ECLI:NL:RBOVE:2022:612

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
ak_21_1274
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag forensenbelasting en de afhankelijkheid van het tarief van de WOZ-waarde

In deze zaak gaat het om de opgelegde aanslag forensenbelasting aan eisers voor het jaar 2019, die door de gemeente Ommen is vastgesteld op € 1.310,-. Eisers, die hun hoofdverblijf in Gouda hebben, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 december 2021, waarbij eisers aanwezig waren en de gemeente vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak gelijktijdig behandeld met een andere procedure, maar heeft in deze uitspraak apart geoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar op grond van de Gemeentewet bevoegd is om forensenbelasting te heffen en dat de tariefstelling afhankelijk mag zijn van de WOZ-waarde. Eisers betogen dat deze praktijk in strijd is met de wet, omdat het tarief afhankelijk zou zijn van het vermogen. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder een arrest van de Hoge Raad, waarin is bevestigd dat de WOZ-waarde een legitieme heffingsmaatstaf is voor de forensenbelasting. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 21/1194
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiseres](eiseres)
en [eiser](eiser),
wonende te [woonplaats] ,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen,verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Aan eiseres is voor het jaar 2019 een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 1.310,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2021 heeft verweerder het tegen de beschikking door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is door eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met procedurenummer 21/1274.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
In de zaken wordt apart uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

1. Eisers zijn eigenaar van een gemeubileerde woning gelegen aan de [adres]
te Ommen (hierna: de woning). Eisers hebben hun hoofdverblijf buiten de gemeente Ommen, namelijk in de gemeente Gouda.
2. In geschil is of de aanslag forensenbelasting terecht aan eisers zijn opgelegd.
3. Op grond van het bepaalde in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet (GW) kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4. Op grond van artikel 223 van de GW kan een forensenbelasting worden geheven. Met de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2019 (hierna: de Verordening) heeft de raad van de gemeente Ommen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf van de onroerendezaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld.
5. Niet in geschil is dat aan deze voorwaarden is voldaan en dat het belastbare feit zich in belastingjaar 2019 heeft voorgedaan.
6. Eisers betogen dat verweerder niet-ontvankelijk is, nu verweerder blijkens een brief van 15 december 2020 de zaak zou aanhouden tot na de uitspraak op het door hen ingestelde hoger beroep inzake de forensenbelasting 2018. Verweerder heeft ten onrechte eerder beslist.
Verder betogen eisers dat de Verordening in strijd is met de GW, omdat de tariefstelling van de forensenbelasting afhankelijk wordt gemaakt van het vermogen. Eisers stellen zich daarbij op het standpunt dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar ten onrechte een beroep heeft gedaan op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2015 [1] in welke uitspraak ten onrechte wordt overwogen dat het begrip vermogen niet is gedefinieerd. Het begrip vermogen wordt volgens eisers op een indirecte manier gedefinieerd zoals bevestigd door de persvoorlichter van de rijksoverheid die schrijft dat de WOZ-waarde van een recreatiewoning tot het (indirect) vermogen behoort. Bij de uitspraak op bezwaar verwijst verweerder naar de memorie van toelichting van de totstandkoming van het huidige artikel 219 van de GW echter dit stuk is niet (eenvoudig) terug te vinden op de site van de overheid. Dat zoals verweerder bij uitspraak op bezwaar aangeeft de WOZ-waarde ook grondslag is voor andere gemeentelijke belastingen is niet relevant. Ten slotte heeft verweerder niet bewezen dan wel aannemelijk gemaakt dat de bestreden aanslag is getoetst aan het gelijkheidsbeginsel.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Het betoog van eisers dat ertoe strekt dat verweerder te vroeg zou hebben beslist, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is van een rechtsregel of -beginsel waaruit volgt dat verweerder in dit geval niet op 29 juni 2021 mocht beslissen.
8.2
Ten aanzien van het betoog over de tariefstelling, wordt het volgende overwogen. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2021 [2] , waarin onder meer in rechtsoverweging 4.2 is overwogen dat een gemeente voor de forensenbelasting het tarief afhankelijk mag maken van de WOZ-waarde.
8.3
Verder heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Gerechtshof) op 24 augustus 2021 [3] uitspraak gedaan in het hoger beroep ingesteld door eisers tegen de uitspraak van deze rechtbank van 30 juli 2020 betreffende de aan eiseres opgelegde aanslag forensenbelasting voor het jaar 2018. In die zaak had eiseres ook bestreden dat de voor de woning vastgestelde WOZ-waarde een toegestane heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting is.
Het Gerechtshof heeft, onder verwijzing naar voormeld arrest van de Hoge Raad, geconcludeerd dat de voor de woning vastgestelde WOZ-waarde een toegestane heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting is. Daarbij is overwogen dat het
begrip vermogen kan worden omschreven als de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden (vgl. artikel 3 lid 2 Wet op de vermogensbelasting 1964 (tot 2001) en het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal). Daarmee is een tariefstelling die gerelateerd is aan uitsluitend de waarde van één bepaald vermogensbestanddeel – de WOZ-waarde van een onroerende zaak – en met voorbijgaan aan eventuele daarmee verband houdende schulden en eventuele andere bezittingen, niet aan te merken als een heffing die afhankelijk is van het vermogen, aldus het Gerechtshof.
8.4
De rechtbank ziet in wat eisers in deze procedure hebben aangevoerd, geen reden om van de hiervoor weergegeven jurisprudentie af te wijken.
8.5
Wat betreft het gestelde niet (eenvoudig) kunnen terugvinden van de memorie van toelichting inzake de totstandkoming van het huidige artikel 219 van de GW, overweegt de rechtbank dat kamerstukken zoals een memorie van toelichting terug te vinden zijn op de website www.overheid.nl. Verweerder kon bij de uitspraak op bezwaar volstaan met verwijzing naar de memorie van toelichting inzake de totstandkoming van de forensenbelasting, waarvan datum publicatie, vergaderjaar, dossier- en ondernummer staan vermeld in de daarbij tevens vermelde en gepubliceerde uitspraak van het Gerechtshof van 13 oktober 2015.
8.6
Ten slotte is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting hebben eisers aangegeven dat het er niet om gaat dat sprake is van ongelijke behandeling, maar dat verweerder heeft verzuimd aan dit, alsook aan andere algemene beginselen van bestuur, te toetsen. Reeds omdat gesteld noch gebleken is dat de aanslag in strijd is met deze algemene rechtsbeginselen, kan het betoog van eisers niet tot een gegrond beroep leiden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
de griffier, de rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.ECLI:NLGHARL:2015:7654