ECLI:NL:RBOVE:2023:1942

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
08/963505-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op de productie en handel in synthetische drugs

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie met als doel de productie en handel in synthetische drugs, waaronder amfetamine en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 juni 2019 en 12 juni 2020 betrokken was bij een samenwerkingsverband dat zich richtte op de vervaardiging van deze drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een coördinerende rol vervulde bij het opruimen van een drugslab in Kockengen en dat zijn activiteiten een belangrijke bijdrage leverden aan de continuïteit van de criminele organisatie. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bewijs, verkregen via EncroChat, bevestigd en verwierp de verweren van de verdediging die strekten tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de productie van synthetische drugs op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963505-21 (P)
Datum vonnis: 30 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 april 2023, 18 april 2023 en 16 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R.A. van IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam Zuidoost, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 mei 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan in de periode van
1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 te Overberg en/of te Kockengen en/of te Groningen en/of te Hattem, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een Organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en een of meer perso(o)n(en), te weten (onder meer en/of voor zover bekend)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] , en/of een of meer anderen, en welke Organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (synthetische harddrugs, te weten amfetamine en/of MDMA) en/of
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.

3.De formele voorvragen en rechtmatigheidsverweren

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft primair betoogd dat de dagvaarding nietig is, omdat de tenlastelegging geen enkele feitelijkheid bevat waaruit de verdediging zou kunnen opmaken welk verwijt verdachte wordt gemaakt. Volgens de raadsman is sprake van strijd met het bepaalde in artikel 261 lid 1 Sv.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding, om voornoemde reden, partieel nietig is ten aanzien van het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dagvaarding voldoende concreet is en dat het verdachte volstrekt duidelijk is waartegen hij zich moest verdedigen. De officier van justitie heeft dan ook betoogd dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak de tenlastelegging voldoet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen. Het aan verdachte ten laste feit is, gelet op de inhoud van het onderliggende procesdossier, waaronder (en met name) zaaksdossier 5 en het verhandelde op de terechtzittingen, voldoende concreet en duidelijk, ook wat betreft de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen onder het tweede gedachtestreepje. De dagvaarding is geldig.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie en rechtmatigheidsverweren
De raadsman heeft rechtmatigheidsverweren gevoerd, onder andere strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Gelet op de samenhang tussen de verweren zal de rechtbank deze hieronder integraal bespreken, ook waar deze strekken tot bewijsuitsluiting.
3.3.1
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft ten aanzien van de EncroChat-data die in onderzoek 26Berne zijn opgenomen rechtmatigheidsverweren gevoerd. Volgens de verdediging is hierbij sprake van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. Deze dienen te leiden tot
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat:
- er sprake was van een dusdanige samenwerking tussen Frankrijk en Nederland in het onderzoek naar EncroChat dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet opgaat;
- het onderzoek ook op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden zonder toestemming en zonder toereikende wettelijke grondslag;
- er geen transparantie is over de gebruikte opsporingsmethoden en niet de volledige stukken worden verstrekt;
- niet is gebleken dat er een vermoeden van schuld was ten aanzien van individuele gebruikers van EncroChat;
- de verdediging de betrouwbaarheid van het ingezette middel noch de betrouwbaarheid van de data zelf kan toetsen, waardoor sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Voorts is ten aanzien van EncroChat aangevoerd dat:
- niet kan worden beoordeeld of het optreden van de Franse opsporingsautoriteiten rechtmatig was;
- de onderschepping van de EncroChat-berichten in beginsel een inbreuk op het recht op private life oplevert, waardoor sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 EVRM;
- de onrechtmatige bewijsvergaring invloed heeft op de eerlijkheid van het strafproces “as a whole”, waardoor sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijsgaring rechtmatig heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van vormverzuimen.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Het voorbereidend onderzoek in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. De begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Een rechtsgevolg kan op zijn plaats zijn indien de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling.
Teneinde vast te stellen of sprake is van (een) dergelijk vormverzuim(en) of onrechtmatige handeling(en) in de zaak van de verdachte zoals door de verdediging gesteld, zal de rechtbank eerst de feitelijke gang van zaken aangaande EncroChat bespreken.
3.3.3.1 De feitelijke gang van zaken omtrent de verkrijging van de EncroChat-data
EncroChat betreft de naam van de aanbieder van een versleutelde berichtendienst. Een EncroChat toestel is een gecodeerd (‘versleuteld’) toestel, in de vormgeving lijkend op een mobiele telefoon, die op grote schaal in (onder meer) Nederland en Frankrijk werd aangeboden. Het bedrijf EncroChat leverde naast deze versleutelde toestellen een pakket aan diensten, bestaande uit toegang tot een communicatienetwerk waarbinnen een gebruiker van de dienst via een chat-applicatie ‘versleuteld’ (encrypted) tekstberichten en afbeeldingen kon versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. De toestellen beschikten over een speciaal ontwikkeld besturingssysteem. Tevens was ieder toestel voorzien van een zogenaamde ‘panic wipe’ en ‘password wipe’ waarmee de inhoud van het complete toestel eenvoudig en snel gewist kon worden.
Op 25 september 2017 is het Openbaar Ministerie het onderzoek 26Bismarck gestart dat zich richtte op telecomaanbieder EncroChat. De reden hiervoor was dat in verschillende Nederlandse en buitenlandse opsporingsonderzoeken sinds 2017 toestellen van dit bedrijf bij verdachten van ernstige delicten werden aangetroffen. Binnen dit onderzoek zijn via een Europees Opsporingsbevel (EOB) gericht aan Frankrijk meerdere kopieën van de infrastructuur van EncroChat verkregen. Ook in Frankrijk werd onderzoek gedaan naar het bedrijf EncroChat. Daaruit bleek dat de server die door EncroChat werd gebruikt zich bevond in Roubaix in Frankrijk. Binnen dat onderzoek is door de Franse rechter op
30 januari 2020 een machtiging gegeven voor het plaatsen van een interceptiemiddel.
Op 10 februari 2020 startte het Openbaar Ministerie in Nederland het onderzoek 26Lemont , dat voortvloeide uit het onderzoek 26Bismarck en zich richtte op het bedrijf EncroChat, diens directeuren en resellers en op de onbekende gebruikers van EncroChat-toestellen die zich schuldig zouden maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. In het kader van het onderzoek 26Lemont is een Joint Investigation Team (hierna: JIT) opgericht en een JIT-overeenkomst gesloten met Frankrijk. Hierin is overeengekomen om alle informatie en bewijsmiddelen die ten behoeve van het JIT worden vergaard te voegen in het gezamenlijke onderzoeksdossier. Op 1 april 2020 is het interceptiemiddel - dat is ontworpen door de Service Technique National de Captation Judiciaire en onder het Franse staatsgeheim valt - geplaatst op de server die bij de specialistische onderneming OVH in Roubaix te Frankrijk stond.
In de periode van 1 april 2020 tot 20 juni 2020 is live informatie van EncroChat-telefoons door Franse autoriteiten verzameld. Deze informatie is via een versleutelde verbinding gedeeld met de JIT-partner Nederland en toegevoegd aan het gezamenlijke onderzoeksdossier. De Nederlandse politie heeft vanaf 1 april 2020 tot en met 24 juni 2020 data van EncroChat-toestellen van gebruikers gekopieerd. Om een zo actueel mogelijke kopie van die data van de Franse computersystemen te verkrijgen, gebruikte de Nederlandse politie een wijze van kopiëren waarbij met een zo klein mogelijke vertraging de verzamelde nieuwe data van de EncroChat-toestellen werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie.
In het onderzoek 26Lemont heeft het Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 een vordering bij de rechter-commissaris ingediend om een machtiging te verstrekken voor een bevel tot binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba Sv en tot opnemen van (tele)communicatie ex artikel 126t Sv. Op 27 maart 2020 heeft de rechter-commissaris deze machtiging verleend. In die machtiging zijn door de rechter-commissaris afwegingen gemaakt en voorwaarden gesteld, om op die manier de privacy schending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen.
De voorwaarden die de rechter-commissaris aan de uitvoering van de machtiging heeft gesteld, luiden als volgt:
De wijze waarop zal worden binnengedrongen in het/de geautomatiseerde syst(e)m(en) zal worden vastgelegd aan de hand van logs en in een beschrijvend proces-verbaal van bevindingen, voor zover er geen gebruik is gemaakt van een reeds goedgekeurd middel tot interventie en met uitzondering van de zaken waarin in een andere jurisdictie geen plicht bestaat tot het geven van inzage in de werking van een technisch middel waarmee wordt binnengedrongen;
Een beschrijving van de daarbij gebruikte software zal voor onderzoek beschikbaar zijn en dient op enig later tijdstip te kunnen worden ingezet bij een nabootsing of demonstratie van het binnendringen van het/de syste(e)men), voor zover er geen gebruik is gemaakt van een reeds goedgekeurd middel tot interventie en met uitzondering van de zaken waarin in een andere jurisdictie geen plicht bestaat tot het geven van inzage in de werking van een technisch middel waarmee wordt binnengedrongen;
De vergaarde informatie wordt opgeslagen op zodanige wijze dat die aan de hand van hashwaarden of anderszins de integriteit garanderende wijze te controleren en te onderzoeken is;
De vergaarde informatie/communicatie kan slechts worden onderzocht met toepassing van de in een proces-verbaal vastgelegde zoeksleutels (woordenlijsten) welke zullen worden opgeslagen en bewaard ten behoeve van mogelijk later reproductie of onderzoek, zulks met uitzondering van de onderzoeken waarin reeds is vastgesteld dat er sprake is van in georganiseerd verband gepleegde strafbare feiten, welke onderzoeken zijn vermeld op een voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechter-commissaris over te leggen lijst;
De vergaarde informatie/communicatie wordt onderzocht op het voorkomen van zogenaamde verschoningsgerechtigden in die communicatie aan de hand van zoeksleutels waarbij ten minste de bekende namen van advocaten, door hen opgegeven telefoonnummers en/of e-mailadressen ten behoeve van communicatie met cliënten zullen worden opgenomen;
De vergaarde informatie/communicatie wordt na het onderzoek door middel van voornoemde zoeksleutels na maximaal twee weken aangeboden aan de rechter-commissaris om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren en zal niet eerder ter beschikking worden gesteld aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken;
De vergaarde informatie/communicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechter-commissaris overgelegde lijst zijn vermeld.
De door de rechter-commissaris in Rotterdam afgegeven machtiging is tussentijds verlengd en getoetst. Op basis van die machtiging heeft de officier van justitie een bevel afgegeven de verkregen informatie te analyseren binnen de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden. De informatie is van belang gebleken voor een nieuw te starten strafrechtelijk onderzoek. De zaaksofficieren van justitie in 26Lemont hebben op grond van artikel 126dd Sv op 23 juli 2020 toestemming gegeven informatie uit het onderzoek 26Lemont te delen met het onderzoeksteam 26Berne . Door het onderzoek 26Lemont zijn vervolgens datasets verstrekt aan het betreffende onderzoeksteam. Deze datasets betroffen chatsessies (EncroChat) afkomstig van zogenaamde PGP (Pretty Good Privacy) telefoons in gebruik bij verdachte en (de meeste) medeverdachten.
3.3.3.2 Is de verkrijging van de EncroChat-data rechtmatig?
De rechtmatigheid van het onderzoek naar verdachte – mede aan de hand van de door de verdediging gevoerde verweren – zal de rechtbank aan de hand van de uiteenzetting van een aantal juridische kaders beoordelen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent volgens vaste rechtspraak dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Ten aanzien van de onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter wel te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van opsporingshandelingen op Nederlands grondgebied in juridische zin. De interceptietool inzake EncroChat is door het Franse openbaar ministerie ingezet op Frans grondgebied en getoetst door de Franse rechter.
De rechtbank stelt vast dat inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet toetst of de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Dit is slechts anders indien de onderzoekshandelingen zouden hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank ziet hiervoor onvoldoende (concrete) aanwijzingen.
De omstandigheid dat bij het onderzoek naar EncroChat sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland voorafgaand aan het sluiten van de JIT-overeenkomst en later op basis van die overeenkomst staat vast. Dit gegeven op zich doet echter niet af aan de Franse verantwoordelijkheid voor dit deel van het opsporingsonderzoek.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de opsporingshandelingen bij de inzet van de interceptietool hebben plaatsgevonden onder Franse verantwoordelijkheid. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ligt de rechtmatigheid van de vergaring van de EncroChat-data daarom niet ter toetsing aan deze rechtbank voor. De Nederlandse strafrechter dient ervan uit te gaan dat de inzet van bevoegdheden door de Franse autoriteiten rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Artikel 6 EVRM
Een verdachte heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Het recht op een eerlijk proces omvat de aanspraak op voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging dus ook verstrekking van de processtukken. Hiertoe behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn (artikel 149a, tweede lid, Sv).
Zoals hierboven reeds overwogen is het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing. Gelet hierop staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Voorts staat niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor een eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde schending het volgende. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 blijkt verder dat deze de vordering machtiging 126uba Sv heeft getoetst aan de criteria van dat artikel.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM, zoals door de verdediging is gesteld.
Artikel 8 EVRM
Uit artikel 8 van het EVRM vloeit voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privé leven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Er moet dus een wettelijke basis zijn voor de privacy schending en die schending dient bovendien te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het onderzoek naar verdachte valt uiteen in drie fases: de verkrijging van de EncroChat-data, de overdracht van die data aan Nederland en de verwerking van de data door Nederland. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, gedurende (één van) deze drie fases, het Unierecht is geschonden.
-
Fase 1 en 2: de verkrijging en de overdracht
Voor zover het verweer ziet op de rechtmatigheid van het onderzoek gedurende de zogeheten verkrijgingsfase in Frankrijk, verwijst de rechtbank opnieuw naar hetgeen zij eerder heeft overwogen met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor de overdracht van de gegevens van Frankrijk aan Nederland op grond van de JIT-overeenkomst.
De taak van de rechtbank in onderhavige zaak is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat door de Franse autoriteiten in de verkrijgingsfase inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank er vervolgens op vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
-
Fase 3: de verwerking
Dan resteert de fase van de verwerking van de EncroChat-data door Nederland binnen het onderzoek 26Lemont en 26Berne . Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is op dit deel van het onderzoek niet van toepassing. Het betreft immers het onderzoek door de Nederlandse autoriteiten aan de gegevens die zij van Frankrijk hebben gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek tegen verdachte overwegend stoelt op de in het onderzoek 26Lemont verkregen EncroChat-data en dat eventuele vormverzuimen bij de verwerking van EncroChat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed kunnen zijn geweest bij het opsporingsonderzoek of de vervolging van verdachte. Daarom zal zij toetsen of er bij de verwerking en analyse van de EncroChat-data vormverzuimen zijn begaan, die op grond van artikel 359a Sv gesanctioneerd moeten worden.
De rechtbank overweegt dat artikel 126uba Sv ten grondslag ligt aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dat het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers, maakt dit niet anders, zolang het gaat om gebruikers tegen wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband. Het doel van de bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven.
In het eerste lid van het wetsartikel worden wel voorwaarden aan de toepassing van deze opsporingsbevoegdheid gesteld. Deze luiden:
  • er moet sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv;
  • het belang van het onderzoek moet de inzet van de bevoegdheid dringend vorderen;
  • er moet sprake zijn van feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat de persoon, bij wie het binnen te dringen geautomatiseerde werk in gebruik is, betrokken is het bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.
Artikel 126o, eerste lid, Sv beperkt zich tot feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv worden beraamd of gepleegd die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De wettelijke bepaling is helder, duidelijk en kenbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou de bevoegdheid immers zinloos zijn. De inmenging van de Nederlandse politie in het privé leven en de correspondentie van verdachte is daarmee bij de wet voorzien.
De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 de voornoemde voorwaarden gesteld. Daarmee heeft de rechter-commissaris ook toestemming gegeven om die data te gebruiken. Dat de verkrijging van de EncroChat-data (door middel van het feitelijk binnendringen van de geautomatiseerde werken) is gedaan door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten maakt dit niet anders. Toetsing van dit gedeelte van het opsporingsonderzoek wordt – zoals hierboven overwegen – beperkt door het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het gaat erom dat de Nederlandse politie op grond van de 126uba Sv machtiging de van de Fransen ontvangen EncroChat-data heeft kunnen en mogen gebruiken. Het voorgaande betekent dat in dit geval de inmenging van de Nederlandse politie in de communicatie en daarmee het privéleven van de individuele gebruiker, zoals dat wordt beschermd door de artikelen 7 en 8 Handvest, bij wet is voorzien.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse overheid in deze zaak beschikte over een enorme hoeveelheid data, namelijk het berichtenverkeer en de metadata van
alleEncrochat gebruikers gedurende een bepaalde periode.
In zoverre dus veel data en een (potentieel) grote inbreuk op de privacy. Toch oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van ongedifferentieerde dataverzameling. Het ging hier om een afgebakende groep, namelijk de gebruikers van Encrochat, en om een concrete verdenking, namelijk dat Encrochat werd gebruikt, geheel of in overwegende mate, door deelnemers aan georganiseerde criminaliteit. Uit onderzoek 26Berne blijkt immers dat de beperkingen op de grondrechten ingeperkt zijn met als doel het bestrijden van zware en georganiseerde criminaliteit, die naar zijn aard de rechtsorde ernstig ontwricht.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook voldaan is aan de eisen van subsidiariteit. Niet is gebleken op welke andere, minder ingrijpende wijze onderzoek plaats had kunnen vinden.
3.3.3.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de interceptie, verwerking en het gebruik van EnrcoChat-data rechtmatig heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek van 26Berne . De verweren van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel bewijsuitsluiting worden verworpen.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3.4
Schorsing van de vervolging
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
4.1.1
Aanleiding
Op 18 maart 2020 werd medeverdachte [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) aangehouden in een Fiat Ducato. Bij inspectie van de laadruimte van deze Fiat Ducato zag de verbalisant meerdere vuilniszakken liggen en rook hij een chemische geur. In de vuilniszakken zaten gele schoonmaakdoekjes, een filterbus voor een zuurstofmasker, meerdere doosjes van latex handschoenen, een kartonnen doos met een aantal aluminium buizen en een paar laarzen, die een chemische geur afgaven. De aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die werd waargenomen, hebben het vermoeden doen ontstaan dat medeverdachte [medeverdachte 8] zich bezighield met het vervaardigen van harddrugs. Vervolgens heeft de politie mogelijke productielocaties van synthetische drugs aangetroffen.
Vanaf eind maart 2020 zijn er EncroChat berichten beschikbaar gekomen die mogelijk zien op deze productielocaties.
Nader onderzoek van de in het voornoemd voertuig aangetroffen goederen heeft aangetoond dat op die goederen DNA-sporen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aanwezig waren.
4.1.2
Identificatie van de gebruikers van de EncroChat-accounts en bijnamen
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-berichten. De politie heeft aan de verdachten bepaalde EncroChat accounts toegeschreven die zij in verschillende perioden zouden hebben gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of een gebruiker van een bepaalde gebruikersnaam kan worden geïdentificeerd, heeft de politie onder meer gekeken naar onderlinge verbanden tussen de inhoud van chatberichten, paallocaties van EncroChat- en telefoontoestellen, in beslag genomen goederen en naar dat wat men wist over de persoonlijke omstandigheden van de in het onderzoek al naar voren gekomen verdachten. In die verbanden zijn aanwijzingen gevonden voor de identiteit van de gebruiker. De politie en het Openbaar Ministerie hebben ten aanzien van een aantal gebruikersnamen geconcludeerd dat op basis van de gevonden aanwijzingen de identiteit van de gebruiker kan worden vastgesteld.
De vraag die de rechtbank in alle zaken, en al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet beantwoorden, is of de personen tegen wie door het Openbaar Ministerie in het onderzoek 26Berne vervolging is ingesteld, te weten verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ), [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ), [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), te identificeren zijn als de gebruikers van de aan hen toegeschreven EncroChat-accounts.
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijn medeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte verder telkens worden aangeduid als verdachte of [verdachte] en de medeverdachten met hun achternamen.
4.1.2.1
De accountnamen ‘ [alias 1] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 3] ’
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van EncroChat met de accountnamen ‘ [alias 1] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 3] ’. Gelet hierop en op grond van de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal van bevindingen identificatie encrogebruiker ‘ [alias 1] ”, “ [alias 2] ” en “ [alias 3] ” komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van die accounts. Alle berichten van deze accounts zijn aan hem toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van de accounts ‘ [alias 1] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 3] ’ aanduiden als [verdachte] .
4.1.2.2 De accountnamen ‘ [alias 4] ’ en ‘ [alias 5] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal identificatie Encro-gebruiker [alias 4] als [medeverdachte 9] ’ en het ‘proces-verbaal identiteit [alias 5] en beschrijving historische notities [alias 5] ’
zijn opgenomen tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 9] de bijnaam ‘ [alias 6] ’ had en dat hij gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [alias 4] ’ en ‘ [alias 5] ’. Alle berichten van deze accounts zijn aan hem toe te schrijven.
Uit het ‘proces-verbaal van bevindingen over bijnamen in de aangetroffen en in beslag genomen notities [adres 2] te Overberg’ leidt de rechtbank verder af dat [medeverdachte 9] ‘ [alias 7] ’ en ‘ [alias 8] ’ wordt genoemd.
Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificaties en bijnamen en zal de rechtbank de gebruiker van de accounts [alias 4] en [alias 5] en de bijnamen ‘ [alias 7] ’ en ‘ [alias 8] ’ aanduiden als [medeverdachte 9] .
4.1.2.3 De accountnaam ‘ [alias 9] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal identificatie van Encrogebruiker “ [alias 9] ” als [medeverdachte 7] ’
zijn opgenomen tot de conclusie dat [medeverdachte 7] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [alias 9] ’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven. Uit dat proces-verbaal volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat [medeverdachte 7] ‘ [alias 10] ’ en ‘ [alias 11] ’ wordt genoemd. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en bijnamen en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [alias 9] ’ en de bijnamen ‘ [alias 10] ’ en ‘ [alias 11] ’ aanduiden als [medeverdachte 7] .
4.1.2.4 De accountnaam ‘ [naam 1] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal identificatie encro-gebruiker [naam 1] als [medeverdachte 3] ’ tot de conclusie dat [medeverdachte 3] gedurende de tenlastegelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [naam 1] ’. Alle berichten van dit account zijn aan hem toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [naam 1] ’ aanduiden als [medeverdachte 3] .
4.1.2.5
De accountnamen ‘ [alias 12] ’ en ‘ [alias 13] ’
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gebruiker was van het account met de naam ‘ [alias 12] ’. Gelet hierop en op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘Proces-verbaal identificatie Encro-gebruiker [alias 12] als [medeverdachte 5] ’ en in het ‘Aanvullend proces-verbaal van bevindingen encro-gebruiker [alias 12] en [alias 13] ’ komt de rechtbank tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 5] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [alias 12] ’ en ‘ [alias 13] ’. Alle berichten van deze accounts zijn aan hem toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [alias 12] ’ en ‘ [alias 13] ’ aanduiden als [medeverdachte 5] .
4.1.2.6
De accountnaam ‘ [alias 14] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal identificatie van Encro-gebruiker ‘ [alias 14] ” tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 4] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [alias 14] ’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [alias 14] ’ aanduiden als [medeverdachte 4] .
4.1.2.7 De accountnamen ‘ [alias 15] ’ en ‘ [alias 16] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal identificatie Encrogebruiker [alias 15] en [alias 16] als [medeverdachte 1] ’ tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [alias 15] ’ en ‘ [alias 16] ’ en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [alias 15] ’ en ‘ [alias 16] ’ aanduiden als [medeverdachte 1] .
4.1.2.8 De accountnaam ‘ [alias 17] ’
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal Encrogebruiker “ [alias 17] ” als [medeverdachte 2] ’ tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 2] gedurende de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [alias 17] ’ en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van deze identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van ‘ [alias 17] ’ aanduiden als [medeverdachte 2] .
4.1.3
Productielocaties
4.1.3.1 [adres 2] te Overberg
Naar aanleiding van de in de Fiat Ducato aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die deze afgaven is het perceel van medeverdachte [medeverdachte 8] aan de [adres 2] te Overberg op 18 maart 2020 doorzocht. Bij die doorzoeking werd een openstaande zeecontainer aangetroffen met daarin meerdere jerrycans en een kookstel. Ook werden op het perceel meerdere gevulde 1000 liter containers (hierna: IBC’s) aangetroffen die voor het merendeel waren afgedekt met zeil of camouflagenetten. Daarnaast werden op verschillende plaatsen op het perceel in verschillende ruimtes goederen aangetroffen, waaronder:
  • ongeveer 735 liter vloeistof, die met behulp van een elektronisch identificatieapparaat, de First Defender (hierna: FD), indicatief werd vastgesteld als BMK;
  • ongeveer 20 liter vloeistof in de woning van verdachte, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als amfetamine;
  • 209 sealpakketten van elk ongeveer 2,6 kilogram;
  • ongeveer 1100 kilo witte/gele poeder en brokken, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als MAPA en APAA;
  • veel verschillende soorten hardware, onder meer ketels, scheitrechters, emmers, klemdekselvaten, jerrycans, en IBC's.
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn onderzocht en bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in het onderzoeksmateriaal amfetamine en MDMA aangetoond. Verder is BMK,
N-formylamfetamine, formamide, mierenzuur , BMK-glycidezuur, APAA en MAPA aangetoond.
In relatie tot drugs worden APAAN, APAA en MAPA, zijnde pre-precursoren, samen met zouten van BMK-glycidezuur gebruikt voor het vervaardigen van BMK. BMK is een grondstof van amfetamine en meth-amfetamine en de combinatie van BMK, formamide en mierenzuur wordt gebruikt bij de vervaardiging van amfetamine met de Leuckartmethode.
Bij deze methode wordt BMK samen met formamide en mierenzuur gekookt tot een tussenproduct, genaamd
N-formylamfetamine. Dit wordt vervolgens gewassen in een scheitrechter waarna deze wordt verwarmd met zoutzuur om het in amfetamine om te zetten. Hierna wordt het gezuiverd met caustische soda waarna er amfetamineolie overblijft. Uiteindelijk wordt deze amfetamineolie vermengt met zwavelzuur waardoor het in een vaste stof wordt omgezet.
Op basis van aangetroffen lege verpakkingen constateert de Landelijk Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) dat een hoeveelheid van 6.450 kilogram onversneden amfetamine-pasta is geproduceerd op de locatie te Overberg en op basis van de aangetroffen chemicaliën, productieapparatuur en de afvalstoffen heeft de LFO geconcludeerd dat op grote schaal BMK en amfetamine werd geproduceerd.
Tijdens de doorzoeking zijn ook notities, aantekeningen en geprinte documenten aangetroffen en in beslag genomen. Deze documenten werden onder andere gevonden in een keukenlade in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] . Volgens de politie houdt de informatie in de aangetroffen documenten verband met de productie van synthetische drugs. In de productieruimte op de locatie te Overberg werden op verschillende goederen
DNA-sporen aangetroffen van medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en, in een schuur op het terrein, DNA-sporen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
4.1.3.2 [adres 3] te Kockengen
Uit de historische telefoongegevens van medeverdachte [medeverdachte 8] bleek dat de telefoon tussen 3 februari 2020 en 18 maart 2020 met regelmaat aanstraalde op een telefoonmast in Kockengen (aan de [adres 4] . Ook werd op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 8] een foto aangetroffen die als geografische locatie precies op het perceel aan de [adres 3] te Kockengen is gepind. Virtuele assistent ‘Siri’ gaf in de applicatie ‘Kaarten’ als favoriete locatie de suggestie [adres 3] te Kockengen aan. Uit de telefoongegevens bleek verder dat de [adres 3] te Kockengen, gedurende de periode van 23 januari 2020 tot en met 17 maart 2020, 119 keer als locatie is geregistreerd.
Naar aanleiding van de gegevens uit de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 8] werd op
26 mei 2020 door de LFO onderzoek gedaan op het perceel aan de [adres 3] te Kockengen van medeverdachte [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10] ). Op het terrein werden, in de verschillende ruimtes, goederen, chemicaliën en afvalstoffen aangetroffen die zijn te relateren aan de vervaardiging van precursoren en amfetamine, waaronder:
  • verschillende soorten lege gasflessen;
  • lege kartonnen dozen;
  • 69 witte emmers met restanten van wit poeder;
  • ongeveer 10.000 liter aan vloeibaar afval (in 200 liter dopvaten, IBC’s en een klemdekselvat), gerelateerd aan de vervaardiging van amfetamine en BMK;
  • zeven kilogram beige poeder (in de paardenstal), dat met behulp van een elektronisch identificatieapparaat, de First Defender, indicatief werd vastgesteld als MAPA.
De LFO heeft de aangetroffen goederen en chemicaliën onderzocht en bemonsterd. Het NFI heeft in het onderzoeksmateriaal amfetamine aangetoond. Verder is BMK, MAPA en
N-formylamfetamine aangetoond. Zoals hierboven uiteengezet zijn de aangetroffen goederen en chemicaliën typisch goederen en chemicaliën welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. Op grond van de aangetroffen goederen en de chemicaliën heeft de LFO geconcludeerd dat in de ruimtes een laboratorium voor synthetische drugs gevestigd is geweest waar MAPA is omgezet in BMK, die BMK vervolgens is omgezet in
N-formylamfetamine en uiteindelijk in amfetamine. Gelet op de in de ruimtes aangebrachte voorzieningen, de hoeveelheid afval, de verbruikte chemicaliën (lege verpakkingen) en de hoeveelheid aangetroffen chemicaliën, was volgens de LFO sprake van grootschalige en professionele productie van BMK en amfetamine.
4.1.3.3 [adres 5] te Groningen en [adres 6] te Hattem
Op twee andere locaties, te weten de [adres 5] te Groningen en de [adres 6] te Hattem, heeft de politie in het kader van andere politieonderzoeken doorzoekingen gedaan. Aan de [adres 5] te Groningen werden, in het kader van het onderzoek Beryl, op 13 mei 2020 goederen en chemicaliën aangetroffen, waaronder:
  • 18 lege versterkte vezelzakken met resten van een stof die door het NFI positief getest is op MAPA;
  • 25 lege versterkte vezelzakken met resten van een stof, positief getest door het NFI op BMK-glycidezuur;
  • een whiteboard met een recept voor BMK;
  • 79 liter vloeibare stof in een klemdekselvat, door het NFI getest als BMK.
In een voorlopige interpretatie stelt de LFO dat de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën zijn die worden aangetroffen op locaties waar precursoren en (synthetische) drugs vervaardigd of bewerkt worden. Op basis van de aangetroffen chemicaliën en (lege) verpakkingen werd in het lab vermoedelijk tussen de 720 kilogram en 960 kilogram onversneden amfetamine-pasta geproduceerd.
Aan de [adres 6] te Hattem werden, in het kader van het onderzoek Diaz, op
3 september 2020 goederen en chemicaliën aangetroffen, waaronder:
  • 22 lege dozen met resten van wit poeder. Dit poeder is door het NFI getest als MAPA;
  • verschillende lege jerrycans met restanten van een vloeistof, die door het NFI positief getest is als BMK.
De LFO heeft, op basis van de aangetroffen lege zakken, geconstateerd dat er in totaal een hoeveelheid van 550 kg MAPA is verwerkt. Die hoeveelheid MAPA is goed voor ongeveer 308 liter zuivere BMK en dat levert uiteindelijk tussen de 527 kilogram en 702 kilogram onversneden amfetaminepasta of tussen de 302 kilogram en 323 kilogram meth-amfetamine op (theoretisch berekend via de Drug Yield Calculator versie 2019).
Op de buitenzijde en op de binnenzijde van een zwarte latex handschoen in de loods aan de [adres 6] te Hattem werd DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
4.1.3.4 Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de op de locaties in Overberg, Kockengen, Groningen en Hattem de hiervoor genoemde goederen, chemicaliën en middelen zijn aangetroffen die gebruikt worden voor en verband houden met de vervaardiging van synthetische drugs. Zowel de LFO als het NFI hebben gerapporteerd dat in Overberg en Kockengen amfetamine is aangetroffen en dat in alle labs (grond)stoffen werden aangetroffen die worden gebruikt bij de productie van amfetamine. Gezien bovenstaande bevindingen en analyseresultaten concludeert de rechtbank dat de locaties waren ingericht ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen en/of bewerken van BMK en/of amfetamine middels de Leuckartmethode met behulp van de aanwezige en gebruikte chemicaliën en productiemiddelen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft bekend dat hij gebruik maakte van de EncroChat-accounts die de politie aan hem heeft gekoppeld. Ook heeft hij verklaard betrokken te zijn geweest bij schoonmaakwerkzaamheden van het drugslab in Kockengen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte daarin een aansturende rol had.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij niet heeft deelgenomen aan een criminele (drugs)organisatie. Verdachte is medio maart 2020 enkel betrokken geweest bij opruimwerkzaamheden bij het lab in Kockengen. Hij heeft ‘slechts’ die ene specifieke klus, afgebakend in tijd en plaats, voor de organisatie uitgevoerd. Er bestaat geen enkele connectie met de labs die elders in het land werden aangetroffen (in Overberg, Groningen en Hattem). Ook kan verdachte niet worden gelinkt aan de meeste medeverdachten. Het DNA van verdachte is aangetroffen op spullen in een vuilniszak in het voertuig waar medeverdachte [medeverdachte 8] in reed toen hij werd aangehouden. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij die vuilniszak medio maart 2020 zelf in het voertuig heeft gegooid bij het lab in Kockengen. Verdachte heeft geen deel uitgemaakt van een gestructureerd samenwerkingsverband. Het oogmerk van de criminele organisatie was bovendien gericht op de productie van synthetische drugs. De rol van verdachte speelde zich pas af nadat het oogmerk van de organisatie was behaald. De bijdrage van verdachte kan dan ook niet strafbaar zijn, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft medio maart 2020 één enkele klus aangenomen, te weten opruimwerkzaamheden in het lab in Kockengen. Van die opruimwerkzaamheden is na 1 mei 2020 niet meer gebleken. Ook is verdachte niet betrokken geweest bij de andere labs. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie heeft de raadsman verzocht verdachte uitdrukkelijk vrij te spreken van de periode waarin verdachte geen werkzaamheden heeft uitgevoerd en van de labs waarbij verdachte niet betrokken was.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte en medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geïdentificeerd als de gebruikers van de hiervoor genoemde EncroChat-accounts. Zij dient vervolgens te beoordelen of sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 11b OW en, als dat het geval is, of verdachte kan worden gekwalificeerd als deelnemer van die organisatie.
Artikel 11b OW betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr.
Om te komen tot een bewezenverklaring op grond van het bepaalde in artikel 11b OW moet aan de volgende drie voorwaarden worden voldaan.
er moet sprake zijn geweest van een organisatie;
die organisatie moet tot oogmerk hebben gehad het plegen van Opiumwetmisdrijven;
verdachte moet opzettelijk aan die organisatie hebben deelgenomen.
4.5.1
De organisatie
Een organisatie in de zin van artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers van de organisatie. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Dat betekent dat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, r.o. 2.2.2.).
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Losse structuur
In een chatgesprek van 3 april 2020 tussen ‘ [alias 18] ’ en medeverdachte [medeverdachte 7] werd besproken dat veel afval op het terrein van medeverdachte [medeverdachte 8] is gevonden en dat dat zijn eigen schuld is. ‘ [alias 18] ’ zegt dan ook:
“(…)ik denk dat hij ander volk is tegengekomen en ergens anders is gaan draaien en alle afval bij hem neer gedonderd heeft(…)”.Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de term ‘draaien’ crimineel jargon is voor de productie van synthetische drugs. Op 7 april 2020, in een gesprek tussen mdeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 5] kleren mee moet nemen en dat ze gelijk gaan werken en
“(…) binnen moet even smelten. Ik leer jou wel(…)”.‘Smelten’ is crimineel jargon voor het smelten van korrels APAAN en BMK-olie. Medeverdachte [medeverdachte 5] antwoordt daarop dat hij niet zelf gaat smelten, maar dat hij misschien wel mensen kan regelen. In het vervolg op voornoemd gesprek, op 8 april 2020, deelt medeverdachte [medeverdachte 5] aan medeverdachte [medeverdachte 1] mee dat hij
“werkers”voor hem heeft. Het begrip ‘werkers’ wordt gebruikt voor mensen die werkzaamheden in een drugslab verrichten.
De rechtbank is, op grond van de inhoud van voernoemde chatgesprekken, in samenhang bezien met de overige bevindingen in het dossier, van oordeel dat de organisatie in het onderhavige onderzoek zich kenmerkt door een losse structuur. Verschillende deelnemers voerden taken en werkzaamheden uit in wisselende samenstellingen, er werd geschakeld tussen verschillende rollen en het eigen netwerk werd ingezet om nieuwe mensen te regelen.
Rolverdeling
Uit onderzoek van de politie blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] de leiding had over de organisatie. Binnen de organisatie was sprake van een zekere rolverdeling. De volgende taken en werkzaamheden kunnen worden onderscheiden:
  • ter beschikking stellen van locaties voor drugslabs;
  • zorgen voor opslag van hardware;
  • zorgen voor grondstoffen en chemicaliën;
  • zorgen voor hardware;
  • ontruimen en opruimen van drugslabs en lozen van drugsafval;
  • afscherming en voorkoming van ontdekking van de organisatie.
Hieronder zal de rechtbank de rolverdeling, zoals die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, bespreken.
Locaties voor drugslabs
Op het perceel van medeverdachte [medeverdachte 8] in Overberg werd op 18 maart 2020 een niet meer werkend drugslab aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 8] heeft hierover verklaard dat men in de zomer van 2019 is begonnen met de productie van verdovende middelen op zijn terrein, onder andere BMK.
Op het perceel van medeverdachte [medeverdachte 10] in Kockengen werd op 26 mei 2020 eveneens een niet (meer) werkend drugslab aangetroffen. Bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 10] verklaard dat hij wist dat er chemicaliën op zijn perceel werden opgeslagen en dat dat gebeurde vanaf eind januari 2020 tot de inval van de politie op 26 mei 2020.
Ten aanzien van de drugslab in Groningen en Hattem overweegt de rechtbank het volgende. In een chatgesprek van 31 maart 2020 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een persoon met de gebruikersnaam ‘ [alias 19] ’ zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij aan het uit laden is en dat die plek snel schoongemaakt moet worden omdat
“ze”gaan binnen klappen deze week. Ook zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij nu twee plekken heeft die opgebouwd moeten worden. Op de ene plek wordt er
“vacum”(vagum) getrokken. Daarmee wordt in het criminele milieu bedoeld dat er BMK-olie gedestilleerd wordt. Op de andere plek wordt er
“a”(amfetamine) gedraaid. Gezien de timing van dit gesprek is het aannemelijk dat met de twee andere plekken wordt gedoeld op de locaties aan de [adres 5] te Groningen en de [adres 6] te Hattem.
De rechtbank stelt vast dat op basis van voornoemd EncroChat-gesprek, in samenhang bezien met de overige bevindingen in het dossier, medeverdachte [medeverdachte 1] zich bezig hield met het regelen van nieuwe locaties om de productie van (pre)precursoren te kunnen voortzetten. De rechtbank is verder van oordeel dat medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] (een gedeelte van) hun percelen ter beschikking hebben gesteld ten behoeve van de productie van BMK en/of amfetamine. De rechtbank stelt ook vast dat rond eind mei 2019 de productie in verdovende middelen op de locatie in Overberg werd gestart.
Opslag van hardware
Op 5 maart 2020 werd door een buurtbewoner een foto gemaakt van de openstaande garagebox aan de [adres 7] in Den Haag. Deze garagebox stond op naam van de moeder van de kinderen van medeverdachte [medeverdachte 9] . Op de foto is te zien dat een grote hoeveelheid witte emmers en vaten met daarop gele stickers met een vlam werden opgeslagen.
In een EncroChat-gesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] van 14 april 2020 stuurde medeverdachte [medeverdachte 3] aan medeverdachte [medeverdachte 1] een foto van een garagebox vol met emmers en jerrycans. Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt vervolgens dat die box van hem is en dat hij de box leeg moet maken.
Op grond van het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat zowel medeverdachten [medeverdachte 9] als [medeverdachte 3] gebruik hebben gemaakt van garageboxen voor de opslag van hardware en mogelijk grondstoffen ten behoeve van de productie van amfetamine en/of BMK.
Aanschaf en vervoer grondstoffen en chemicaliën
De rechtbank heeft onder het kopje '
4.1.3 Productielocaties’vastgesteld dat de locaties in Overberg, Kockengen, Groningen en Hattem waren ingericht ten behoeve van het op grote schaal vervaardigen en/of bewerken van BMK en/of amfetamine middels de Leuckartmethode met behulp van de aanwezige en gebruikte chemicaliën en productiemiddelen. Op basis van de aangetroffen goederen tijdens de doorzoekingen op de locaties in Overberg, Kockengen, Groningen en Hattem kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk op grote schaal amfetamine is geproduceerd in Overberg en Kockengen en dat in de labs in Groningen en Hattem honderden liters BMK zijn geproduceerd. Op de verschillende locaties werden, naast BMK en amfetamine, ook (onder meer) (pre-) precursoren APAAN, MAPA, mierenzuur , caustische soda en fosforzuur aangetroffen.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] zijn aantekeningen en notities aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de aanschaf van en de kosten van de voornoemde grondstoffen. In de notitie ‘Kosten posten’ is te lezen
“grondstof 27.335 [alias 20] ”.Het getal 27.335 wordt ook genoemd in de historische notities van een EncroChat-account van medeverdachte [medeverdachte 9] (‘ [alias 5] ’). Daarin wordt het hiervoor genoemde getal opgesplitst en gespecificeerd:
(cau/ mier/fos/for) 20.850 + 250 TP
(fos/for) 4.525 = 500 TP
(mier) 1.210
Totale kosten 27.335
Ontvangen 20 ltr x 875 = 17.500
Ontvangen 9.6 ltr x 800 = 7.680
27.335 - 17.500 - 7.680 = 2.155 ( te kort)
De rechtbank stelt vast dat het getal 27.335 ziet op de kosten voor aangeschafte grondstoffen. Gelet op de chemicaliën die in de verschillende drugslabs werden aangetroffen en in het licht van de wetenschappelijke literatuur over grondstoffen, overweegt de rechtbank dat met de afkortingen in de historische notitie van medeverdachte [medeverdachte 9] de grondstoffen respectievelijk caustische soda, mierenzuur , fosforzuur en formamide worden aangeduid. De in de notities genoemde cijfers komen overeen met het, ook in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] aangetroffen, document genaamd ‘ [alias 20] ’.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de notities dat een persoon met de bijnaam ‘ [alias 20] ’ de genoemde grondstoffen heeft aangeschaft voor een bedrag van € 27.335,00 en dat hij daarvoor 17.500,00 (20 x 875) liter en 7.680 (9,6 x 800) van een andere vloeistof, gelet op de overige bevindingen in het dossier vermoedelijk amfetamineolie, retour heeft ontvangen.
Ook via EncroChat werd gesproken over de aanschaf, het vervoeren en het opslaan van grondstoffen. Op 30 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 3] dat er apaan gehaald moet worden, op 2 april 2020 zegt verdachte in een chatgesprek met medeverdachte [medeverdachte 4] dat er twee IBC’s met
“fos”naar een nieuwe plek moeten en op 8 april 2020 voeren medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] een chatgesprek waarin wordt geconcludeerd dat de
“mieren”en de
“for”weg moeten en wordt onderhandeld over de prijs van
“mier”en
“for”.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de EncroChat-gesprekken, van oordeel dat naast de persoon met de bijnaam ‘ [alias 20] ’, ook verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bemoeienis hebben gehad met het aanschaffen dan wel (laten) vervoeren van grondstoffen.
Aanschaf en vervoer van hardware
In de drugslabs in Overberg, Kockengen. Groningen en Hattem werd tijdens de doorzoekingen hardware, waaronder ketels, IBC’s, emmers, gasflessen en jerrycans aangetroffen.
Onder de documenten die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] werden aangetroffen, waren ook facturen van het bedrijf Houweling. Het bedrijf Houweling wordt ook genoemd op het hierboven besproken document ‘Kosten posten’. Te lezen is
“Houweling filter 93”. Die facturen van Houweling stonden op naam van [bedrijf 1] . Uit onderzoek is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 9] bestuurder is van [bedrijf 1] LTD en gevolmachtigde van [bedrijf 1] B.V. Ook is gebleken dat [bedrijf 1] meerdere aankopen heeft gedaan bij Houweling. Onder meer zijn filters, gelaatsmaskers, handschoenen, maatbekers en jerrycans aangeschaft. In de historische notities op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 9] werd een notitie aangetroffen met de tekst
“Houweling 400”. Deze notitie is van 4 oktober 2019. Op die datum werd door [bedrijf 1] voor een bedrag van € 385,35 aan goederen aangeschaft bij Houweling.
De rechtbank stelt ten aanzien van het bovenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, vast dat medeverdachte [medeverdachte 9] bij Houweling hardware heeft aangeschaft ten behoeve van het produceren van BMK en amfetamine.
Op 12 mei 2020 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden bij een tankstation in Lunteren. Medeverdachte [medeverdachte 4] en een onbekende man hadden een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] en een man genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Van die ontmoeting zijn camerabeelden gemaakt. Daarop is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 4] en de onbekende man aan komen rijden in een bakwagen gevuld met jerrycans. Medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 2] komen aanrijden in een Volkswagen Caddy. Vervolgens worden een bigbag met jerrycans en een aantal losse jerrycans overgedragen van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 4] naar het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 2] . Vijf dagen na de ontmoeting, op 17 mei 2020, vindt tussen [naam 2] en medeverdachte [medeverdachte 4] een EncroChat-gesprek plaats, waarbij [naam 2] een foto met daarop meerdere jerrycans met lichtgele vloeistof naar verdachte stuurt. Medeverdachte [medeverdachte 4] reageert op die afbeelding met
“Bekende kannetjes maat hahahahahah”. Vervolgens vraagt hij aan [naam 2]
“wat dat a”.[naam 2] antwoordt met
“Hahahahab b”en vraagt medeverdachte [medeverdachte 4] op zijn beurt of het om
“smelt”gaat. Het is de rechtbank bekend dat in relatie tot drugs de term ‘a’, staat voor amfetamine-olie en de termen ‘b’ en ‘smelt’ voor BMK-olie.
Uit meerdere EncroChat-gesprekken, in de periode van 26 tot en met 30 april 2020, stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] verantwoordelijk wordt gehouden voor een defecte roerder (een onderdeel van een reactieketel). De rechtbank stelt, op grond van de inhoud van de gesprekken, eveneens vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] inderdaad bemoeienis heeft gehad met het (laten) leveren van de roerder en/of een of meerdere reactieketels.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 4] jerrycans heeft vervoerd ten behoeve van de productie van, in dit geval, BMK-olie en dat hij heeft bemiddeld bij de levering van een of meer goederen ten behoeve van een productieopstelling.
Via EncroChat werden chatgesprekken gevoerd over hardware, met name tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Deze gesprekken worden hieronder, onder het kopje
‘ontruimen en opruimen van drugslabs’, besproken.
Ontruimen en opruimen van drugslabs en lozen drugsafval
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden afval vrij komen, waarvan men zich moet ontdoen. Ook hardware die niet langer wordt gebruikt op een bepaalde locatie moet worden weggewerkt of verplaatst.
Op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het ‘proces-verbaal van bevindingen betrokkenheid strafbare feiten [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ’ stelt de rechtbank vast dat eind maart en begin april 2020 via EncroChat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden over het leeghalen van een locatie en het ergens anders opslaan van goederen. Gelet op de timing van de berichten, in samenhang bezien met het hiervoor besproken chatgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en ‘ [alias 19] ’, concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] bezig waren met het leegruimen van het drugslab in Kockengen. Deze conclusie wordt ondersteund door de inhoud van een chatgesprek van 31 maart 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Verdachte deelt in dat gesprek mee dat
‘ze’om
“1800 bij de jumbo breukelen”aan de
“ Karel dormanweg ”kunnen zijn. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte doelde op de Jumbo Supermarkt aan de Karel Doormanweg 10-25 te Breukelen. Die bevindt zich op ongeveer een kwartier afstand van de [adres 3] te Kockengen. Dat men daadwerkelijk noodzaak ziet om het lab in Kockengen leeg te ruimen blijkt vervolgens uit een chatbericht van verdachte aan een persoon met de gebruikersnaam ‘ [alias 21] ’. Verdachte zegt in dat bericht:
“Ja plek moet snel scjoon die boer heeft tellie code gegeven aan poliyie die idioot”. Uit dit bericht concludeert de rechtbank dat verdachte op de hoogte was van het feit dat medeverdachte [medeverdachte 8] tijdens zijn verhoor op 19 maart 2020 de toegangscode van zijn telefoon aan de politie heeft gegeven.
In een chatgesprek van 30 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5] dat hij een schoonmaakteam aan het werk moet zetten. In een chatgesprek diezelfde dag tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] vraagt verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 3] :
“is gelukt?”en
“hebben ze alles weggehaald?”.Medeverdachte [medeverdachte 3] reageert daarop:
“Volgens mij wel” “ff vrage” “ja, alles op die blauwe kanne na zei die”.In een chatgesprek op 30 maart 2020 tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vraagt medeverdachte [medeverdachte 1] of de chauffeur al bij medeverdachte [medeverdachte 3] is en zegt hij desgevraagd tegen medeverdachte [medeverdachte 3] dat er apaan moet worden gehaald en
“En de rest van de spullen ergens anders op slaan”.In een chatgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , ook op 30 maart 2020, zegt verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 3] dat hij de jongens morgen moet laten klaar staan en dat zij zelf de Renault pakken om de belangrijkste dingen eruit te halen, zoals afzuiging en wat ze nog kunnen gebruiken. De jongens kunnen de bakwagen vullen met afval dat moet worden gedumpt. In het vervolg van dat chatgesprek op 31 maart 2020 wordt gesproken over kannen en emmers die gedumpt moeten worden. Medeverdachte [medeverdachte 3] vraagt vervolgens wat
“ze”kunnen krijgen. Verdachte vraagt wat ze de vorige keer kregen. Als medeverdachte [medeverdachte 3] laat weten dat er voor dumpen 1500 werd betaald, zegt verdachte
“is goed”.
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich bezighielden met het plannen, organiseren en daadwerkelijk dumpen en/of verplaatsen van drugsafval en hardware uit het lab in Kockengen.
Afscherming en voorkoming van ontdekking
De verschillende leden van de organisatie hielden voornamelijk contact met elkaar via EncroChat. Dat stelde hen in staat om afgeschermd en anoniem met elkaar te communiceren en afspraken te maken. Van medeverdachte [medeverdachte 10] is vastgesteld dat hij geen gebruik maakte van een telefoontoestel met EncroChat. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] maakten, zoals besproken onder het kopje 4.1.2 ‘
Identificatie van de gebruikers van de EncroChat-accounts en bijnamen’,allen gebruik van EncroChat.
De rechtbank stelt vast dat ook op andere manieren werd geprobeerd om werkzaamheden, locaties en identiteiten van verdachten aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken en ontdekking te voorkomen. Die werkzaamheden bestonden onder meer uit het gebruik maken van huurauto’s en jammers, het afvoeren van een defecte bestelbus, het regelen van een advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 8] en het verkrijgen van inzage in het politiedossier van medeverdachte [medeverdachte 8] .
Afvoeren bus
Op 28 maart 2020 is een bestelbus (een Opel Vivaro voorzien van kenteken [kenteken] ) als
gevrijwaard en gesloopt geregistreerd. De auto stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 8] . Medeverdachte [medeverdachte 8] verbleef vanaf 18 maart 2020 in voorarrest en kan de auto dus niet zelf hebben gevrijwaard. Op 28 maart 2020 werd de bus overgeschreven en op naam gesteld van [bedrijf 2] B.V. De politie heeft onderzoek gedaan bij de autosloperij. Daaruit bleek dat de eigenaar van het bedrijf, de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), op 27 maart 2020, werd gebeld door zijn buurman, [naam 4] (geen link met het autobedrijf, hierna: [naam 4] ). [naam 4] vertelde dat er een auto opgehaald moest worden. Samen hebben [naam 4] en [naam 3] vervolgens de bestelbus opgehaald. Deze stond op een locatie tussen Utrecht en Rotterdam. De bus was niet voorzien van sleutels. [naam 3] heeft de bus op zijn autolader gezet en bij zijn bedrijf neergezet. Bij de politie verklaarde [naam 3] dat de bus vreemd rook. De politie heeft de bus op het terrein van de autosloperij onderzocht. Ook de verbalisanten roken een sterke chemische geur. Verder viel op dat er een gat aan de achterzijde van het voertuig was gemaakt. Desgevraagd verklaarde [naam 3] dat dat gat al in de bus zat toen hij het voertuig ophaalde. In de bus werden verschillende bonnetjes aangetroffen, waaronder bonnen met betrekking tot de aankoop van vullingen voor gasflessen en werkhandschoenen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] , op 19 januari 2021, werd zijn telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat met die telefoon op
27 maart 2020 om 14:49 uur een bericht is verstuurd naar [naam 4] . In het bericht stond:
“ [adres 9] Kockengen. Opel Vivaro Wit”
Ook later diezelfde dag werden berichten gewisseld tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en [naam 4] . Om ongeveer 20:30 uur stuurde [naam 4] naar medeverdachte [medeverdachte 5] dat het geregeld is en spreken ze af dat medeverdachte [medeverdachte 5] de volgende ochtend de vrijwaring komt ophalen.
Op 27 maart 2020 vindt via EncroChat een chatgesprek plaats tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , waarin medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5] zegt dat de bus van medeverdachte [medeverdachte 8] snel weg moet en medeverdachte [medeverdachte 5] hem vervolgens laat weten dat de bus vandaag weggehaald wordt. Vervolgens zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat er belangrijke papieren achter de zonneklep zitten en dat die gepakt moeten worden. In een volgend chatgesprek tussen beide medeverdachten, op 29 maart 2020, bevestigt medeverdachte [medeverdachte 5] dat de bus is gevrijwaard
“en aan stukken”.
Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige bevindingen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat de Opel Vivaro op naam van medeverdachte [medeverdachte 8] werd gebruikt voor het vervoeren van chemische middelen en dat medeverdachten [medeverdachte 1] en (voornamelijk) [medeverdachte 5] zich hebben bezig gehouden met het afvoeren van die bus, althans daartoe actie hebben laten ondernemen.
Huurauto’s en jammers
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] chatgesprekken hebben gevoerd over het huren van voertuigen bij Autoverhuurbedrijf Adriaanse voor het dumpen van afval. In deze auto’s mag geen
“fps”, de rechtbank begrijpt ‘GPS’, zitten. Ook werden door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] gesprekken gevoerd over het gebruik van jammers. In een chatgesprek van 3 april 2020 zegt verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 3] :
“Laat die jongen met zn eigen bus rijden” “Want als die jammer hem f een seconde niet pakt en ze ruiken die geur bellen ze gelijk politie”.Medeverdachte [medeverdachte 3] reageert daarop door te zeggen:
“Ja morgen zeker broer maar ga wel met die bakwage broer” “Of ik huur ff die bakwagen en moet nog busje fixen om over te kaaie”. Verdachte laat medeverdachte [medeverdachte 3] vervolgens weten dat hij met de gehuurde bakwagen kan dumpen, maar dat laden te gevaarlijk is, omdat hij die jammer niet voor 100% vertrouwt.
Regelen advocaat en inzage in het politiedossier
Medeverdachte [medeverdachte 8] is aangehouden op 18 maart 2020 en is diezelfde dag in verzekering gesteld. Uit onderzoek is gebleken dat mr. [advocaat] , advocaat te Utrecht, medeverdachte [medeverdachte 8] op 26 maart 2020 heeft bezocht in de P.I. Kort daarna heeft hij de verdediging van medeverdachte [medeverdachte 8] overgenomen van de piketadvocaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] is, gedurende de tijd die hij in voorarrest doorbracht, meerdere malen verhoord. Tijdens het verhoor op 14 mei 2020 merkten de verbalisanten op dat hij niet langer werd bijgestaan door de advocaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] verklaarde daarover:
“Ik dacht dat ik weer in de tang van mensen was, daarom heb ik van advocaat [advocaat] (een Marokkaan) afscheid genomen. Die advocaat werd betaald door andere personen, niet door mij.”
en:
“mijn vorige advocaat werd betaald door die gasten”.
In de periode van de overname van de verdediging door [advocaat] , eind maart 2020, heeft een EncroChat-gesprek plaatsgevonden tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Op 27 maart 2020 zegt medeverdachte [medeverdachte 5] tegen medeverdachte [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 8] via zijn contact eindelijk contact heeft met
“die andere advocaat”. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen medeverdachte [medeverdachte 5] dat dat niet hoeft en dat hij al een andere advocaat heeft geregeld. In een chatgesprek daarop volgend, eveneens op 27 maart 2020, dat gaat over het afvoeren van de bus van medeverdachte [medeverdachte 8] , zegt medeverdachte [medeverdachte 1] tegen medeverdachte [medeverdachte 5]
“mij advocaad” “is nu met hem”.
De rechtbank stelt, gelet op de voornoemde chatgesprekken, gelezen in samenhang met dat wat medeverdachte [medeverdachte 8] over zijn advocaat heeft verklaard, vast dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] overleg hebben gehad over het regelen van een advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 8] en dat medeverdachte [medeverdachte 1] uiteindelijk zelf heeft geregeld dat verdachte werd bijgestaan door ‘zijn’ advocaat, mr. [advocaat] .
Uit het politieonderzoek is verder naar voren gekomen dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] inzage en/of kennis hadden van het politiedossier dat werd opgemaakt ten behoeve van de raadkamerzitting van verdachte van 1 april 2020. In meerdere EncroChat-berichten spreken de voornoemde verdachten met elkaar of met derden over informatie uit het dossier. Alle verdachten waren op dat moment nog geen verdachten in het onderzoek 26Berne .
Administratie
Onder de aantekeningen en notities die werden aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] , bevonden zich, naast de hiervoor besproken notities, ook documenten genaamd ‘De POT’ en ‘Totale opbrengst’. Op beide documenten zijn de (bij)namen van, onder meer medeverdachten [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] en de bijnaam ‘ [alias 20] ’ te lezen. Op het document ‘De POT’ worden daarnaast kostenposten genoemd en zijn de woorden ‘min’ en ‘plus’ met daaronder getallen, vermoedelijk bedragen, te lezen. Op het document ‘Totale opbrengst’ worden de (bij)namen van de genoemde medeverdachten weergegeven onder het kopje ‘Verkoper’ en zijn de woorden ‘totale liters’, ‘omzet’ ‘min kosten’ te lezen. Onder aan het document staat:
“Eind opbrengst 38667 delen door 4 9666,75”
In de historische notities van het account van medeverdachte [medeverdachte 9] (‘ [alias 5] ’), is een chatgesprek opgeslagen tussen gebruikers medeverdachte [medeverdachte 9] en de onbekend gebleven gebruiker ‘ [alias 22] ’. In dat gesprek wordt gesproken over
‘draaien’. ‘ [alias 22] ’ zegt vervolgens tegen medeverdachte [medeverdachte 9]
“Ik heb alles liters die meegenomen heb afgegeven op 20 liter na de laatste keer van die 500” en “We hebben daar 3 uur zitten rekenen en komen allebei op zelfde uit dus wat moet ik zeggen? We hebben er zelf puinhoop van gemaakt adriaan hans [alias 11] jij ik boer hebben allemaal liters gehad ervan”.
De rechtbank stelt op grond van het voornoemde, bezien in het licht van het overige dossier, vast dat door (onder meer) verdachte en medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] liters van amfetamine-olie werden verkocht en dat de uiteindelijke opbrengst door vier gedeeld werd.
Tussenconclusie
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat gesproken kan worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en daarmee van ‘een organisatie’, zoals bedoeld in artikel 11b OW.
4.5.2
Het oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie moet weliswaar gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de belangrijkste bestaansgrond van de organisatie is (vgl. HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het produceren van amfetamine en het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Zoals onder het kopje ‘organisatie’ al is uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een (losse) gestructureerde samenwerking met een duurzaam karakter. Het (losse) gestructureerde karakter van de samenwerking volgt uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden. Ieder lid leverde een bijdrage aan het productieproces en de voorbereiding daarvan. Deze taken en activiteiten werden binnen de organisatie door de leden onderling op elkaar afgestemd, met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie, namelijk het vervaardigen van synthetische drugs. De verrichte activiteiten vonden bovendien planmatig en stelselmatig plaats, getuige de administratie die werd aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] , zoals onder het kopje ‘organisatie’ besproken, waaruit volgt dat de kosten, opbrengsten en investeringen werden bijgehouden.
4.5.3
Opzettelijke deelneming
Om van deelneming te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde en dat hij een aandeel had in – of ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde. Niet is vereist dat het opzet van verdachte zelf was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Voor een bewezenverklaring is evenmin vereist dat verdachte heeft geweten van alle soorten misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht (vgl. HR 5 september 2006, NJ 2007, 336, r.o. 7.3). Het behoren tot een organisatie betekent dat sympathisanten en passanten in beginsel geen deelnemer zijn in de zin van deze bepaling (vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132). Wel kan elke bijdrage aan een organisatie als deelneming worden aangemerkt (Kamerstukken II 2002/03, 28463, 10, p. 10). Volgens de Hoge Raad is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008, NJ 2008/72). De bijdrage van de deelnemer moet erin bestaan een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning geven aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat wordt deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk is gericht (HR 8 oktober 2002, NJ 2003/64).
De raadsman heeft betoogd dat de betrokkenheid van verdachte bestond uit enkel en alleen het uitvoeren van één specifieke klus, namelijk het uitvoeren van opruimwerkzaamheden van het lab in Kockengen en dat hij niet betrokken is geweest bij de overige labs.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte niet alleen uitvoerend werk heeft verricht, maar ook (met name) het ontruimen van het drugslab in Kockengen (mede) heeft gecoördineerd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij daarin een sturende rol had. Ook uit de al eerder aangehaalde chat van verdachte van 2 april 2020, waarin hij tegen medeverdachte [medeverdachte 4] zegt dat er twee IBC’s met
“fos”naar een nieuwe plek moeten, leidt de rechtbank af dat verdachte niet enkel bezig is geweest met het opruimen van het lab maar dat hij er ook voor zorgt dat deze chemicaliën (fosforzuur) kennelijk hergebruikt moeten worden op een nieuwe locatie. Hieruit maakt de rechtbank ook op dat hij op de hoogte was van een “nieuwe” locatie. De rechtbank overweegt dat het ook niet aannemelijk is dat een organisatie die zich bezig houdt met het op grote schaal produceren van synthetische drugs aan een iemand die enkel eenmalig een schoonmaakklus doet, hem op de hoogte stelt van een “nieuwe” locatie, met alle risico’s van dien.
Daarnaast is verdachte ook betrokken geweest bij het huren van auto’s en het gebruik van jammers en was hij op de hoogte van het feit dat medeverdachte [medeverdachte 8] de code van zijn telefoon aan de politie had gegeven en van delen van het politiedossier. Het vorenstaande, in combinatie met de grote hoeveelheid EncroChat-gesprekken over verschillende onderwerpen en de sturende rol die verdachte in veel van die gesprekken ten aanzien van het leeghalen van het lab in Kockengen heeft, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte door de organisatie werd ingehuurd voor één enkele klus.
Dat verdachte niet aan de drugslabs op andere locaties kan worden gelinkt, staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan een kwalificatie als deelnemer in de weg. Voor een bewezenverklaring van deelname aan de organisatie is niet vereist dat verdachte bij alle labs en alle werkzaamheden betrokken was.
De raadsman heeft verder betoogd dat de werkzaamheden van verdachte werden uitgevoerd nadat de oogmerken van de organisatie, te weten het produceren van synthetische drugs en de voorbereiding daarvan, werden vervuld. Er kan volgens de raadsman dan ook niet bewezen worden dat de gedragingen een aandeel hadden in, dan wel ondersteuning gaven aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Allereerst is zij van oordeel dat het opruimen van een lab en het dumpen van drugsafval inherent is aan het produceren van synthetische drugs. Hoewel het oogmerk met het produceren van drugs strikt genomen is vervuld, behoort het opruimen en dumpen naderhand ook tot het oogmerk van de organisatie. Daarnaast heeft verdachte, door op verschillende manieren een bijdrage te leveren aan het voorkomen van ontdekking van de organisatie en haar werkzaamheden, de organisatie in staat gesteld om haar oogmerk in stand te houden en te continueren. Ook door onder meer te zorgen dat chemicaliën naar een nieuwe locatie werden gebracht. De gedragingen van verdachte vonden daarmee plaats ter ondersteuning van gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte ondersteuning gaf aan gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie, te weten het produceren van synthetische drugs en de voorbereiding daarvan, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
4.5.4
Conclusie
Uit het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid en artikel 10a, eerste lid OW. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft met zijn gedragingen een coördinerende rol vervuld aangaande opruimwerkzaamheden in het lab in Kockengen. Hij heeft daarmee een belangrijke rol gehad in het waarborgen van de continuïteit van de organisatie en de productie van synthetische drugs. Verdachte heeft derhalve gedragingen ondersteund die strekten tot verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij inof omstreeksde periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 te Overberg en/of te Kockengen en/of te Groningen en/of te Hattem,althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, eneen of(onder meer en/of voor zover bekend)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of EM. [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of[medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] , en/ofeen of meeranderen, en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerkenen/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebbenvan(een)middel(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (synthetische harddrugs, te weten amfetamineen/of MDMA) en/of
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 10, 10a en 11b OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 3 jaren wordt opgelegd, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis rekening gehouden met het feit dat verdachte enige openheid van zaken heeft gegeven en met het feit dat verdachte een positieve ontwikkeling lijkt door te maken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat een positieve ontwikkeling zichtbaar is in het leven van verdachte. Hij werkt inmiddels al een aantal jaren fulltime en is een waardevolle en betrouwbare werknemer. Een hernieuwde detentie zou de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt doorkruisen en daarom zou, met inachtneming van alle strafdoelen, een alternatieve straf in de vorm van een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet met een langere proeftijd, in overweging moeten worden genomen. De raadsman heeft verder gesteld dat de redelijke termijn werd overschreden, dat die overschrijding niet aan verdachte te wijten is en heeft verzocht om daarmee rekening te houden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer anderhalve maand deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de productie van synthetische drugs en voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan. Verdachte heeft werkzaamheden uitgevoerd die zagen op het op- en ontruimen van het drugslab in Kockengen, waarbij hij een coördinerende rol vervulde, en hij heeft daarnaast werkzaamheden uitgevoerd en gecoördineerd om ontdekking van de organisatie te voorkomen. De organisatie heeft zich, gedurende een periode van een jaar, op een professionele wijze bezig gehouden met het produceren van grote hoeveelheden amfetamine en BMK op wisselende locaties in Nederland. Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft de verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen meebrengen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden anderen, het milieu en de maatschappij ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit komt naar voren dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor drugs gerelateerde feiten.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van Reclassering Nederland van 21 mei 2021. De reclassering heeft gesteld dat de leefgebieden ‘sociaal netwerk’ en ‘financiën’ als delictgerelateerd en daarmee als criminogeen kunnen worden gezien. Verdachte kwam via kennissen in een crimineel netwerk terecht waarin hij geld hoopte te verdienen. De reclassering ziet ook het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte als criminogene factoren en er wordt gesproken over antisociaal gedrag. Verdachte heeft aan de reclassering echter voldoende pro sociaal gedrag laten zien. Verdachte heeft ingezien dat hij zichzelf op het rechte pad moet begeven. De door de reclassering bevraagde referent, de zwager van verdachte, heeft bevestigd dat verdachte ook voor zijn detentie een pro sociaal leven leidde, waarbij verdachte hard werkte in het bedrijf van zijn zwager. De reclassering ziet verder de onderlinge familiebanden, waarbij zwager en zus zich min of meer over verdachte ontfermen, als beschermend. Ook het feit dat verdachte gerichte toekomstplannen heeft gemaakt, wordt door de reclassering als een beschermende factor gezien. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld.
Verdachte heeft ter zitting (deels) openheid van zaken gegeven. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat hij tot op zekere hoogte verantwoording neemt voor zijn gedrag en zijn aandeel in de organisatie. De rechtbank concludeert echter ook dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien en dat hij zijn rol ter terechtzitting heeft geminimaliseerd.
De strafoplegging
Voor deelneming aan een criminele drugsorganisatie worden in de regel langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Tegen verdachte is een langdurige en deels voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de door de verdachte uitgevoerde werkzaamheden en ondanks het feit dat hij zijn leven op de rit lijkt te hebben, van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. De rechtbank zal aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Omtrent de hoogte daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft relatief kort deelgenomen aan de criminele drugsorganisatie. Uit de EncroChat-berichten heeft de rechtbank een duidelijk beeld van de aard en omvang van de werkzaamheden gekregen. De rol die verdachte, zij het relatief kort, vervulde was naar het oordeel van de rechtbank niet ondergeschikt van aard, maar juist coördinerend.
De rechtbank heeft mee laten wegen dat verdachte enige openheid van zaken heeft gegeven, maar overweegt daarbij ook dat verdachte enkel feiten heeft bekend die op grond van het dossier, en dus ook zonder bekennende verklaring van verdachte, konden worden bewezen. De rechtbank hecht daardoor beperkte waarde aan de openheid van verdachte ter terechtzitting.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank uit op een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden is. De rechtbank overweegt echter dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 19 januari 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Vanaf dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. Dit betekent dat er, nu er op 30 mei 2023 vonnis gewezen wordt tegen verdachte, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 4 maanden. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, 5% op de straf in mindering brengen. De rechtbank legt dan ook een gevangenisstraf op van 46 maanden, waarop de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering moet worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De voorlopige hechtenis

Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot aan de dag van de uitspraak. De raadsman heeft verzocht het (nu nog geschorste) bevel op te heffen bij uitspraak.
De officier van justitie ziet geen reden tot opheffing of schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
De rechtbank overweegt dat sprake is van ernstige bezwaren tegen verdachte, zoals volgt uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring. Zij overweegt voorts dat de verdachte weliswaar het recht heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten, maar ook dat dit recht met het wijzen van dit vonnis komt te vervallen. De rechtbank ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af. Hoewel de raadsman niet expliciet heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, overweegt de rechtbank ambtshalve dat niet van zodanige persoonlijke omstandigheden is gebleken dat opnieuw tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden overgegaan.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
46 (zesenveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.