ECLI:NL:RBOVE:2022:601

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
ak_21_521
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht op Ziektewet-uitkering en de aard van de dienstbetrekking van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een conciërge op een basisschool, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over het recht op een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser was per 7 november 2019 ziek gemeld en had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om hem niet in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering. Het UWV stelde dat eiser een doorlopend dienstverband had voor onbepaalde tijd, waardoor hij geen recht had op een ZW-uitkering. Eiser betwistte dit en stelde dat er sprake was van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen, waarvan er één was geëindigd.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 8 februari 2022, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen, maar dat het ging om een tijdelijke wijziging in de bestaande arbeidsovereenkomst. De rechtbank volgde het standpunt van het UWV en concludeerde dat eiser geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zijn werkgever een loondoorbetalingsverplichting had tijdens zijn ziekte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter J.H.M. Hesseling en is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Bijlsma,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser per
7 november 2019 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser werkt als conciërge op een basisschool van Stichting [naam Stichting] voor ongeveer 36 uur per week. Hij heeft op 13 juli 2020 aan verweerder doorgegeven dat hij zich op 7 november 2019 ziek heeft gemeld.
Het standpunt van verweerder
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser van 7 november 2019 (en dus ook vanaf 1 augustus 2020, de datum waarom de tijdelijke uitbreiding van zijn werkzaamheden was geëindigd) geen ZW-uitkering krijgt, omdat er nog een doorlopend dienstverband is voor onbepaalde tijd. Eisers werkgever heeft dan ook een loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte van eiser. Volgens verweerder is niet duidelijk kenbaar gemaakt dat eiser en werkgever aan de te onderscheiden onderdelen van de arbeidsverhouding afzonderlijke rechtgevolgen hebben willen verbinden. Er is namelijk geen apart op schrift gestelde arbeidsovereenkomst waarin een maximumduur staat, de arbeidsomvang is beschreven en de reden waarom de arbeidsovereenkomst is aangegaan, is beschreven. Er is dan ook geen sprake van afzonderlijke dienstverbanden. De ‘Bijlage bij akte van benoeming’ is een wijziging van de al bestaande arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, aldus verweerder.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stel zich op het standpunt – samengevat weergegeven – dat hij recht heeft op een ZW-uitkering. Eiser heeft aanspraak op een ZW-uitkering over een werktijdfactor van 0,1 bij basisschool [naam 1] en over een werktijdfactor van 0,4 bij basisschool [naam 2] . Eiser voldoet aan de voorwaarden die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 18 augustus 2016 [1] stelt. De brief van 6 juni 2019 kan worden aangemerkt als een overeenkomst, contract of akte waarin de tijdelijke uitbreiding van de uren bij basisschool [naam 1] (0,1) en basisschool [naam 2] (0,4) worden vastgelegd. Ook wordt voldaan aan de voorwaarde dat de reden van de tijdelijke uitbreiding wordt genoemd, namelijk dat werkgever gedurende de periode van de tijdelijke uitbreiding wil dat eiser laat zien dat hij duurzaam inzetbaar is en dat zijn korte frequente verzuim binnen redelijke marges blijft. Als dat het geval is, worden de tijdelijke contracten per 1 augustus 2020 omgezet in contracten voor onbepaalde tijd.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd aan de verzekerde die recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW - voor zover hier van belang - wordt aan de verzekerde van wie de dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3 van de ZW, binnen het in het vijfde lid van artikel 29 van de ZW genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling
5.1
In geschil is of sprake is geweest van één dienstbetrekking waarvan de arbeidsduur tijdelijk is gewijzigd, zoals verweerder stelt, of dat sprake is van twee afzonderlijke dienstbetrekkingen waarvan er een is geëindigd, zoals eiser stelt. Alleen in het laatste geval is voldaan aan het vereiste voor een recht op ziekengeld uit hoofde van artikel 29, tweede lid, onder c, van de ZW dat de dienstbetrekking is geëindigd.
5.2
De CRvB heeft eerder overwogen [2] dat als partijen met afzonderlijke arbeidsovereenkomsten duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke, en in die arbeidsovereenkomsten uiteengezette, rechtsgevolgen hebben willen verbinden, moet worden gesproken van te onderscheiden dienstbetrekkingen, ook als de werkzaamheden in beide dienstverbanden niet van elkaar verschillen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat er niet van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen bij één en dezelfde werkgever moet worden uitgegaan als geen sprake is van wezenlijke verschillen in de afgesproken arbeid en er geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden.
5.3
Van belang is dus de vraag of eiser en zijn toenmalige werkgever duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke - en in die arbeidsovereenkomsten uiteengezette - rechtsgevolgen hebben willen verbinden.
5.4
In de brief van 4 juni 2018 van Stichting [naam Stichting] staat dat eisers tijdelijke aanstelling van een werktijdfactor van 0,4 bij bassischool [naam 1] met ingang van 1 augustus 2018 wordt omgezet in een vaste aanstelling. Daarnaast is aan eiser meegedeeld dat hij tot 1 augustus 2019 een tijdelijke uitbreiding van een werktijdfactor van 0,4 van zijn werkzaamheden bij basisschool [naam 2] krijgt.
In de brief van 6 juni 2019 van Stichting [naam Stichting] staat dat eiser voor het schooljaar 2019-2020 bovenop zijn benoeming van een werktijdfactor van 0,4 bij bassischool [naam 1] een tijdelijke urenuitbreiding van een werktijdfactor 0,1 krijgt. Daarnaast krijgt eiser voor datzelfde schooljaar een tijdelijke uitbreiding van zijn werkzaamheden tot 1 augustus 2020 van een werktijdfactor van 0,4 bij basisschool [naam 2] .
Ook is in de brief van 6 juni 2019 aangegeven dat eisers totale werktijdfactor voor het schooljaar 2019-2020 uitkomt op een werktijdfactor van 0,9. Hiervan is de werktijdfactor van 0,4 een vaste aanstelling en de werktijdfactor van 0,5 een tijdelijke urenuitbreiding voor de duur van één jaar. Daarbij is aangegeven dat indien eiser in het schooljaar 2019-2020 laat zien dat hij duurzaam inzetbaar is en dat zijn korte, frequente ziekteverzuim binnen redelijke marges blijft, de totale werktijdfactor van 0,9 met ingang van 1 augustus 2020 definitief aan hem wordt toegekend. In de ‘Bijlage bij akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs’ van 30 augustus 2019, behorend bij de ‘Akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs’ van 19 juni 2018 is dit vervolgens vastgelegd.
5.5
Uit de bewoordingen van de hiervoor aangehaalde brieven en de ‘Bijlage bij akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs’ volgt niet dat eiser en ex-werkgever nadrukkelijk een ander rechtsgevolg hebben willen verbinden aan de te onderscheiden delen van de arbeidsverhouding. Het gaat om een tijdelijke wijziging in de al bestaande overeenkomst. De enkele omstandigheid dat de urenuitbreiding tijdelijk was om te kijken of eiser de uitbreiding aan kon en niet te vaak ziek was, maakt niet dat sprake is van afzonderlijke rechtsgevolgen. De rechtbank is ook niet gebleken van verschillende arbeidsvoorwaarden. Van wezenlijke verschillen in de arbeid was ook geen sprake. Bij beide overeenkomsten verrichtte betrokkene de functie van conciërge. Er is dan ook geen sprake geweest van de beëindiging van een dienstbetrekking. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser geen recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:550.