ECLI:NL:RBOVE:2022:897

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
08/247937-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige, inclusief gevangenisstraf en schadevergoeding aan het slachtoffer

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontucht met een dertienjarig meisje. De man had een vooropgezet plan en loog over zijn leeftijd en identiteit. Hij reisde van ver om het meisje in Almelo te ontmoeten, waar hij in een parkeergarage verregaande seksuele handelingen met haar verrichtte. Na de handelingen gaf hij het slachtoffer honderd euro. Naast de gevangenisstraf moet hij het slachtoffer ruim 1.500 euro betalen en mag hij geen contact met haar opnemen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de gepleegde feiten. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor zedendelicten, maar de rechtbank vond de omstandigheden van de zaak ernstig genoeg om een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft ook een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/247937-21 (P)
Datum vonnis: 5 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1991 in [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 december 2021 en 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A. Aïssal, advocaat in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 22 maart 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte: seks heeft gehad met een dertienjarige dan wel ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 11 september 2021 te Almelo met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2007), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het leggen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis, althans zijn schaamstreek en/of
- het brengen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2021 te Almelo met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2007), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis, althans zijn schaamstreek, door die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft zich hierbij op de aangifte gebaseerd, die zij betrouwbaar acht, en die wordt ondersteund door de verklaringen van verdachte en diverse getuigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het primair tenlastegelegde, omdat er geen steunbewijs is voor het binnendringen en dus niet aan het bewijsminimum is voldaan. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, aangezien verdachte heeft bekend dat sprake was van het betasten en zoenen van [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Dat leidt in de regel en ook in deze zaak tot de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
4.3.2
Het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
4.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer] en verdachte leerden elkaar in augustus 2021 via Snapchat kennen. Op 11 september 2021 spraken beiden ’s middags met elkaar af in het centrum van Almelo. [slachtoffer] was op dat moment dertien jaar en verdachte was negenentwintig jaar.
Zij troffen elkaar in eerste instantie buiten op straat en vervolgens zijn zij samen in de auto van verdachte een nabijgelegen parkeergarage ingereden.
Tijdens de ontmoeting is gekust. Ook heeft verdachte [slachtoffer] over haar kleren betast.
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte lopen uiteen waar het er om gaat of er ook verdergaande seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
4.3.4
De verklaringen van [slachtoffer]
In het dossier bevinden zich een proces-verbaal van het “informatief gesprek zeden” en een proces-verbaal van verhoor als getuige.
Haar verklaringen houden het volgende in.
Verdachte vroeg tijdens de ontmoeting aan [slachtoffer] of hij haar een knuffel mocht geven. Dat vond ze goed. Vervolgens gaf verdachte haar een klein kusje op de mond. Daarna deed hij zijn arm over haar schouder. Hij begon haar te zoenen en zij deed mee. Hij deed daarbij zijn tong in haar mond. Hij begon aan haar borsten en billen te zitten over de kleren. Hij begon ook een beetje over de broek aan haar vagina te voelen. Hij pakte haar hand en legde haar hand op zijn broek op zijn piemel.
In de parkeergarage ging verdachte [slachtoffer] in de auto weer zoenen met de tong in de mond. Hij ging op zijn knieën voor haar zitten, maakte met instemming van [slachtoffer] de knoop van haar broek los en deed haar broek tot op haar knieën naar beneden. Hij deed haar onderbroek met zijn vingers naar de zijkant en begon haar te vingeren. Hij ging daarbij met zijn vinger in haar vagina. Hij begon toen ook haar clitoris te likken. [slachtoffer] ging daarna op zijn verzoek aan zijn piemel likken en een beetje zuigen. Zijn piemel was daarbij in haar mond en zij ging met haar mond heen en weer over zijn piemel. Met een hand wreef zij over het deel van zijn piemel dat niet in haar mond paste. Op enig moment zei hij dat er iemand aan kwam, duwde haar hoofd iets naar beneden en kwam klaar in haar mond. [slachtoffer] schrok en slikte het sperma door. Verdachte gaf haar vervolgens twee briefjes van vijftig euro.
4.3.5
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de ontmoeting [slachtoffer] heeft gekust en over de kleren onder meer haar borsten heeft betast. Verdergaande seksuele handelingen waarover [slachtoffer] verklaart hebben volgens verdachte niet plaatsgevonden.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is aan het bewijsminimum voldaan. De verklaring van [slachtoffer] vindt op specifieke punten steun in ander bewijsmateriaal, te weten de verklaring van verdachte, zodat de verklaring van [slachtoffer] niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Zo bevestigt verdachte dat hij en [slachtoffer] elkaar via Snapchat hebben leren kennen, dat zij elkaar hebben ontmoet op de betreffende middag, dat zij samen in de auto de parkeergarage in zijn gereden en dat hij [slachtoffer] heeft gekust en haar heeft betast over de kleren. Dat de verklaring van verdachte geen steun biedt aan het bestanddeel binnendringen doet daaraan niet af, aangezien niet vereist is dat voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig is.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De door [slachtoffer] afgelegde verklaringen vinden in belangrijke mate steun in de verklaring van verdachte, hetgeen bijdraagt aan de betrouwbaarheid. Verder is de rechtbank van oordeel dat haar verhaal gedetailleerd en authentiek is. Wat ook bijdraagt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring is, dat zij verklaart dat zij bepaalde seksuele handelingen fijn vond en dat zij verliefd was op verdachte. De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. De rechtbank zal bij haar oordeel dan ook uitgaan van de seksuele handelingen zoals door [slachtoffer] beschreven.
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 september 2021 te Almelo met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2007), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten en
/ofde billen en de vagina van die [slachtoffer] en
- het leggen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis
- het brengen van zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn tong tussen en over de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, met daarbij oplegging van de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met minderjarigen en een contact- en locatieverbod met [slachtoffer] , met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorbracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in het geval van een veroordeling een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorbracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte had een vooropgezet plan. Hij heeft in de eerste contacten met het slachtoffer gelogen over zijn leeftijd en een valse naam gebruikt. Hij is van de andere kant van het land naar Almelo gereden om met het slachtoffer af te spreken. Verdachte heeft vervolgens verregaande seksuele handelingen verricht in een parkeergarage met het slachtoffer, een heel jong meisje met een moeilijke thuissituatie, waardoor zij kwetsbaar was. Verdachte was door de voorafgaande chats met het slachtoffer ook op de hoogte van haar thuissituatie, onder andere dat haar moeder drugs gebruikt en dat het niet goed gaat met haar. Hij heeft haar gezoend, betast, gevingerd en aan haar vagina gelikt. Ook heeft hij zich laten pijpen en is hij voor het slachtoffer onverwacht in haar mond klaargekomen. Vervolgens gaf hij het slachtoffer honderd euro. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het dertienjarige slachtoffer geschonden. Hij heeft haar bovendien volstrekt respectloos behandeld. Het slachtoffer had nog geen eerdere seksuele ervaringen. Het slachtoffer zal de rest van haar leven door moeten met de wetenschap dat het handelen van verdachte in de parkeergarage tegen betaling van geld haar eerste seksuele ervaring was. De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan, dat hij misbruik heeft gemaakt van de verliefdheid van het slachtoffer en dat hij zijn eigen bevrediging voorop heeft gesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid genomen en heeft geen openheid van zaken gegeven. Integendeel, hij is na aanvankelijk zwijgen blijven volharden in zijn vervolgens ingenomen ongeloofwaardige stellingname dat hij niet zou hebben geweten dat het slachtoffer nog erg jong was, hij heeft de rechtbank willen doen geloven dat er weinig was gebeurd en dat het slachtoffer zou liegen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 februari 2022 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van zedendelicten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 februari 2022. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod en het vermijden van contact met minderjarigen.
De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel passend om verdachte er in de toekomst van te weerhouden dit soort strafbare feiten opnieuw te plegen. Ander dan door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank een locatieverbod niet noodzakelijk, aangezien de afstand tussen het woonadres van verdachte en het slachtoffer groot is en de veiligheid van het slachtoffer voldoende gewaarborgd wordt door de oplegging van een contactverbod.
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met daarbij bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.105,96 (tienduizendhonderdenvijf euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten ter hoogte van € 26,06;
- medische kosten ter hoogte van € 79,90.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering ten aanzien van de materiële schade voldoende is onderbouwd en dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 7.500,-, zodat dit bedrag dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak voor het primair ten last gelegde. Subsidiair heeft de verdediging voor het geval veroordeling voor het primair ten laste gelegde volgt, de gevorderde vergoeding van reiskosten en medische kosten niet betwist. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de verdediging aangegeven, dat het gevorderde bedrag bovenmatig is en dat de schade onvoldoende is onderbouwd. Evenwel is verdachte bereid om een door de rechtbank redelijk geschatte schadevergoeding te betalen onder verwijzing naar een door de verdediging vergelijkbaar geachte uitspraak waarin € 1.500,- als smartengeld werd toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadeposten met betrekking tot de materiële schade betreffende reiskosten in verband met medisch onderzoek ter hoogte van € 26,06 en medische kosten ter hoogte van € 79,90 zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding voor zover deze ziet op de materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 105,96 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 11 september 2021.
8.4.2
Immateriële schade
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Voor zover hier van belang komt deze schade voor toewijzing in aanmerking als er sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen [1] . Deze uitzonderingen zijn met name aan de orde in zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld kan worden toegewezen. Het vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is in die gevallen niet nodig [2] .
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van een uitzonderingssituatie zoals hierboven beschreven. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen voor de benadeelde partij, is zij ‘op andere wijze’ in haar persoon aangetast. Ter terechtzitting is voldoende komen vast te staan dat met het door verdachte gepleegde zedendelict een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het gaat immers om een meisje van destijds dertien jaar oud zonder eerdere seksuele ervaringen, dat voor de rest van haar leven door zal moeten met de wetenschap dat haar eerste seksuele ervaring de strafbare handelingen van verdachte waren waarvoor hij haar
€ 100,- gaf, waardoor zij in haar persoon is aangetast.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in ieder geval een bedrag van
€ 1.500,- als immateriële schadevergoeding billijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dezelfde datum als hiervoor bepaald. De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Hoewel een hoger immaterieel schadebedrag voorstelbaar is, is dat in dit stadium en in het licht van de verslaglegging van J. Teunissen (bijlage 1 bij het schadevergoedingsverzoek) zonder juridisch debat en mogelijk nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Het voeren van dat debat en het toelaten van nadere bewijsvoering zijn een onevenredige belasting van het strafgeding. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade verklaart de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 in Rotterdam op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek De Waag Rijnmond en/of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de (huis)regels en de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat volwassen mensen hierbij aanwezig zijn. Uitgezonderd zijn de eigen zoon en dochter van verdachte;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.605,96 (bestaande uit € 105,96 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.605,96 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.605,96, (zegge: zestienhonderdenvijf euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 26 (zesentwintig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 8.500,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. R.D.J. Visschers, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 20211429949. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , van 15 september 2021, voor zover inhoudende, zakelijke weergegeven, p. 54-61:
Zaterdag 11 september 2021 sprak ik met hem af in het centrum van Almelo. Hij ging op een muurtje zitten, dus ik deed dat ook. Hij vroeg of hij mij een knuffel mocht geven. Ik zei ja en toen had hij dat gedaan. Hij ging weer gewoon naast mij zitten en deed zijn arm over mijn schouder. Hij vroeg of hij mij een kusje mocht geven. Ik zei eerst dat ik dat niet wist, want dat had ik nog nooit gedaan. Hij heeft mij toen wel een klein kusje op mijn mond gegeven. Hij ging daarna tegen dat muurtje aan zitten. Ik deed dat ook. Hij deed weer zijn arm over mijn schouder. Hij begon mij te zoenen en ik deed wel gewoon mee. Hij zoende mij en deed daarbij zijn tong in mijn mond. Hij begon een beetje aan mijn lichaam te zitten, aan mijn borsten en mijn billen. Hij deed dat over mijn kleren. Ik vond het wel fijn en hij vroeg ook of het goed was. Hij begon ook een beetje te voelen bij mijn vagina, over mijn broek. Hij pakte mijn hand en legde met zijn hand mijn hand op zijn broek, op zijn piemel. Ik voelde dat zijn piemel stijf was. Hij legde zijn hand op mijn hand en bewoog zo mijn hand over zijn piemel. Toen maakte hij de knoop van zijn broek los. Hij pakte mijn hand weer en bracht mijn hand naar zijn blote piemel in zijn onderbroek. Ondertussen was hij bij mij over mijn lichaam aan het voelen, bij mijn vagina, over mijn kleren. Hij zoende mij in de auto weer, weer met zijn tong. Hij deed de knoop van mijn broek open en ik deed zelf mijn broek omlaag tot mijn knieën. Mijn onderbroek was nog aan. Hij deed mijn onderbroek met zijn vingers naar de zijkant, volgens mij voor mij naar links. Hij begon me een beetje te vingeren. Hij ging met zijn vinger in mijn vagina. Ik denk met zijn wijsvinger. Volgens mij was het met één vinger. Ik weet niet van welke hand. Hij bewoog met zijn vinger. Toen hij dat deed begon hij ook aan mijn clitoris te likken. Ik ging aan zijn piemel likken en een beetje zuigen. Zijn piemel was in mijn mond en ik ging heen en weer over zijn piemel, pijpen dus. Zijn handen waren naast zijn lichaam. Ik had één hand naast mijn lichaam en met de andere hand wreef ik over het deel van zijn piemel dat niet in mijn mond paste. Hij duwde mijn hoofd iets naar beneden en kwam klaar in mijn mond. Ik was geschrokken en ik had het sperma doorgeslikt.
2.
Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 22 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 11 september 2021 heb ik met [slachtoffer] afgesproken in Almelo. Ik heb haar gekust en geknuffeld.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de raadkamer d.d. 29 september 2021:
Er is op 11 september 2021 niet veel meer gebeurd dan zoenen en betasten. Ik heb de borsten alleen aangeraakt over de kleding.

Voetnoten

1.Hoge Raad d.d. 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793
2.Hoge Raad d.d. 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024