ECLI:NL:RBOVE:2022:694

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
08-226911-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige op manege

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 50-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. De man werd beschuldigd van het seksueel misbruiken van een 11-jarig meisje dat bij hem logeerde op de manege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere seksuele handelingen, waaronder het zoenen en betasten van het slachtoffer. De feiten vonden plaats tussen 1 december 2020 en 29 mei 2021. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar en ondersteunde deze met de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele punten in de tenlastelegging, waaronder het seksueel binnendringen met de penis, maar oordeelde dat de handelingen die hij had gepleegd, gekwalificeerd konden worden als seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-226911-21 (P)
Datum vonnis: 10 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1971 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J. Vlug, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing van de tenlastelegging conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 24 februari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 december 2020 tot en met 29 mei 2021 met de elfjarige [slachtoffer] die aan zijn zorg of waakzaamheid was toevertrouwd:
primair: seksuele handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
subsidiair: ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met
29 mei 2021 te Haaksbergen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in, althans tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 29 mei 2021 te Haaksbergen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 3 juni 2021 deed de moeder van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangifte bij de politie van seksueel misbruik door verdachte. [slachtoffer] ging iedere dinsdag, vrijdag en zaterdag naar de manege van verdachte. [slachtoffer] sliep vanaf december 2020 ieder weekend van vrijdag op zaterdag in de woning van verdachte en zijn partner. Op 29 mei 2021 vertelde [slachtoffer] aan haar moeder dat verdachte haar borsten had betast, haar op de mond had gekust en haar vagina had aangeraakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft dit gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] , die volgens haar betrouwbaar is. De verklaring van [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van verdachte zelf.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor het primair ten laste gelegde nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Hierover bevat het dossier alleen de verklaring van [slachtoffer] , welke verklaring niet betrouwbaar kan worden geacht. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Van 1 december 2020 tot en met 29 mei 2021 logeerde [slachtoffer] van vrijdag op zaterdag vaak in de woning van verdachte en zijn vriendin. In deze periode heeft verdachte [slachtoffer] vaker gezoend, bij haar borsten, billen en vagina betast en over haar clitoris gewreven.
De overwegingen van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat, gezien de jonge leeftijd van [slachtoffer] , zij tijdens het logeren in de woning van verdachte aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
Met betrekking tot de seksuele handelingen acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] , zoals zij die in de verhoorstudio heeft afgelegd, betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt. [slachtoffer] heeft gedetailleerd, specifiek, consistent en genuanceerd verklaard over de aard en de intensiteit van de handelingen die door verdachte zijn gepleegd, en ook de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden. Zij heeft daarbij belastend verklaard over verdachte, maar ook genoemd dat dat verdachte niet met zijn penis haar vagina is binnengedrongen. Wat ook bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] is dat zij diverse keren heeft gezegd dat zij iets niet meer wist.
De verklaring van [slachtoffer] vindt bovendien steun in de verklaring van verdachte zoals deze ter terechtzitting is afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft betast en over haar clitoris heeft gewreven. Ook over de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaats gevonden ondersteunt de verklaring van verdachte de verklaring van [slachtoffer] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het meermalen zoenen van [slachtoffer] , het meermalen betasten van haar borsten, billen en vagina en het meermalen wrijven over haar clitoris met zijn vingers. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] verdachtes penis heeft betast nu zij zelf heeft verklaard dat zij verdachtes penis steeds heeft afgeweerd. Ook acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht, gelet op bovenstaande. Evenmin heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte zijn penis tegen de vagina en tussen de schaamlippen van [slachtoffer] heeft gebracht. De rechtbank zal verdachte daarom van het derde en vijfde gedachtestreepje van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is hoe het wrijven over haar clitoris juridisch gekwalificeerd dient te worden.
De rechtbank overweegt dat onder seksueel binnendringen wordt verstaan ‘ieder binnendringen in het lichaam met een seksuele strekking’. Niet vereist is dat de vagina wordt binnengedrongen. Ook de grote en kleine schaamlippen vormen een natuurlijke lichaamsopening die kan worden binnengedrongen. Voor het aanraken van en het wrijven over de clitoris zal deze natuurlijke lichaamsopening van de grote en kleine schaamlippen moeten worden binnengedrongen. Verdachte moet hiervoor zijn vingers tussen de schaamlippen hebben gebracht. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de handelingen van verdachte zoals hiervoor omschreven, gekwalificeerd kunnen worden als seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 december 2020 tot en met
29 mei 2021 te Haaksbergen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het zoenen van die [slachtoffer] en
/of
- het betasten van de borsten en
/ofde billen en
/ofde vagina van die [slachtoffer] en
/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn vinger
(s
)tussen de schaamlippen
en/of in de vaginavan die [slachtoffer]
en/of
- het brengen van zijn penis in, althans tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair, het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit een behandeling inhoudt, en dat hij geen contact mag opnemen met [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Ook heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van handelingen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met de destijds 11-jarige [slachtoffer] . Toen [slachtoffer] bij verdachte op de manege logeerde en hij de zorg over haar had, heeft hij haar gezoend, haar borsten, billen en vagina betast en over haar clitoris gewreven. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en haar vertrouwen in hem op ernstige wijze beschaamd. Tevens heeft verdachte hiermee haar normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Daarnaast heeft hij ook het vertrouwen dat de ouders van [slachtoffer] in hem stelden zeer ernstig beschaamd. Uit de ter zitting door de moeder van [slachtoffer] voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte een enorme impact heeft gehad op [slachtoffer] en haar ouders en dat de gevolgen hiervan nog dagelijks merkbaar zijn. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft enkel zijn eigen behoefte vooropgesteld. De rechtbank neemt dit verdachte uitermate kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2022 niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke strafbare feiten.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende over verdachte opgemaakte rapportages.
Uit het Pro Justitia rapport van 15 februari 2022, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, komt naar voren dat er bij verdachte geen psychische problematiek is geconstateerd. Om die reden is geen sprake van een vermindering van de toerekenbaarheid, waardoor geadviseerd wordt om het ten laste gelegde volledig toe te rekenen. Daarnaast zijn er nauwelijks risicofactoren geconstateerd en wordt de kans op recidive als laag ingeschat. Vanuit forensisch oogpunt zijn er geen aanknopingspunten geconstateerd voor een behandeling.
Uit het reclasseringsrapport van 16 februari 2022, opgemaakt door A.M.F. Snellink, komt naar voren dat verdachte voldoende tot inkeer lijkt gekomen door alle gevolgen die hij inmiddels heeft ondervonden. Inzet vanuit de reclassering lijkt in dit opzicht niets bij te dragen aan een verdere verlaging van het recidiverisico. Verdachte had zijn leven voor de aanhouding op orde. Hij had een stabiele woon- en werksituatie, een goede relatie, een solide inkomen en voldoende sociale contacten. Na de aanhouding is de relatie met zijn vriendin in stand gebleven en is het bedrijf nog draaiende.
Straf
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] met zijn penis, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren, passend en geboden is. De rechtbank legt een voorwaardelijk strafdeel op om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een contactverbod en een locatieverbod als bijzondere voorwaarden verbinden. De verdediging heeft geen bezwaar gemaakt tegen oplegging van deze bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam 1] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.222,79, waarvan € 222,79 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en integraal toegewezen dient te worden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade bovenmatig is, nu vrijspraak is bepleit voor het primair tenlastegelegde seksuele binnendringen. Ook is geen psychische schade bij het slachtoffer gesteld of aangetoond, waardoor een bedrag van maximaal € 2.500,00 voor toewijzing vatbaar is. De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de verzochte materiële schade voor toewijzing vatbaar is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
Het bestaan van materiële schade is aannemelijk en de omvang is voldoende onderbouwd. De gevorderde materiële schade is bovendien niet weersproken. De rechtbank zal het gevorderde (€ 222,79) daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten de laatste dag van de bewezenverklaarde periode: 29 mei 2021.
Immateriële schade
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Voor zover hier van belang komt deze schade voor toewijzing in aanmerking als er sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1] Deze uitzonderingen zijn met name aan de orde in zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld kan worden toegewezen. Het vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is in die gevallen niet nodig. [2]
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van een uitzonderingssituatie zoals hierboven beschreven. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, is zij ‘op andere wijze’ in haar persoon aangetast. Ter terechtzitting is voldoende komen vast te staan dat met het door verdachte gepleegde zedendelict een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, waardoor zij in haar persoon is aangetast. Zij heeft immers op jonge leeftijd seksuele handelingen moeten dulden.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 10.000,00 gevorderd. De rechtbank zal, met inachtneming van het hiervoor overwogene, gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2021. De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.222,79 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2021, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 66 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 248 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair, het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 5 (vijf) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ;
- zich niet ophoudt binnen een straal van 500 meter van de woning, gelegen aan [adres 2] ;
- draagt de politie op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 6.222,79 (zegge: zesduizend tweehonderdtweeëntwintig euro en zevenennegentig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
29 mei 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van de betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 6.222,79 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 mei 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt,
gijzelingvoor de duur van
66 (zegge: zesenzestig) dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalde dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2022.
Buiten staat
Mrs. A. van Holten en S.M. Milani zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021244109. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 12 augustus 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 38 tot en met 58):
Op 8 juni 2021 om 09.55.26 uur, werd (zie proces-verbaal studio) gehoord:
Naam: [slachtoffer]
Voornaam: [slachtoffer]
Geboorteplaats en datum: [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
Woonplaats en adres: [adres 2]
De vragen van de interviewer worden aangeduid met V en de antwoorden van de betrokkene met A.
V: Nu zeg jij dat je bent misbruikt door [verdachte] . Is dat 1 keer of vaker gebeurd?
A: Vaker.
V: En waar is dat gebeurd?
A: Bij een stal. En dat is weer in Haaksbergen.
V: Vertel mij daar eens alles over. Over dat aan jou zitten.
A: Nou hij ging van top tot teen aan mij zitten.
V: En wat bedoel je daarmee van top tot teen?
A: Ja van de schouders tot ongeveer de knieën.
V: En waar heeft die je allemaal aangeraakt?
A: Borsten, plassertje.
V: Billen heb je ook nog.
A: Daar is die ook geweest.
V: Oké dus ongeveer een half jaar ben je voor het eerst begonnen dat je daar ging slapen. Weet je nog ongeveer in wat voor een periode dat was. In wat voor een maand?
A: Het was ongeveer kerst geloof ik.
V: Want hoe begon dat dan?
A: Gewoon een beetje aan mij zitten. Een beetje knuffelen. En toen bouwde dat steeds meer op.
V: Wanneer was de laatste keer dat hij iets bij jou deed wat je niet leuk vond?
A: Euh, 3 weken geleden.
V: Oké. En aan je zitten op welke momenten deed die dat dan?
A: Vooral veel ’s nachts. Ja af en toe ’s avonds als zij er niet was.
V: Als zij er niet was [naam 2] , dan deed ie het ook wel eens.
A: Mm.
V: En waar waren jullie dan als [naam 2] er niet was en hij zat aan jou?
A: In zijn slaapkamer.
V: En toen hij begon met aan je zitten wat je niet zo leuk vond. Waar zat hij dan aan wat je niet leuk vond?
A: Aan mijn borsten en toen ging die naar mijn plassertje toe.
V: Van mijn borsten ging die heel langzaam naar beneden aan mijn plasser zitten. En dat vond ik niet helemaal leuk.
V: Wat doet die dan bij je plasser?
A: Dan gaat die heen en weer. Dan probeert die mij een beetje lekker te maken (noot verbalisant: [slachtoffer] legt beide handen vlak op elkaar en beweegt de bovenste hand heen en weer).
V: En waar zit die dan met zijn hand?
A: Op het plekje waar vrouwen het altijd fijn vinden.
V: Heeft hij wel eens geprobeerd met jou lippen te kussen?
A: Ja.
V: En waar kuste die jouw dan?
A: Vooral veel op mijn mond.
V: En is het wel eens gelukt dat die jou heeft geraakt?
A: Ja.
V; En is dat 1 keer of vaker gebeurd dat die jou heeft geprobeerd te kussen?
A: Vaker.
V: En volgens mij zei jij billen ook. Wat heeft die bij je billen gedaan?
A: Ja hij heeft mij eigenlijk een massage gegeven van rug tot billen.
V: En is dat 1 keer gebeurd de massage?
A: 2 keer.
V: En wat ik ook nog even wil weten is dat die jouw borsten aanraakte. En wat deed die dan precies bij je borsten?
A: Gewoon erover heen wrijven en af en toe en beetje knijpen.
V: En op welke borsten deed die dat. Linker, rechter of allebei.
A: Allebei.
V: En dan bedoel je hiermee raakt die je plasser of hiermee raakt die je plasser?
A: Met de vingers.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
[slachtoffer] logeerde vanaf de kerst van 2020 ongeveer bij ons. Op de momenten dat [slachtoffer] bij mij in bed kwam liggen, kroelde ik haar over haar lichaam zodat ze rustig werd. Ik heb ook over haar buik gewreven. Ook heb ik over haar vagina gewreven. Met kroelen bedoel ik wrijven. Zij begon zwaar te ademen. Ik heb haar over haar clitoris gestreeld. Dit is een paar keer gebeurd. Ik heb haar borsten aangeraakt met mijn arm en hand. Ik heb haar vastgehouden bij de billen. Wij hadden een soort vader en dochter relatie.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
2.Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.