ECLI:NL:RBOVE:2023:1032

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
ak_22_102 en ak_22_719
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitkeringsaanvragen wegens betalingsonmacht en WAZO; geen gezagsverhouding aangetoond

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een uitkering wegens betalingsonmacht op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) behandeld. Eiseres had in 2018 samen met haar partner een transportbedrijf opgericht, maar na hun relatiebreuk en het faillissement van het bedrijf, verzocht zij om uitkeringen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en de WAZO, omdat er geen gezagsverhouding bestond tussen haar en haar ex-partner, die haar werkgever was. De rechtbank concludeert dat de arbeidsverhouding in overwegende mate werd beheerst door hun persoonlijke relatie, waardoor de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet zijn vervuld. De beroepen van eiseres worden ongegrond verklaard, en de bestreden besluiten blijven in stand. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 22/102 en 22/719

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),verweerder,
gemachtigde: E.H. van den Brink

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering wegens betalingsonmacht op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) (zaaknummer 22/102). Met een besluit van 6 december 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Met een besluit op bezwaar van 21 december 2021 is verweerder bij de afwijzing gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank ook het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) (zaaknummer 22/719). Met een besluit van 14 december 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, waarbij in het besluit van 16 december 2021 het toegekende bedrag aan uitkering op voorschotbasis van bruto € 8.903,20 van eiseres is teruggevorderd. Met een besluit op bezwaar van 10 maart 2022 is verweerder bij de afwijzing en terugvordering gebleven.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 februari 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Deze uitspraak ziet op beide zaken.

De totstandkoming van het besluit

De feiten
1. In 2018 hebben eiseres en [naam 1] besloten een transportbedrijf op te richten. Zij hadden op dat moment al 16 jaar een relatie. Op 10 april 2018 is [naam 2] ( [afkorting] ), een eenmanszaak, opgericht, waarvan [naam 1] eigenaar is geworden. Besloten was eiseres niet (mede)eigenaar van het bedrijf te maken. Eiseres heeft het logo van [afkorting] ontworpen. Het bedrijf was gevestigd aan [adres] te [plaats] . Eiseres en [naam 1] waren samen woonachtig op dat adres. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren.
1.1
Op 4 oktober 2018 is [afkorting] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met eiseres aangegaan voor 32 uren per week voor een vast bedrag aan loon van € 1.500,- netto per maand. Deze arbeidsovereenkomst is op 5 september 2019 door [naam 1] en eiseres verlengd voor onbepaalde tijd. Over de maanden april 2020 en mei 2020 heeft eiseres € 2.500,- netto aan loon ontvangen. Eiseres en [naam 1] zijn in de zomer van 2020 uit elkaar gegaan. De arbeidsovereenkomst is op 1 februari 2021 gewijzigd in een overeenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 juli 2021. In de gewijzigde arbeidsovereenkomst is als functie van eiseres genoemd: chauffeur, adviseur en administrateur. De urenomvang is bepaald op 40 uren per week, voor een nettoloon van € 2.500 per maand, exclusief vakantietoeslag (brutoloon van € 3.371,90 per maand).
1.2
Op 7 juli 2021 is [afkorting] in staat van faillissement verklaard. Eiseres heeft op
23 juli 2021 haar laatste werkdag gehad. Eiseres heeft verweerder op 21 juli 2021 verzocht de lopende verplichtingen van haar failliete werkgever over te nemen en haar een faillissementsuitkering toe te kennen. Op het aanvraagformulier heeft eiseres vermeld op basis van een contract voor bepaalde tijd in dienst te zijn geweest tot 1 juli 2021. Haar loon bedroeg volgens de aanvraag € 2.500,- netto per maand Bij deze aanvraag zijn door eiseres bankafschriften overgelegd. Verder heeft eiseres wegens zwangerschap op 2 september 2021 een WAZO-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 7 september 2021 is aan haar op voorschotbasis een WAZO-uitkering toegekend voor de periode van 12 augustus 2021 tot en met 1 december 2021.
1.3
Verweerder heeft op 22 juli 2021 een fraudemelding ontvangen van de uitkeringsdeskundige WW Faillissementen. Hierin werd gemeld - kort samengevat - dat eiseres geen werkzaamheden voor [afkorting] heeft verricht. Ook is op diezelfde datum een anonieme brief binnengekomen van gelijke strekking. Verweerder heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de vraag of eiseres bij [afkorting] werkzaamheden in dienstbetrekking heeft verricht. Er zijn diverse systemen geraadpleegd, er is informatie opgevraagd bij externe partijen en er is gesproken met getuigen. Deze getuigen zijn twee ex-werknemers van [afkorting] . Het gaat om [naam 3] , van 8 september 2020 tot en met 31 mei 2021 als chauffeur in dienst bij [afkorting] , en [naam 4] van 23 maart 2020 tot en met 30 november 2020 in dienst van [afkorting] , eerst als chauffeur en later op locatie van [afkorting] waar hij reparatiewerkzaamheden heeft verricht. [naam 3] heeft verklaard dat eiseres naar zijn mening nooit voor SMT heeft gewerkt. [naam 4] heeft verklaard: “dat hij eiseres wel eens bij het bedrijf heeft gezien, dat ze een pizza of een broodje mee at, maar werken, ho maar. Ze kreeg wel als eerste haar loon, terwijl de chauffeurs daar altijd op moesten wachten. Soms maakte ze een keer de wc schoon”.
Ook is er op 11 en 15 november 2021 gesproken met eiseres. Hiervan is een verslag opgemaakt, dat eiseres in concept heeft ondertekend. Bij e-mailbericht van 24 november 2021 heeft eiseres aanpassingen en aanvullingen op haar verklaring doorgegeven.
1.4
De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Themaonderzoek van 30 november 2021. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder ‘Inleiding’ uiteen is gezet.
Het standpunt van verweerder
2. Volgens verweerder heeft eiseres geen recht op een faillissementsuitkering en een WAZO-uitkering, omdat zij geen werknemer is in de zin van de WW en de Ziektewet (ZW). Eiseres is namelijk niet werkzaam geweest in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Daarvoor ontbreekt een gezagsverhouding tussen eiseres en haar werkgever Nollen. Volgens verweerder werden de werkzaamheden door eiseres uitgevoerd in een verhouding die vooral werd bepaald door de persoonlijke relatie die zij had met [naam 1] . Voor eiseres golden andere afspraken dan voor de andere werknemers. Eiseres is daarmee onder andere omstandigheden werkzaam geweest dan waaronder een vergelijkbare buitenstaander werkzaam zou zijn.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat wel van een gezagsverhouding tussen [naam 1] en haar sprake is geweest. Verwezen is naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 augustus 2017 [1] . Hieruit volgt dat het bij de vraag of sprake is van een gezagsverhouding gaat om de bevoegdheid om te kunnen controleren en instructies te geven. Met het bestaan van deze bevoegdheid is niet in tegenspraak dat in de praktijk geen of weinig opdrachten en instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat er van hem of haar wordt verwacht en de werkzaamheden naar behoren uitvoert, zodat bijsturing niet of beperkt nodig is. De arbeidsverhouding tussen eiseres en [afkorting] voldoet aan dit criterium. [naam 1] heeft in dat kader ook verklaard, wat door eiseres is beaamd, dat hij bevoegd was om opdrachten te geven en dat eiseres deze diende op te volgen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een tweetal verklaringen ingebracht van (oud) medewerkers van [afkorting] , te weten [naam 5] en [naam 6] . Uit deze verklaringen blijkt - kort gezegd - dat eiseres voor [afkorting] werkzaam was.
3.1
Ter zitting heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 24 januari 2018 [2] . In deze zaak ging het om een werkneemster die dezelfde werkzaamheden als eiseres verrichtte onder vergelijkbare omstandigheden. De CRvB heeft in deze uitspraak geconcludeerd dat, ondanks dat de werkneemster en de werkgever echtgenoten waren, van een gezagsverhouding sprake was. Volgens eiseres volgt uit deze uitspraak dat in haar zaak ook van een gezagsverhouding sprake is.
3.2
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij de vragen die haar tijdens de gesprekken op 11 en 15 november 2021 zijn gesteld niet (geheel) juist heeft beantwoord. Zij heeft, ook als gevolg van haar psychische gemoedstoestand, een groot aantal vragen verkeerd geïnterpreteerd en niet voldoende begrepen. Hierdoor is een vertekend beeld ontstaan. [naam 1] heeft in het inleidende beroepschrift van 10 januari 2021 de antwoorden van eiseres gecorrigeerd.
3.3
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het beroep zich ook richt tegen de beslissing op bezwaar van 5 november 2021. Deze beslissing heeft betrekking op een drietal besluiten van 26 juli 2021, 28 juli 2021 en 2 september 2021.
De beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
4. De van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage.
De beslissing op bezwaar van 5 november 2021
4.1
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het beroep zich ook richt tegen de beslissing op bezwaar van 5 november 2021. De rechtbank leidt dit echter niet af uit de stukken. Uit de inhoud van het inleidend beroepschrift dat door [naam 1] namens eiseres is ingediend, blijkt dat het beroep zich alleen richt tegen de afwijzing van de faillissementsuitkering, van de WAZO-uitkering en tegen de terugvordering van al betaalde WAZO-voorschotten. Het besluit van 5 november 2021 wordt daarin verder ook niet genoemd. Dit laatste geldt ook voor het aanvullend beroepschrift dat de gemachtigde van eiseres op 25 mei 2022 heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat het beroep geen betrekking heeft op het besluit van 5 november 2021. Dit besluit behoeft dan ook geen verdere bespreking.
Wat is in geschil?
4.2
Eiseres heeft een uitkering aangevraagd wegens het faillissement van [afkorting] en een WAZO-uitkering vanwege haar zwangerschap. In geschil is de vraag of zij kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en de WAZO (ZW), zodat zij recht heeft op beide uitkeringen. Daarvoor is vereist dat zij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot [afkorting] .
4.3
Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Er is dan sprake van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [3]
4.4
Het geschil spitst zich toe op de vraag of er tussen eiseres en [naam 1] sprake is geweest van een gezagsverhouding. In een situatie als deze, waarin eiseres een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een faillissementsuitkering en een WAZO-uitkering, ligt het in beginsel op haar weg om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat van een gezagsverhouding sprake is geweest.
Wanneer is er sprake van een gezagsverhouding?
4.5
In de uitspraak van de CRvB van 28 april 2016 [4] is overwogen dat de CRvB anders dan in het verleden niet langer tot uitgangspunt neemt dat het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen (ex)echtgenoten in de regel niet aannemelijk is wegens het gewoonlijk ontbreken van een gezagsverhouding. Overwogen is dat in zijn algemeenheid niet kan worden verondersteld dat van een gezagsverhouding in een arbeidsrelatie tussen (ex)echtgenoten (partners) geen sprake zal zijn. Dit dient in een concreet geval met inachtneming van alle voor het wel of niet aannemen van gezag relevante omstandigheden te worden beoordeeld. De familierelatie is wel een element dat mede betrokken dient te worden in de beoordeling. De CRvB heeft vervolgens in de uitspraak van 9 augustus 2017 overwogen [5] , dat voor het bestaan van een gezagsverhouding niet bepalend is of in de praktijk opdrachten worden gegeven, maar of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Met het bestaan van deze bevoegdheid is niet in tegenspraak dat in de praktijk geen of weinig opdrachten en instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat er van hem wordt verwacht en de werkzaamheden naar behoren uitvoert, zodat bijsturing niet of beperkt nodig is.
Is er sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en SMT?
4.6
De rechtbank stelt voorop dat zij bij haar beoordeling uitgaat van de verklaring van eiseres zoals zij deze op 11 en 15 november 2021 heeft afgelegd. Niet is gebleken dat eiseres, zoals zij stelt, een groot aantal vragen verkeerd heeft geïnterpreteerd en niet voldoende heeft begrepen. Allereerst heeft eiseres het verslag dat van haar verklaring is opgemaakt in concept getekend. Vervolgens heeft zij bij e-mailbericht van
24 november 2021 aanvullingen en wijzigingen op dit verslag gegeven. Deze aanvullingen en wijzigingen zijn zeer beperkt en zien niet op de inhoud van haar verklaring. In deze e-mail is ook niet genoemd dat eiseres (vanwege haar psychische toestand) niet juist heeft verklaard. Hiervan uitgaande maakt de toelichting/correctie die [naam 1] in zijn beroepschrift van 10 januari 2022 op de verklaring van eiseres heeft gegeven, niet dat de rechtbank eiseres niet aan deze verklaring kan houden. Dit geldt te meer nu de toelichting van [naam 1] slechts op onderdelen anders is, waardoor ook daarom geen reden bestaat aan de verklaring van eiseres te twijfelen.
4.7
Verweerder heeft aan het ontbreken van een gezagsverhouding tussen eiseres en [afkorting] het standpunt ten grondslag gelegd dat eiseres onder andere omstandigheden werkzaam is geweest dan waaronder een vergelijkbare buitenstaander werkzaam zou zijn. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit standpunt als volgt.
4.7.1
Allereerst is niet duidelijk geworden, ook niet ter zitting, waar de werkzaamheden van eiseres bij [afkorting] uit hebben bestaan. Van vaste werkzaamheden op vaste dagen of tijdstippen is niet gebleken. Eiseres heeft zelf ook verklaard dat er niet echt elementen in haar werk waren die zij dagelijks deed. Volgens eiseres werkte zij 5 á 6 dagen per week als het noodzakelijk was. Zij was voor de invulling van haar werkzaamheden veelal aangewezen op de opdrachten die [naam 1] haar gaf. De inhoud van die opdrachten en de tijd die daarmee gemoeid was, zijn echter niet inzichtelijk geworden. Er is ook op geen enkele wijze administratie bijgehouden van de uren die eiseres heeft gewerkt. De twijfel over de werkzaamheden van eiseres wordt versterkt door de verklaringen van de getuigen [naam 3] en [naam 4] , zoals weergegeven onder 1.3. Aan de verklaringen van [naam 5] en [naam 6] - die eiseres daar tegenover heeft gesteld – hecht de rechtbank weinig waarde. Beide verklaringen zijn kort, te weinig specifiek over de werkzaamheden van eiseres en daarbij niet ondertekend. Het is daarnaast opvallend dat eiseres een beroep doet op de verklaring van chauffeur [naam 6] . Zij heeft immers zelf verklaard dat de chauffeurs veelal op de weg waren en dus niets over haar werkzaamheden kunnen zeggen.
4.7.2
De onduidelijkheid over de werkzaamheden van eiseres geldt des te meer voor het werk dat eiseres vanaf 1 februari 2021 voor 40 uren per week zou hebben verricht. Eiseres heeft hierover zelf verklaard dat de werkzaamheden vanaf die datum ongeveer hetzelfde waren als voorheen, terwijl zij 8 uren per week extra werkzaam zou moeten zijn. De invulling van die 40 uren is vooral niet inzichtelijk geworden omdat eiseres heeft verklaard dat zij, anders dan voorheen, het laatste half jaar van de dienstbetrekking niet meer op kantoor werkzaam was. Daar komt nog bij dat er volgens haar eigen verklaring in die tijd vanwege Corona ook minder werk was dan daarvoor. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat eiseres de werkzaamheden, alsook de aard en inhoud daarvan, in de genoemde omvang van 32 en later 40 uren niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarentegen is het beeld ontstaan dat [naam 1] op basis van een (financieel) privébelang voor zijn (ex)-partner een functie heeft gecreëerd die op papier meer inhield dan in de praktijk.
4.7.3
In het verlengde van het voorgaande zijn er ook wat betreft het aan eiseres betaalde loon afwijkende omstandigheden - ten opzichte van wat voor andere werknemers gold -geconstateerd. Volgens eiseres deed zij een veelheid aan verschillende klusjes, variërend van administratief werk, schoonmaakwerk, het chauffeuren voor [naam 1] en het halen van broodjes. Opvallend is echter dat zij hier wel standaard hetzelfde bedrag aan maandelijks loon voor ontving. Daarbij is aan eiseres in april en mei 2020 een bedrag van € 1.000,- aan extra loon betaald. Als verklaring heeft eiseres hiervoor gegeven dat er mogelijk wat extra geld nodig was voor de kinderen. Het zomaar toekennen van extra loon aan een werknemer voor privézaken is ongebruikelijk en is toe te schrijven aan de relatie die eiseres en [naam 1] hadden. De ter zitting alsnog gegeven verklaring dat deze twee bedragen te duiden zijn als bonusbetalingen komt de rechtbank niet geloofwaardig voor omdat hiervoor elke onderbouwing ontbreekt.
4.7.4
Ook de plotselinge overgang van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is zeer ongebruikelijk. In samenspraak met [naam 1] is die nieuwe arbeidsovereenkomst opgesteld, waarbij meer uren en meer loon werd overeengekomen. Vermoedelijk is sprake geweest van een financieel belang. Het hogere salaris zou er volgens eiseres immers voor zorgen dat zij een hogere uitkering van het UWV zou krijgen. Het hogere loon werd daarbij overeengekomen terwijl, zoals hiervoor is overwogen, eiseres feitelijk geen extra werkzaamheden verrichtte. Wederom een afwijkende werkwijze die te verklaren valt door de relatie tussen eiseres en [naam 1] en hun gezamenlijke (privé)belangen.
4.7.5
Tenslotte is gebleken dat er geen registratie van de vakantiedagen van eiseres werd bijgehouden, terwijl dit bij de andere werknemers wel werd gedaan. Eiseres kon, anders dan gebruikelijk is binnen een dienstverband, zelf bepalen wanneer en voor hoe lang zij vakantie wilde. Ook hiervoor geldt dat dit een afwijkende werkwijze is, die door de relatie tussen eiseres en [naam 1] mogelijk werd gemaakt.
4.8
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank gebleken dat eiseres niet werkzaam is geweest onder omstandigheden als waaronder een vergelijkbare buitenstaander werkzaam zou zijn. Er is sprake geweest van een zodanige verwevenheid van zakelijke en privébelangen van eiseres en [naam 1] , dat hun arbeidsverhouding in overwegende mate werd beheerst door hun relatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daardoor niet aangetoond dat er sprake is geweest van een gezagsverhouding. Gelet op de uitspraak van de CRvB van 2017, kan immers niet gezegd worden dat eiseres, als degene die arbeid verricht, aan ‘een zeker gezag’ is onderworpen van de wederpartij. Het feit dat [naam 1] volgens eiseres bevoegd was haar opdrachten te geven, bij te sturen en haar aan te spreken als zij niet naar behoren haar taken uitvoerde, vormt in het licht van de onder 4.7.1 tot en met 4.7.5 vermelde feiten en omstandigheden onvoldoende grond voor het oordeel dat ondanks de liefdesrelatie duidelijk sprake was van werkgeversgezag [6] .
De stelling van eiseres dat voor het aannemen van een gezagsverhouding alleen vastgesteld hoeft te worden - kort gezegd - dat [naam 1] bevoegd was opdracht te geven aan eiseres en haar bij te sturen, gaat uit van een te beperkte omvang van dit begrip en legt de rechtspraak van de CRvB ook te beperkt uit. Zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen, moet de vraag of van een gezagsverhouding in een arbeidsrelatie tussen partners sprake is, immers worden beoordeeld met inachtneming van alle voor het wel of niet aannemen van gezag relevante omstandigheden.
4.9
De door eiseres aangehaalde uitspraak van 24 januari 2018 ziet op een andere situatie. In die zaak stond vast dat er tussen de betrokkene en haar werkgever duidelijke afspraken bestonden over de aard van de werkzaamheden en hoe en wanneer deze werden uitgevoerd. Zoals hiervoor onder 4.7.1 en 4.7.2 is overwogen heeft eiseres dit alles niet aangetoond en zijn er onduidelijkheden over de inhoud van de werkzaamheden die door eiseres zouden zijn verricht en ook of daarmee 32/40 uur per week kon worden ingevuld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aangehaalde uitspraak daarom niet één op één toepasbaar op de onderhavige zaak. Een beroep op deze uitspraak slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

5. Uit wat hiervoor onder 4.8 is overwogen volgt dat in de relatie tussen eiseres en SMT geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hieruit volgt dat eiseres ook geen werknemer was in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW en artikel 1:1 van de WAZO. Eiseres is om die reden terecht niet in aanmerking gebracht voor een faillissementsuitkering en een WAZO-uitkering.
6. De beroepen zijn ongegrond. De bestreden besluiten blijven dan ook in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De beroepen zijn ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, en mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. B.E. Martini, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
oudste rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet (WW)
Op grond van artikel 3 van de WW wordt als werknemer aangemerkt de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Op grond van artikel 61 van de WW heeft een werknemer recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
Wet arbeid en zorg (WAZO)
In art. 1:1 van de WAZO wordt geregeld dat de WAZO van toepassing is op (overheids)werknemers die, hetzij op grond van een arbeidsovereenkomst, hetzij op grond van een publiekrechtelijke aanstelling bij een (overheids)werkgever in dienst zijn.
Art. 1:1 van de WAZO laat de mogelijkheid open dat anders wordt bepaald. Daarvan is bijvoorbeeld sprake in artikel 3:6 van de WAZO, waaronder niet alleen werknemers vallen, maar ook aan hen gelijkgestelden. Kort gezegd gaat het daarbij om aanvragers die werknemer zijn in de zin van de werknemersverzekeringen (WAO/WIA, WW en ZW).
Met andere woorden, om in aanmerking te komen voor een uitkering in verband met zwangerschap, moet er sprake zijn van ofwel een dienstverband (waarbij de werkgever een uitkering voor de zwangere werknemer aanvraagt bij het UWV), ofwel er moet sprake zijn van een situatie waarin de aanvrager reeds een (WAO/WIA, WW of ZW-)uitkering ontvangt van het UWV. Tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof bestaat dan recht op een WAZO-uitkering in plaats van de oorspronkelijke uitkering.
Ziektewet
In artikel 3, eerste lid, van de ZW is bepaald dat de werknemer de natuurlijke persoon is die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785.
5.Verwezen wordt naar de uitspraak van de CRvB waarnaar door eiseres eveneens is verwezen, ECLI:NL:CRVB:2017:2799.
6.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1921.