ECLI:NL:RBOVE:2023:1248

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
84.051821-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten

De rechtbank Overijssel heeft op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in sigaretten zonder accijns te betalen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van 4.480.000 sigaretten op 23 juni 2021, in samenwerking met anderen. Tijdens de zitting op 9 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. W.B. Gaasbeek, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Schuurman, hun verweer voerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had de feitelijke beschikkingsmacht over de sigaretten, die in een loods waren aangetroffen tijdens een controle door de Douane. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de accijnsgoederen voorhanden had, ondanks dat hij beweerde niet op de hoogte te zijn van de illegale handel. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van het opzettelijk overtreden van de Wet op de Accijns en legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de illegale handel in sigaretten en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.051821-22 (P)
Datum vonnis: 23 maart 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 juni 2021 in [plaats] samen met anderen opzettelijk 4.480.000 sigaretten voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Hij op of omstreeks 23 juni 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval (ongeveer) 4.480.000 sigaretten voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleidende opmerkingen
In deze strafzaak staat het strafrechtelijk onderzoek “Lucky” centraal.
Op 23 juni 2021 heeft de Douane een accijnscontrole uitgevoerd in en nabij de loods aan
[locatie] . In totaal zijn er die dag in en nabij deze door verdachte gehuurde loods 4.480.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – het ten laste gelegde opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten, met uitzondering van de ten laste gelegde deelnemingsvorm medeplegen, wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte volledig moet worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de sigaretten en dat hij daar de beschikkingsmacht over had, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte de onveraccijnsde sigaretten opzettelijk voorhanden heeft gehad.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De aangetroffen onveraccijnsde sigaretten
Sigaretten zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan is betrokken.
De controleambtenaren van de Dienst Douane van de Belastingdienst hebben de loods aan [locatie 2] op 23 juni 2021 omstreeks 19:35 uur betreden. In de loods stonden achttien pallets met grote bruine kartonnen dozen. Ook stond er onverpakt isolatiemateriaal (steenwol) in de loods. Een getrainde tabakshond wees de controleambtenaren op de aanwezigheid van tabak en/of precursoren, waarna een bruine kartonnen doos door een douaneambtenaar is geopend. In de doos zaten acht kleinere bruine kartonnen dozen, waarin zich pakjes met telkens twintig sigaretten bevonden. De pakjes sigaretten waren niet van enig accijnszegel voorzien. Verdachte gaf aan de controleambtenaren te kennen dat hij omstreeks 20:30 uur een tweede zending zou verwachten en dat de volledige zending vlak daarna weer zou worden opgehaald door een andere vervoerder. Waarschijnlijk zou deze dan naar Engeland vertrekken. [2] Na mededeling van deze feiten aan de Belastingdienst/FIOD heeft deze de aangetroffen sigaretten in beslag genomen. [3]
Omstreeks 20:48 uur arriveerde nabij de loods een vrachtwagen met de Nederlandse kentekenplaat [kenteken] . In de laadruimte van deze vrachtwagen zijn veertien pallets met grote bruine kartonnen dozen aangetroffen, alle voorzien van het opschrift ‘Rockwool, Rockfit Duo New’. Op tien van die pallets stonden dozen waarin ook steeds acht kleinere bruine kartonnen dozen zaten verpakt, waarin zich pakjes met telkens twintig sigaretten bevonden. Deze pakjes sigaretten waren evenmin van enig accijnszegel voorzien. [4]
In totaal zijn er in en nabij de loods 22 pallets met onveraccijnsde sigaretten van het merk Richmond en zes pallets van het merk John Player Special aangetroffen. Uit een telling van de pakjes sigaretten blijkt dat het in totaal om 4.480.000 sigaretten ging. Het accijnsnadeel betreft € 1.089.760,--. [5]
Omstreeks 21:15 uur arriveerde in de omgeving van de loods een vrachtwagen met de Engelse kentekenplaat [kenteken 2] . De laadruimte van deze vrachtwagen bleek leeg te zijn. Uit een door de chauffeur van deze vrachtwagen aan de verbalisant overgelegd vervoersdocument, volgt dat hij 32 pallets bij de loods zou ophalen. [6]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de 4.480.000 sigaretten, tabakswaren, die op 23 juni 2021 in de loods aan [locatie 2] en in de vrachtwagen met het kenteken [kenteken] zijn aangetroffen, niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken.
Het medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten
De verbodsbepaling
Op grond van artikel 5 lid 1 onder b van de Wet is het niet toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken. Het doel van deze verbodsbepaling is voorkomen dat accijnsgoederen in de verbruikssfeer komen zonder dat daarover de heffing van accijns heeft plaatsgevonden. [7]
Van een zodanig voorhanden hebben in de zin van de verbodsbepaling is sprake als een persoon de feitelijke beschikkingsmacht heeft over zulke onveraccijnsde goederen. Dit is het geval als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, de daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen en weet of redelijkerwijs moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in Nederland in de heffing zijn betrokken. [8] Indien de verbodsbepaling opzettelijk is overtreden, is op grond van artikel 97 van de Wet sprake van een strafbaar feit.
De daadwerkelijke toegang tot de loods
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 juni 2021 de daadwerkelijke toegang had tot onveraccijnsde sigaretten die in en nabij de loods aan [locatie 3] zijn aangetroffen. Verdachte was de huurder van deze loods. [9] Daarnaast beschikte hij over de sleutel van de loods. [10] Verder volgt uit de reeds eerder weergegeven bewijsmiddelen dat verdachte op 23 juni 2021 ten tijde van de door de Douane verrichte accijnscontrole in de loods aanwezig was en dat in die loods achttien pallets met onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen. De tien pallets met onveraccijnsde sigaretten die zich in de laadruimte van de in de avond van 23 juni 2021 arriverende vrachtwagen bevonden, stonden aanvankelijk niet in de loods maar zijn door de controleambtenaren na het aantreffen in de vrachtwagen gelost en in de loods gezet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook tot de in de vrachtwagen aangetroffen onveraccijnsde sigaretten de daadwerkelijke toegang had. De lading van deze vrachtwagen was immers voor verdachte bestemd en geadresseerd aan zijn loods. Verdachte wist van de komst van deze lading en heeft deze, met een vooruitziende blik, reeds verwerkt in de bijbehorende facturen en vrachtbrieven, terwijl de later op de avond arriverende Engelse vrachtwagen geenszins 32 pallets had kunnen meenemen als de in de Nederlandse vrachtwagen aangetroffen lading, inclusief mogelijke deklading, niet vooraf aan verdachte was geleverd. Dit alles wijst op een zorgvuldige planning waarvan verdachte op de hoogte was en waaraan hij zijn medewerking verleende.
De wetenschap van verdachte
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de hoedanigheid van de goederen kende en of hij op het moment van het voorhanden krijgen van de sigaretten wist of redelijkerwijs moest weten dat de sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in Nederland in de heffing waren betrokken. De rechtbank acht voor de beantwoording van deze vraag de volgende feiten en omstandigheden redengevend:
 Op de vraag waarom verdachte de loods in [locatie] huurde, heeft hij op 27 oktober 2021 verklaard: ‘
Er waren toen wat dingen op touw, daar had ik toen de ruimte voor nodig. Ik hou dat liever voor mezelf’. [11] Als aan verdachte vervolgens vragen worden gesteld over de vrachtwagenchauffeurs, dan beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht.
De rechtbank duidt de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring zo dat bij hem slechts sprake zou zijn geweest van uitermate lichtzinnig (niet-)handelen. Verdachte zou ‘
een rommelkont’ zijn geweest, althans ‘
heel slordig’ zijn geweest. [12]
 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zaken deed met een Engelssprekende man. Deze Engelssprekende man was spontaan binnengelopen en had verdachte gevraagd isolatiemateriaal voor hem te kopen. De naam van deze man heeft verdachte – naar eigen zeggen uit angst voor represailles – niet willen noemen. [13]
 Verdachte heeft ter zitting, anders dan in zijn verhoor bij de FIOD, verklaard dat hij geen onderzoek naar het bedrijf van de Engelssprekende man heeft gedaan. De goederen die verdachte afleverde, gingen naar zijn weten steeds naar Engeland. Dat het op de vrachtbrieven en facturen vermelde vestigingsadres van [bedrijf 2] (in [vestigingsplaats] ) eigenlijk in Noord-Ierland gelegen is, wist verdachte niet. [14]
 Verdachte heeft verklaard dat hij zich met zijn eenmanszaak [bedrijf] [15] bezig heeft gehouden met de import en export, maar verdachte wil niet verklaren om wat voor producten het precies ging. Hij verhandelde in 2021 naar eigen zeggen in ieder geval isolatiemateriaal en bouwmateriaal, [16] maar de op 23 juni 2021 in zijn loods afgeleverde lading heeft hij daar niet op gecontroleerd. [17] De Engelssprekende man regelde ‘
alles’. [18] Op het verzoek van deze man werd ‘isolatiemateriaal’ in grote dozen omgepakt. [19] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf ‘
afzijdig’ hield, maar dat hij bij de eerste twee (af)leveringen wel heeft geholpen met het ompakken van de lading. [20] De lading die op 23 juni 2021 in de loods is aangetroffen, had hij bovendien samen met de chauffeur van de vrachtwagen, met de pompwagen, uitgeladen. [21] Ter terechtzitting is de vraag aan de orde gekomen of het ompakken van een lading isolatiemateriaal (steenwol) gevolgen heeft voor het volume van de lading, in die zin dat deze daardoor fors toeneemt en dus meer waardevolle laadruimte inneemt. Over de bedrijfseconomisch toegevoegde waarde van het ompakken heeft verdachte geen verklaring kunnen geven. [22]
 De facturen [23] en vrachtbrieven, [24] die alle op naam van verdachte staan, bevatten verschillende inconsistenties en op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat voorafgaand aan 23 juni 2021 een bestelling van isolatiemateriaal bij de [bedrijf 3] B.V. heeft plaatsgevonden, althans het wel bestelde materiaal was volgens de aangetroffen administratie reeds geleverd. [25]
 Verdachte heeft verklaard dat hij niet zelf bepaalde wat op de factureren en vrachtbrieven werd vermeld, maar dat hij hetgeen in deze documenten is vermeld, op verzoek van de Engelssprekende man heeft beschreven. ‘
Als zij zeggen dat ik zo’n factuur moest opmaken, dan deed ik dat. Dit was vooraf afgesproken. Zij bepaalden wat ik in rekening moest brengen’. [26] Er is niets op schrift gesteld over de door verdachte gestelde (prijs)afspraken met [bedrijf 2] of de Engelssprekende man, terwijl er ook geen vastlegging is van gedane bestellingen. [27] Ter terechtzitting is aan verdachte medegedeeld dat hij volgens de beschikbare documenten slechts verlies zou hebben geleden, maar daar heeft verdachte geen verklaring voor kunnen geven. [28] Verdachte heeft op 27 oktober 2021 wel het volgende verklaard: ‘
De factuur van 23 juni klopt helemaal van geen fluit’. [29] De facturen van de bestellingen mailde verdachte naar ene [betrokkene] , maar dit ging via een e-mailadres dat de Engelssprekende man voor verdachte had aangemaakt. [30] Het betreffende e-mailadres, [e-mailadres] , duidt niet op een actief bedrijf met een eigen website.
 Voor zover verdachte voor een levering betaald heeft gekregen, is dit in contanten gedaan, zo volgt uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring. [31] Op de telefoon van verdachte zijn filmpjes aangetroffen, die volgens de gegevens op 23 juni 2021 zijn opgenomen. Uit die filmpjes volgt dat verdachte in de brievenbus van de loods een stapel briefjes van € 20,-- heeft ontvangen. Verdachte telt dit geldbedrag vervolgens in de Engelse taal. [32] Verder volgt uit het procesdossier of het verhandelde ter terechtzitting geenszins dat [bedrijf 2] gelden naar de bankrekening van [bedrijf] heeft overgemaakt, terwijl de bankrekening van [bedrijf] op de facturen is vermeld. [33] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, op de genoemde betaling in contanten na, niet voor de leveringen is betaald. [34]
De rechtbank stelt vast dat uit deze feiten en omstandigheden meerdere
red flags(waarschuwingssignalen) te destilleren zijn die nader onderzoek naar de bonafiditeit van de aangeboden handel noodzakelijk maken, en dat verdachte zonder het uitvoeren van een dergelijk onderzoek de aanmerkelijke kans aanvaardde dat van illegale handel sprake was, en derhalve wist of redelijkerwijs moest weten dat sprake was van onbetrouwbare handel en aldus handel in illegale goederen. De rechtbank overweegt daartoe hierna als volgt.
De feitelijke beschikkingsmacht
De verklaring van verdachte dat bij hem slechts sprake zou zijn geweest van uitermate lichtzinnig (niet-)handelen, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Allereerst is het de rechtbank op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat [bedrijf] , afgezien van de zaken die zij met de Engelsprekende man deed, enige bedrijfsomvang heeft gehad.
Daarnaast heeft verdachte geen nader onderzoek gedaan naar de persoon van de Engelssprekende man of [bedrijf 2] of de hoedanigheid van de lading, terwijl hij daartoe wel gehouden was op basis van de op hem rustende onderzoeksplicht. Verdachte diende immers onderzoek te doen naar zowel zijn wederpartij als de door hem ontvangen en opgeslagen lading.
Verder acht de rechtbank het opmerkelijk dat isolatiemateriaal (steenwol) in de loods of zelfs elders wordt omgepakt, nu dit het volumegewicht bij het afleveren vergroot en dit slechts tot extra afleveringskosten kan leiden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dozen met industrieel verpakt isolatiemateriaal een hoger (volume)gewicht verkrijgen als deze worden omgepakt.
Vervolgens wordt de gang van zaken nog opvallender, nu de (in- en verkoop)facturen en de vrachtbrieven verschillende inconsistenties bevatten (waardoor de onderneming uitermate verliesgevend is), gebleken is dat de inhoud daarvan ook evident onjuist is, verdachte zich door de Engelssprekende man liet dicteren wat hij in de facturen en de vrachtbrieven moest vermelden en verdachte de facturen van de bestellingen via een door de Engelssprekende man aangemaakt e-mailadres aan een Gmail-adres, waarvan de rechtbank het niet aannemelijk acht dat een groot en gerenommeerd bedrijf zich daarvan bedient, verzond. Bovendien heeft verdachte naar eigen zeggen slechts eenmaal in contanten voor een of meerdere leveringen betaald gekregen en volgt uit het dossier en de verklaring van verdachte dat zijn facturen niet alle binnen de gestelde termijn (volledig) zijn voldaan, maar tegelijkertijd volgt uit zijn verklaring dat hij desondanks ‘isolatiemateriaal’ aan de Engelssprekende man is blijven leveren, hetgeen de rechtbank ongeloofwaardig acht.
De kans dat verdachte illegale goederen voorhanden kon krijgen was reëel en niet onwaarschijnlijk, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van meerdere
red flagsop basis waarvan verdachte redelijkerwijs moest weten dat sprake was van onbetrouwbare handel in goederen en aldus handel in illegale goederen.
De rechtbank acht de voornoemde omstandigheden zodanig dat verdachte er op z’n minst niet op had mogen vertrouwen dat het om betrouwbare handel in isolatiemateriaal ging. De omstandigheden duiden geenszins op een normale bedrijfsvoering. Vanwege de
red flagshad het voor verdachte in de rede gelegen om (nadere) vragen aan de Engelssprekende man of [bedrijf 2] te stellen, maar hij heeft dit nagelaten. Hij heeft zich evenmin van de gang van zaken gedistantieerd. Door onder deze omstandigheden (die binnen een normale bedrijfsvoering niet gebruikelijk zijn) geen nader onderzoek te doen naar de op 23 juni 2021 afgeleverde lading (en de hoedanigheid van de goederen van die lading), heeft verdachte op het moment waarop hij de goederen voorhanden kreeg de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van illegale goederen, zoals onveraccijnsde sigaretten, bewust aanvaard dan wel op de koop toegenomen. [35] Op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verdachte op 23 juni 2021 in [plaats] feitelijk de beschikkingsmacht heeft gehad over 4.480.000 onveraccijnsde sigaretten en deze aldus in strijd met artikel 5 van de Wet voorhanden heeft gehad.
Het opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte het in artikel 5 van de Wet genoemde verbod
opzettelijkheeft overtreden. Gelet op voornoemde feiten en uiterst dubieuze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij onveraccijnsde sigaretten voorhanden zou krijgen.
De deelnemingsvorm
De mate van betrokkenheid van verdachte bij het opzettelijk voorhanden hebben van die onveraccijnsde sigaretten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor het oordeel dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Er is namelijk tussen verdachte en ten minste een andere persoon (de Engelssprekende man) sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestond uit een gezamenlijk uitvoering. Verdachte heeft daarbij een materiële bijdrage geleverd die van voldoende gewicht was, omdat hij door het ter beschikking stellen van de door hem gehuurde loods ten minste een uitvoerende rol heeft gehad ten aanzien van het ontvangen, opslaan en doorvoeren van onveraccijnsde sigaretten.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander 4.480.000 sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich als huurder van een loods samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten.
De illegale handel in sigaretten verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Illegale sigaretten worden doorgaans verkocht voor een prijs die ver beneden de reguliere prijs voor zulke producten ligt. Enerzijds wordt hiermee de accijnsverplichting voor aanzienlijke bedragen ontdoken, anderzijds brengt de illegale handel in accijnsgoederen oneerlijke concurrentie met zich ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen. In deze strafzaak is de Nederlandse staat of het Verenigd Koninkrijk door het niet-betalen van de accijns op de sigaretten voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. De handel in illegale tabakswaren heeft ook een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. De overheid ontmoedigt, met het oog op de algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met de handel in illegale sigaretten wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, wat eveneens ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die rookwaar te achterhalen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij dit een en ander een rol heeft gespeeld.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 1 december 2022 volgt dat hij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Hij woont samen met zijn vrouw en twee van zijn kinderen in een koopwoning. Verdachte is fulltime werkzaam als bijrijder in vrachtwagens en hij heeft geen schulden.
De strafoplegging
De straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in het geval van ‘fraude’, waarbij het bedrag dat met de fraude gemoeid is in grote mate bepalend is voor de hoogte van de straf. In het licht van het procesdossier is de Nederlandse staat benadeeld voor een bedrag van € 1.089.760,--.
Voor een dergelijk fiscaal benadelingsbedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot de voor het delict gestelde maximale strafbedreiging (een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren). Dit oriëntatiepunt ziet op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een dergelijke feit, zoals verdachte. De rechtbank neemt daarbij in strafmatigende zin in aanmerking dat niet kan worden vastgesteld of verdachte, en zo ja hoeveel, van het door hem gepleegde strafbare feit heeft geprofiteerd.
De rechtbank zal, alles afwegende, verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank acht deze straf, gelet op het hiervoor overwogene, passend en geboden.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen sigaretten aan het verkeer worden onttrokken. De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen opmerkingen gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op basis van wat zij eerder in dit vonnis heeft beschreven van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen 4.480.000 onveraccijnsde sigaretten op grond van artikel 36b Sr, in samenhang bezien met artikel 36c Sr, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Het gaat immers om onveraccijnsde sigaretten die op basis van de informatie vervat in het procesdossier op een illegale wijze moeten zijn geproduceerd. Het bewezen verklaarde feit is dan ook met betrekking tot deze voorwerpen begaan en deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
de in beslag genomen voorwerpen
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen
sigaretten.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.S. de Waard, voorzitter, mr. D. van den Berg en
mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen en mr. N. Klunder, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.
Buiten staat
De voorzitter, de jongste rechter en de eerste griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, kantoor Utrecht, genaamd Lucky, met onderzoeksnummer 6070303. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.AMB-001, pagina 21, de derde, vierde en vijfde alinea, en pagina 22, de eerste alinea, en AMB-002, pagina’s 35 en 36.
3.AMB-002, pagina’s 35 en 36.
4.AMB-001, pagina 22, de laatste alinea, en pagina 23, de tweede en derde alinea, en AMB-002, pagina’s 35 en 36.
5.AMB-001, pagina 28, AMB-002, pagina’s 35 en 36, en AMB-002a.
6.AMB-001, pagina 23, de laatste alinea, pagina 24, de eerste alinea, en AMB-002, pagina’s 35 en 36.
7.Kamerstukken II 1989/90, 21368, nr. 3, p. 29.
8.HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3699 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054.
9.DOC-001, inhoudende een huurovereenkomst, pagina’s 74 tot en met 80.
10.V-001-01, pagina 130, de laatste zin van de pagina, en pagina 131, de eerste zin van de pagina.
11.V-001-01, pagina 120, de eerste twee zinnen van het antwoord op de vraag van de tweede alinea van onderen.
12.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring, en V001-01, pagina 130, de eerste en de tweede zin van de derde alinea.
13.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring en V-001-01, pagina 132, de zesde zin van de tweede alinea.
14.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
15.DOC-002, inhoudende uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina’s 81 en 82.
16.V-001-01, pagina 129, de eerste, de tweede, de vierde, de achtste en negende zin van de vierde alinea.
17.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
18.V-001-01, pagina 129.
19.V-001-02, pagina 138, de vijfde alinea.
20.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
21.V-001-02, pagina 138, de negende alinea.
22.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
23.DOC-018, DOC-019, DOC-020, DOC-021, DOC-022 en DOC-023, inhoudende facturen van [bedrijf] .
24.DOC-011, DOC-012, DOC-013, DOC-014, DOC-015 en DOC-016, inhoudende vrachtbrieven van [bedrijf] .
25.AD-001, pagina’s 11 tot en met 13.
26.V-001-01, pagina 135, de tweede tot en met de vierde zin van het antwoord op de vraag van de tweede alinea.
27.V-001-01, pagina 132, de tiende tot en met de dertiende zin van de tweede alinea.
28.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
29.V-001-01, pagina 135, de eerste zin van het antwoord op de vraag van de tweede alinea.
30.V-001-01, pagina 132, de achttiende tot en met de twintigste regel van de tweede alinea.
31.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
32.AD-001, pagina’s 13 en 14, en AMB-005, pagina’s 44 tot en met 48.
33.AMB-008, pagina’s 51 tot en met 54, en DOC-024, inhoudende een overzicht met banktransacties.
34.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 9 maart 2023, met de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring.
35.HR 26 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9194.