 uur een bericht is verstuurd naar [naam 3] . In het bericht stond:
“ [adres 8] . Opel Vivaro Wit”
Eveneens op 27 maart 2020, later op de avond, werden berichten gewisseld tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en [naam 3] . Om ongeveer 20:30 uur stuurde [naam 3] naar [medeverdachte 5] dat het geregeld is en spraken ze af dat [medeverdachte 5] de volgende ochtend de vrijwaring komt ophalen.
Op 27 maart 2020 vindt ook een chatgesprek plaats tussen medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5] zegt dat de bus van medeverdachte [medeverdachte 8] snel weg moet en medeverdachte [medeverdachte 5] aan medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens laat weten dat de bus vandaag weggehaald word. Vervolgens zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat de er belangrijke papieren achter de zonneklep zitten en dat die gepakt moeten worden. In een volgend chatgesprek tussen de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , op 29 maart 2020, bevestigt medeverdachte [medeverdachte 5] dat de bus is gevrijwaard
“en aan stukken”.
Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat de Opel Vivaro op naam van medeverdachte [medeverdachte 8] werd gebruikt voor het vervoeren van chemische middelen en dat medeverdachten [medeverdachte 1] en (voornamelijk) [medeverdachte 5] zich hebben bezig gehouden met het afvoeren van die bus, althans daartoe actie hebben laten ondernemen.
Huurauto’s en jammers
Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 2] met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] chatgesprekken heeft gevoerd over het huren van voertuigen bij [bedrijf 4] voor het dumpen van afval. In deze auto’s mag geen
“fps”, de rechtbank begrijpt ‘GPS’, zitten. Ook werden door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] gesprekken gevoerd over het gebruik van jammers. In een chatgesprek van
3 april 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte:
“Laat die jongen met zn eigen bus rijden” “Want als die jammer hem f een seconde niet pakt en ze ruiken die geur bellen ze gelijk politie”.Verdachte reageert daarop door te zeggen:
“Ja morgen zeker broer maar ga wel met die bakwage broer” “Of ik huur ff die bakwagen en moet nog busje fixen om over te kaaie”. Medeverdachte [medeverdachte 2] laat verdachte vervolgens weten dat hij met de gehuurde bakwagen kan dumpen, maar dat laden te gevaarlijk is, omdat hij die jammer niet voor 100% vertrouwt. In een chatgesprek van 5 april 2020, tussen medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 4] of zijn maat morgen nog naar een plek gaat om een IBC te halen en om
“fos”over te pompen. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt medeverdachte [medeverdachte 4] vervolgens of zijn maat wel met een jammer rijdt. Medeverdachte [medeverdachte 4] reageert bevestigend op die vraag.
Regelen advocaat en inzage in het politiedossier
Medeverdachte [medeverdachte 8] is aangehouden op 18 maart 2020 en is diezelfde dag in verzekering gesteld. Uit onderzoek is gebleken dat mr. [advocaat] , advocaat te Utrecht, medeverdachte [medeverdachte 8] op 26 maart 2020 heeft bezocht in de P.I. Kort daarna heeft hij de verdediging van medeverdachte [medeverdachte 8] overgenomen van de piketadvocaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] is, gedurende de tijd die hij in voorarrest doorbracht, meerdere malen verhoord. Tijdens het verhoor op 14 mei 2020 merkten de verbalisanten op dat hij niet langer werd bijgestaan door de advocaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] verklaarde daarover:
“Ik dacht dat ik weer in de tang van mensen was, daarom heb ik van advocaat [advocaat] (een Marokkaan) afscheid genomen. Die advocaat werd betaald door andere personen, niet door mij.”
“mijn vorige advocaat werd betaald door die gasten”
In de periode van de overname van de verdediging door [advocaat] , eind maart 2020, heeft een chatgesprek plaatsgevonden tussen medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . Op 27 maart 2020 zegt [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 8] via zijn contact eindelijk contact heeft met
“die andere advocaat”. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen medeverdachte [medeverdachte 5] dat dat niet hoeft en dat hij al een andere advocaat heeft geregeld. In een chatgesprek daarop volgend, eveneens op 27 maart 2020, dat gaat over het afvoeren van de bus van medeverdachte [medeverdachte 8] , zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5]
“mij advocaad” “is nu met hem”.
De rechtbank stelt, gelet op het voornoemde chatgesprek, gelezen in samenhang met dat wat medeverdachte [medeverdachte 8] over zijn advocaat heeft verklaard, vast dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] overleg hebben gehad over het regelen van een advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 8] en dat medeverdachte [medeverdachte 1] uiteindelijk zelf heeft geregeld dat medeverdachte [medeverdachte 8] werd bijgestaan door ‘zijn’ advocaat, mr. [advocaat] .
Uit het politieonderzoek is verder naar voren gekomen dat medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] inzage en/of kennis hadden van het politiedossier dat werd opgemaakt ten behoeve van de raadkamerzitting van medeverdachte [medeverdachte 8] van 1 april 2020. In meerdere EncroChat-berichten spreken de voornoemde verdachten met elkaar of met derden over informatie uit het dossier. Alle verdachten waren op dat moment nog geen verdachten in het onderzoek 26Berne.
Administratie
Onder de aantekeningen en notities die werden aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] , bevonden zich, naast de hiervoor besproken notities, ook documenten genaamd ‘ [documentnaam 2] ’ en ‘ [documentnaam 3] ’. Op beide documenten zijn de (bij)namen van, onder meer medeverdachten [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] en de bijnaam ‘ [alias 4] ’ te lezen. Op het document ‘ [documentnaam 2] ’ worden daarnaast kostenposten genoemd en zijn de woorden ‘min’ en ‘plus’ met daaronder getallen, vermoedelijk bedragen, te lezen. Op het document ‘ [documentnaam 3] ’ worden de (bij)namen van de genoemde medeverdachten weergegeven onder het kopje ‘Verkoper’ en zijn de woorden ‘totale liters’, ‘omzet’ ‘min kosten’ te lezen. Onder aan het document staat:
“Eind opbrengst 38667 delen door 4 9666,75”
In de historische notities van het account van verdachte (‘ [accountnaam 8] ’), is een chatgesprek opgeslagen tussen verdachte en de onbekend gebleven gebruikersnaam ‘ [accountnaam 19] ’. In dat gesprek wordt gesproken over
‘draaien’. ‘ [accountnaam 19] ’ zegt vervolgens tegen verdachte
“Ik heb alles liters die meegenomen heb afgegeven op 20 liter na de laatste keer van die 500” en “We hebben daar 3 uur zitten rekenen en komen allebei op zelfde uit dus wat moet ik zeggen? We hebben er zelf puinhoop van gemaakt [naam 4] [naam 5] [alias 3] jij ik [naam 6] hebben allemaal liters gehad ervan”.
De rechtbank stelt op grond van de voornoemde documenten, bezien in het licht van het overige dossier, vast dat door (onder meer) verdachte en medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] liters van amfetamine-olie werden verkocht en dat de uiteindelijke opbrengst door vier gedeeld werd.
Tussenconclusie
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat gesproken kan worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en daarmee van ‘een organisatie’, zoals bedoeld in artikel 11b OW.
4.6.3.2 Het oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie moet weliswaar gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de belangrijkste bestaansgrond van de organisatie is (vgl. HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559). De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het produceren van amfetamine en het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Zoals onder het kopje ‘organisatie’ al is uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een (losse) gestructureerde samenwerking met een duurzaam karakter. Het (losse) gestructureerde karakter van de samenwerking volgt uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden. Ieder lid leverde een bijdrage aan het productieproces en de voorbereiding daarvan. Deze taken en activiteiten werden binnen de organisatie door de leden onderling op elkaar afgestemd, met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie, namelijk het vervaardigen van synthetische drugs. De verrichte activiteiten vonden bovendien planmatig en stelselmatig plaats, getuige de administratie die werd aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] , zoals onder het kopje ‘organisatie’ besproken, waaruit volgt dat de kosten en opbrengsten werden bijgehouden.
4.6.3.3 Opzettelijke deelneming
Om van deelneming te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde en dat hij een aandeel had in – of ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde. Niet is vereist dat het opzet van verdachte zelf was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Voor een bewezenverklaring is evenmin vereist dat verdachte heeft geweten van alle soorten misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht (vgl. HR 5 september 2006, NJ 2007, 336, r.o. 7.3). Het behoren tot een organisatie betekent sympathisanten en passanten in beginsel geen deelnemer zijn in de zin van deze bepaling (vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132), Wel kan elke bijdrage aan een organisatie als deelneming worden aangemerkt (Kamerstukken II 2002/03, 28463, 10, p. 10). Volgens de Hoge Raad is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008, NJ 2008/72). De bijdrage van de deelnemer moet erin bestaan een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning geven aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat wordt deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk is gericht (HR 8 oktober 2002, NJ 2003/64). De raadsman heeft betoogd dat de gedragingen van verdachte geen deelname aan de criminele organisatie opleveren, omdat het uitsluitend gaan om ‘nabereidingshandelingen’.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte niet uitsluitend ‘nabereidingshandelingen’ heeft verricht. Weliswaar heeft verdachte opruim- en schoonmaakwerkzaamheden verricht nadat er was geproduceerd, maar bij deze werkzaamheden werden spullen die hergebruikt konden worden, gescheiden van het afval. Daarnaast leidt de rechtbank uit het eerder aangehaalde EncroChat-gesprek van
30 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt of de chauffeur al bij verdachte is en hij, desgevraagd, tegen verdachte zegt dat er Apaan moet worden gehaald en dat de rest van de spullen ergens moeten worden opgeslagen, af dat verdachte ook betrokken was bij de levering van grondstoffen, in dit geval apaan, en bij het daadwerkelijk opslaan van andere uit het lab in [locatie 2] afkomstige en herbruikbare spullen. Blijkens het chatgesprek van 14 april 2020, hiervoor ook aangehaald, komt voorts ook naar voren dat verdachte daadwerkelijk heeft zorggedragen voor de opslag van hardware en mogelijk grondstoffen in zijn garagebox.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte eruit bestond dat hij ondersteuning gaf aan gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie, te weten het produceren van synthetische drugs en de voorbereiding daarvan, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
Uit het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die in de gehele tenlastegelegde periode tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid en artikel 10a, eerste lid OW. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft in een kortere periode feitelijk opruimwerkzaamheden verricht in het lab in [locatie 2] en een rol vervuld bij het leveren en opslaan van hardware en/of grondstoffen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte niet bij alle drugslabs van de organisatie een rol heeft vervuld. Dit staat echter niet aan een bewezenverklaring in de weg. De bijdrage die verdachte leverde is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende intensiteit en duur om te worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Verdachte heeft gedragingen verricht die strekten tot verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie, welke organisatie in de gehele periode bij meerdere labs betrokken was.