ECLI:NL:RBOVE:2022:573

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
08.017235.21 en 08.082721.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor stalking, brandstichting en diefstal

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 212 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De man werd schuldig bevonden aan stalking van zijn ex-vriendin, waarbij hij haar herhaaldelijk bedreigde en seksueel getinte foto's van haar op sociale media plaatste. Dit leidde tot contact van onbekenden met de vrouw. Daarnaast heeft hij op 16 januari 2021 brand gesticht in de schuur van de ouders van de vrouw, waarbij hij ook goederen heeft gestolen, waaronder een fiets en een scooter. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke brandstichting, diefstal en belaging. Naast de gevangenisstraf moet de man zich onder andere klinisch laten behandelen en krijgt hij een contactverbod opgelegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.017235.21 en 08.082721.21 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Datum vonnis: 1 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats 1] ,
verblijvende in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te
Zuidlaren

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 november 2021 en 15 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Menouar en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

In de zaak met
parketnummer 08.017235.21komt de verdenking er na een nadere omschrijving van de tenlastelegging op 2 november 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 16 januari 2021 in Kampen, al dan niet samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: opzettelijke brandstichting in een schuur, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 2 primair: diefstal van een fiets, oplaadkabels voor een e-bike en een scooter;
feit 2 subsidiair: vernieling van een scooter;
feit 3: vernieling van een autoruit;
en als feit 4, dat verdachte in de periode van 16 januari 2020 tot en met 16 januari 2021 [aangever 1] heeft gestalkt.
In de zaak met
parketnummer 08-082731-21komt de verdenking er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 december 2020 een telefoonlader heeft gestolen bij de [supermarkt] in Kampen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
In de zaak met parketnummer 08.017235.21
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2021, te Kampen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een houten schuur/berging welke stond achter de woning van de [adres 1] , door open vuur in aanraking te brengen met papier, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat/die schuurtje/berging geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in het/de schuurtje/berging bevindende goederen (o.a. frituurpan, tuingereedschap, vriezer en/of in de vriezer bevindende goederen en/of een electrische fiets) en/of nabij gelegen schuttingdeur en/of schutting en/of in de nabijheid bevindend ander schuurtje en/of andere goederen welke in de nabijheid stonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 16 januari 2021, te Kampen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een schuur
achter de woning van de [adres 1] heeft weggenomen een fiets en/of een adapter en/of oplaadkabels en/of een scooter, in elk geval enige goederen, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 2] en/of [aangever 1] en/of
[aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 16 januari 2021, te Kampen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk en wederrechtelijk een fiets (Cortina), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar
mededader(s), te weten aan [aangever 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door die fiets uit een
schuur/berging te halen en elders in het water te gooien of te duwen en/of een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [aangever 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door die scooter uit een schuur/berging te halen, de kappen van die scooter te vernielen of te verbreken en/of de bedrading van die scooter door te knippen en/of los te trekken en/of te vernielen en/of die scooter elders in het water te gooien of te duwen;
3.
hij op of omstreeks 16 januari 2021, te Kampen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [aangever 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2020 tot en met 16 januari 2021, te Kampen en/of te Almere, althans (telkens) in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever 1] , door -zakelijk weergegeven- (telkens) door gebruik te maken van verschillende telefoonnummers en accounts, via Instagram en/of Whats app en/of per telefoon, veelvuldig contact te zoeken met die [aangever 1] en/of die [aangever 1] te bedreigen en/of te intimideren en/of te beledigen en/of door op Telegram/Snap chat/Instagram/Marktplaats, althans op de sociale media, berichten te plaatsen met de volgende teksten "Als je een lekere kanker hoertje zoekt, net als zei" en/of " [aangever 1] , 17 jaar is kech en houdt van anaal" en daarbij het telefoonnummer van die [aangever 1] en/of snapchat account te vermelden en/of andere berichten van soortgelijke aard of strekking en/of seksueel getinte foto's te plaatsen en/of daarbij te verwijzen dat die van die [aangever 1] zijn en/of te dreigen dat hij seksueel getinte foto's van die [aangever 1] zal gaan plaatsen op de sociale media, met het oogmerk die [aangever 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
In de zaak met parketnummer 08.082721.21
hij op of omstreeks 15 december 2020 te Kampen een (telefoon)oplader, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [supermarkt] , gevestigd op/aan de [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de klachttermijn van artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ruim is overschreden. Al op 13 juli 2020 heeft de aangeefster een melding bij de politie gedaan van belaging door verdachte. De aangeefster heeft verklaard dat verdachte van 16 januari 2020 tot 13 mei 2020 continu contact met haar zocht. De ten laste gelegde gedragingen dateren verder van rond juli 2020 en de aangeefster heeft daarvan ook op dat moment kennis genomen. De formele klacht is echter pas gedaan op 19 januari 2021. Mede gezien het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2018 met ECLI:NL:HR:2018:2242 dient de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging. De officier van justitie is het niet eens met het formalistische standpunt van de raadsman en heeft er op gewezen dat zelfs het ontbreken van een klacht niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Uit het dossier blijkt de uitdrukkelijk wens van de aangeefster dat vervolging wordt ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster op 19 januari 2021 aangifte heeft gedaan van belaging (pagina 42 tot en met pagina 48 van het proces-verbaal) en de uitdrukkelijke wens tot vervolging van de verdachte ook op 19 januari 2021 heeft kenbaar gemaakt met het indienen van een klacht (pagina 57 van het proces-verbaal).
Uit de aangifte volgt dat de belaging volgens de aangeefster heeft plaatsgevonden tussen 16 januari 2020 en 16 januari 2021 om 08:00 uur. Op 16 januari 2021 omstreeks 04:38 uur heeft verdachte brand gesticht in de schuur van de ouderlijke woning van de aangeefster, naar eigen zeggen omdat hij boos was op de aangeefster en ‘payback’ wilde. In de tenlastelegging is ‘
16 januari 2021’ ook als einddatum opgenomen.
Gelet op de aard van het in artikel 285b Sr omschreven misdrijf van belaging en het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:667) is de rechtbank van oordeel dat de klacht binnen drie maanden na de datum waarop de laatste last of hinder veroorzakende gedraging plaatsvond moet worden ingediend. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de klacht tijdig ingediend.
Dat de aangeefster al op 13 juli 2020 een melding van belaging heeft gedaan bij de politie en het zwaartepunt wat betreft frequentie van de belaging in de periode van 16 januari 2020 tot 13 mei 2020 zou hebben gelegen maakt dat niet anders. Uit de klacht blijkt immers dat verdachte volgens de aangeefster haar ook na de melding op 13 juli 2020 is blijven belagen. De aangeefster verklaart hierover: ‘
Daarna heeft hij op Telegram mijn naam, mijn instagram account en mijn snapchat account gebruikt onder foto's van dames in sexy lingerie. Daarbij heeft hij mensen verwezen contact op te nemen met mij door ook mijn telefoonnummer erbij te zetten.’ (pagina 57 van het proces-verbaal). Deze feiten komen ook tot uitdrukking in de tenlastelegging. Los van de vraag of bij een klachtdelict de keuze van de steller van de tenlastelegging wat betreft verweten gedragingen relevant is voor de vraag of de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging, constateert de rechtbank dat in de tenlastelegging ook gedragingen zijn opgenomen die na juli 2020 zouden hebben plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Omdat de klacht tijdig is ingediend en er ook geen andere omstandigheden zijn die tot een andere beslissing moeten leiden, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging.
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert alle ten laste gelegde feiten te bewijzen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen bij feit 1 in de zaak met parketnummer 08.017235.21. Dat de belaging door vrienden of de broer van verdachte is gepleegd, zoals verdachte zelf heeft verklaard, is gezien de inhoud van de berichten niet aannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsmanstelt zich op het standpunt dat verdachte van belaging moet worden vrijgesproken, omdat verdachte ontkent dat hij op social media het ten laste gelegde bericht of andere vergelijkbare berichten heeft geplaatst. Niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat deze berichten door verdachte zijn geplaatst.
Wat betreft de andere feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het bij feit 1 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 ten laste gelegde medeplegen en de in de tenlastelegging opgenomen ‘elektrische fiets’. Onduidelijk is namelijk of de elektrische fiets in de schuur aanwezig is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 2 november 2021;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , pagina 106 en 107;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek brandonderzoek plaats delict, pagina 187 en 188.
Uit het onderzoek van de politie en de verklaring van de verdachte blijkt niet dat verdachte de brandstichting in een nauwe en bewuste samenwerking met iemand heeft gepleegd. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is betoogd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat tijdens de brand een elektrische fiets in de schuur aanwezig was. Dat verklaart de aangever in onder andere zijn aangifte, en ook uit de verklaring van de verdachte volgt dat de fiets tijdens de brand aanwezig was in de schuur: ‘
die fiets en die scooter namen we mee naar het water. We zeiden nog die elektrische fiets niet, want die vond ik duur’ (pagina 224). Ook medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij tijdens de diefstal (waar hij wel bij betrokken was), gepleegd kort voor de brandstichting, een elektrische fiets in de schuur zag staan (pagina 254 en nogmaals op pagina 266).
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 2 november 2021;
- het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 3] , pagina 109 en 110;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , pagina 113 tot en met 115.
4.3.3
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 2 november 2021;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , pagina 106 en 107.
De rechtbank overweegt dat de rol van medeverdachte [medeverdachte] als medeplichtige aan dit feit is gekwalificeerd. Er is geen bewijs dat verdachte deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders heeft gepleegd. Van het ten laste gelegde medeplegen zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
4.3.4
Ten aanzien van feit 4
Bewijsmiddelen
Door [aangever 1] is aangifte [2] gedaan omdat verdachte haar tussen 16 januari 2020 en 16 januari 2021 zou hebben gestalkt. In haar aangifte verklaart [aangever 1] dat zij de relatie met verdachte op 16 januari 2020 heeft beëindigd. Vanaf dat moment is het stalken begonnen.
De aangeefster heeft hierover in haar aangifte onder andere verklaard dat: ‘
hij heeft van 16 januari 2020 tot 31 mei 2020 continu contact met mij gezocht. Dit was overdag, maar ook in de nacht.(..)
Hij heeft mij in die periode denk ik met 4 of 5 verschillende telefoonnummers
gecontact, maar hij heeft mij vooral via Insta profielen benaderd. (..) Op snapchat ging hij ook mij allemaal verzoeken sturen en daarin waren de namen allemaal: " [aangever 1] reageer, [aangever 1] kijk je app, [aangever 1] [verdachte] , enz". Dit ging echt ver. (..) Hij stopte echt niet om met mij te appen. Dit ging de hele nacht door. Als hij aan de drugs zat werd ik gewoon wakker met honderden berichten. Hij had mij gebeld, mij gesmst, mij via sociale media gecontact. Echt altijd. Het ging maar door’.
Ook werd het telefoonnummer en haar Snapchat- en Instagram-account op Telegram geplaatst. Bij dat bericht staat een tekst: ‘
als je een lekere kanker hoertje zoekt net al zei ig: [aangever 1] 17 jaar is kech en houd van anaal:) :)’.
‘Ik herkende
deze tekst als de woorden die [verdachte] uit. Hij zegt dezelfde dingen, hij typt hetzelfde,
ook dezelfde spelfouten. Dit is echt [verdachte]’. Ook na haar melding bij de politie zijn berichten met het telefoonnummer van de aangeefster op Telegram geplaatst, met een foto van iemand in een string. ‘
Ik weet zeker dat hij dit is doordat hij een plaatje van internet heeft gebruikt die hij nu ook op zijn insta profiel heeft. (..) Er staat een profielfoto van iemand met een mondkapje, een zwart balkje over de ogen en erachter de woorden Rotterdam Centre.’.
Verder heeft aangeefster in haar aangifte nog verklaard:
‘Hij zou foto's hebben die hij op Telegram zou zetten. Dit zouden naaktfoto's zijn.’
Tijdens het indienen van de klacht heeft [aangever 1] verklaard [3] : ‘
in juli 2020 heb ik hier melding van gemaakt bij de politie en toen was het een tijd stil. Daarna heeft hij op Telegram mijn naam, mijn instagram account en mijn snapchat account gebruikt onder foto's van dames in sexy lingerie. Daarbij heeft hij mensen verwezen contact op te nemen met mij door ook mijn telefoonnummer erbij te zetten. Ik ben toen echt heel veel gebeld door allemaal verschillende mannen.’ De aangeefster is erg bang voor verdachte, heeft angsten en het gaat niet goed met haar opleiding.
Over de toenaderingen van verdachte heeft de aangeefster verklaard: ‘
Op een
gegeven moment kwam ik erachter dat hij 'gek' was en toen was het voor mij klaar.
Ik heb hem zoveel kansen gegeven maar hij veranderde niet. Ik heb hem overal op geblokkeerd (..) [4] en ‘
toen ik besloot en hem vertelde dat ik het echt wilde afsluiten
toen begon de ellende’. [5] Verder heeft de wijkagent verdachte op 2 juli 2020 met een Whatsapp-bericht gevraagd om de aangeefster met rust te laten. [6]
Ook getuige [getuige] heeft tijdens haar verhoor [7] verklaart dat het stalken van [aangever 1] door verdachte begon nadat de relatie was beëindigd. Zij verklaart hierover onder meer: ‘
Hij appte haar dat hij haar ging pakken, dat ze moest oppassen voor haar huis, dat ze moest uitkijken met bepaalde dingen. In 20 appjes stuurde hij zei dat hij haar ging pakken, karma etc. Dit heb ik ook allemaal gezien. Als ik met [aangever 1] was liet ze mij ook zien dat hij weer bezig was. Ik zag dan ook echt allemaal berichten die hij had gestuurd. Dit was volgens mij echt op elk moment van de dag. Dit is dan 1 keer die ik u vertel. (..) Hij stuurde appjes, smsjes etc. Elke mogelijkheid die hij kreeg om haar een bericht te sturen pakte hij. Snapchat, Insta etc. Hij ging maar door. (..) Je kon aan de manier van typen zien dat het [verdachte] was. Hij kon het niet goed typen, het leek wel een kind van tien jaar. Je zag het aan de manier. Hij typte spelfouten. Bijvoorbeeld wagten in plaats van wachten. (..) Ook het stoere gepraat erin. Het was hetzelfde. Die berichten waren hetzelfde als die hij naar [aangever 1] typte, maar ook met de berichten die hij wel eens naar mij stuurde. Ik was ook gewoon vrienden met hem, dus ik kreeg ook wel eens berichten van hem. Daarom wist ik dat hij het was. (..) Ik zie dat [verdachte] dit is doordat hij zegt "Wollah en kk". Dat zijn echt woorden die hij altijd zegt. Het is zijn straattaal. Dat is gewoon echt zijn taal. Hij heeft trouwens precies dezelfde profielfoto op Telegram als op Insta. Dat is deze foto. Het is een foto van iemand met een capuchon, een zonnebril en een mondkapje op. Er staat iets van Centre bij. Dit is echt precies dezelfde profielfoto als die hij op Insta heeft’.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, zoals die uit de bewijsmiddelen blijken, naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster sprake is geweest.
Dat verdachte ook de contactgegevens van de aangeefster meerdere keren met een seksueel getinte afbeelding op social media heeft geplaatst, hadden het voor de verdachte voorzienbare en beoogde gevolg dat het slachtoffer veelvuldig door derden is benaderd. Deze omstandigheid – dat de gedragingen van verdachte aldus meerdere gedragingen van derden tot gevolg hadden – betrekt de rechtbank ook bij het oordeel dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer (vgl. ECLI:NL:HR:2018:392).
De stelling van de verdediging – dat de berichten door anderen op social media zouden zijn geplaatst/verzonden – volgt de rechtbank niet. Bovendien heeft verdachte zich niet alleen aan belaging schuldig gemaakt door het plaatsen van berichten op social media, maar ook door het veelvuldig telefonisch of via Whatsapp-contact zoeken met de aangeefster.
Met betrekking tot die berichten op social media, waarvan de verdediging stelt dat deze door derden geplaatst/verzonden zouden zijn, overweegt de rechtbank allereerst dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat zowel de aangeefster als getuige [getuige] verklaren dat deze berichten van verdachte afkomstig zijn. Zij hebben verklaard dat zij aan het taalgebruik herkenden dat de berichten van verdachte afkomstig waren, en beiden hebben toegelicht waarom dat taalgebruik voor hen kenmerkend was voor verdachte. Daarnaast verklaren beiden dat zij de profielfoto van verdachte hebben herkend.
Wat betreft de geloofwaardigheid en aannemelijkheid van de stelling dat iemand anders verantwoordelijk zou zijn voor het sturen van de berichten overweegt de rechtbank dat verdachte op 1 februari 2021 bij de politie heeft verklaard dat de berichten van vrienden uit Almere en Rotterdam zijn: ‘
Ik wil daar geen namen voor noemen. Dan heb ik een probleem’ (pagina 227). Ook stelt verdachte dat een vriend van hem zijn telefoonnummer tijdelijk heeft gebruikt (pagina 231). Tijdens de zitting van 2 november 2021 heeft verdachte, op de vraag wie de vrienden zijn geweest die de berichten zouden hebben geplaatst heeft, geantwoord: ‘
hierop verklaar ik dat ik dat niet weet. Ik heb zelf ingevuld dat het vrienden moeten zijn geweest, maar het zou bijvoorbeeld ook mijn broer kunnen zijn. (..) Ik weet niet waarom mijn vrienden dit hebben gedaan.’ Later heeft verdachte verklaard dat ene [naam 1] – van wie hij de achternaam niet weet – dat heeft gedaan en dat [naam 1] zijn vriend is en ‘
als er iets tegen mij gebeurt dan doet [naam 1] iets terug. Dat heeft hij blijkbaar gedaan zonder dat ik het wist’. Waarschijnlijk is zijn telefoon gepakt toen hij bij deze vrienden thuis zat en zijn deze berichten via zijn accounts op social media geplaatst, aldus verdachte.
Deze door verdachte geschetste uiteenlopende mogelijkheden acht de rechtbank niet aannemelijk. De door verdachte voorgestelde gang van zaken is maar summier onderbouwd, en de rechtbank is van oordeel dat de beperkte onderbouwing weinig geloofwaardig is. Niet valt in de zien waarom een ander of anderen dan verdachte de aangeefster zo stelselmatig zouden lastig vallen, ook niet om het voor verdachte op te nemen alleen omdat de aangeefster de relatie met verdachte had beëindigd. Verder blijkt ook uit de inhoud van de berichten dat ze afkomstig zijn van verdachte. Zo heeft de afzender bij het ten laste gelegde bericht op Telegram geplaatst: ‘
maar voordat er mensen gaan zeggen dit is zieleg, (we hadden bijna 3 jaar eindstand spreekt ze niet meer af en maakye ze het uit via kanker snapchat ja inderdaad snapchat na 3 jaar (..)’.
De rechtbank heeft aldus de overtuiging bekomen dat de berichten van verdachte afkomstig zijn geweest. . De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze feiten alleen gepleegd. Van het ten laste gelegde medeplegen zal zij verdachte daarom vrijspreken.
4.3.5
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 08.082721.21 [8]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 2 november 2021;
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , pagina 5 tot en met 8;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek brandonderzoek plaats delict, pagina 187 en 188.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 08.017235.21
1.
hij op 16 januari 2021 te Kampen, opzettelijk brand heeft gesticht in een houten schuur welke stond achter de woning van de [adres 1] , door open vuur in aanraking te brengen met papier, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat schuurtje is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de in het schuurtje bevindende goederen (o.a. frituurpan, tuingereedschap, vriezer en een elektrische fiets) en nabij gelegen schutting en in de nabijheid bevindend ander schuurtje te duchten was;
2.
hij op 16 januari 2021 te Kampen, tezamen en in vereniging met een ander, een fiets en een adapter en oplaadkabels en een scooter, die aan [aangever 2] of [aangever 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 16 januari 2021 te Kampen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto, die aan [aangever 3] toebehoorde, heeft vernield;
4.
hij in de periode van 16 januari 2020 tot en met 16 januari 2021, in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever 1] , door - zakelijk weergegeven - gebruik te maken van verschillende telefoonnummers en accounts, via Instagram en/of Whatsapp en/of per telefoon, veelvuldig contact te zoeken met die [aangever 1] en door op Telegram/Snapchat en/of Instagram, berichten te plaatsen met de volgende teksten "Als je een lekere kanker hoertje zoekt, net als zei ig” [aangever 1] 17 jaar is kech en houd van anaal" en daarbij het Snapchat-account te vermelden en seksueel getinte foto's te plaatsen en daarbij te verwijzen dat die van die [aangever 1] zijn en te dreigen dat hij seksueel getinte foto's van die [aangever 1] zou gaan plaatsen op social media, met het oogmerk die [aangever 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
In de zaak met parketnummer 08.082721.21
hij op 15 december 2020 te Kampen een telefoonoplader, die aan [supermarkt] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 157, 285b, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 08.017235.21
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
feit 2 primair
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
feit 4
het misdrijf:
belaging
In de zaak met parketnummer 08.082721.21
feit 1
het misdrijf:
diefstal

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 540 dagen geëist, waarvan 393 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Wat de officier van justitie betreft wordt aan verdachte vanwege zijn behandeltraject geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen aan de voorwaardelijke straf te worden verbonden. Tot slot heeft de officier van justitie geëist de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte inmiddels al ruim acht maanden in een FPA verblijft en dat zijn behandelaars een positief stijgende lijn waarnemen in de behandeling. De raadsman heeft betoogd verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, met een beperkt voorwaardelijk strafdeel. De door de officier van justitie gevorderde straf vindt de raadsman disproportioneel. De raadsman is het eens met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, maar verzoekt de opname in een zorginstelling en het locatiegebod met elektronische monitoring in tijd te beperken. De bijzondere voorwaarden kunnen niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Na een relatie van een jaar heeft de aangeefster de relatie met verdachte op 16 januari 2020 beëindigd. Vanaf dat moment is verdachte de aangeefster gaan stalken, onder meer door het sturen van soms wel honderden berichten per nacht. Ook heeft hij meerdere keren haar contactgegevens met daarbij een seksueel getinte foto van internet op Telegram geplaatst, waarna meerdere mannen contact het haar opnamen. Het stalken heeft veel impact op het leven van de aangeefster gehad. Maar ook op dat van haar familie, die verdachte gedurende de relatie een thuis heeft gegeven. Op 16 januari 2021, precies een jaar na het beëindigen van de relatie, vond verdachte het naar eigen zeggen tijd voor ‘
payback’en is hij met een bekende naar het ouderlijk huis van de aangeefster gegaan. Daar hebben zij ’s nachts samen een fiets, een scooter en oplaadkabels van een elektrische fiets uit de schuur gestolen en vervolgens heeft verdachte de schuur in brand gestoken. Nadat hij de brand had gesticht heeft verdachte nog een steen door een ruit van de auto van de vader van de aangeefster gegooid.
Voor het stalken heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Vanwege de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten zijn opgelegd.
Uit de pro Justitia rapportage, opgemaakt door drs. M.A. Aalbers-Passier, GGZ-psychologe van 14 april 2021 blijkt dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een psychische stoornis die zich in diagnostische zin laat beschrijven als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde persoonlijkheidstrekken en een ongespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Bij verdachte is sprake van een diepgewortelde angst voor verlating en afwijzing, die voortkomt uit een reactieve hechtingsstoornis in de vroege kindertijd. Er zijn significante beperkingen in verdachtes relationele vaardigheden en er is sprake van een instabiel zelfbeeld en zelfvertrouwen. Bij dreigende verlating en/of afwijzing kan verdachte buitenproportioneel reageren. Hij is niet in staat deze diepgewortelde angst te verwoorden en weet zich met deze heftige emoties geen raad. In cognitief opzicht had verdachte voldoende weet van het ontoelaatbare van zijn gedrag, maar zijn pathologie staat eraan in de weg conform die wetenschap te handelen. Daarom adviseert de psycholoog het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies over en maakt deze tot de hare en zal bij de strafmaat rekening houden met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Op 14 juni 2021 is de voorlopige hechtenis van verdacht geschorst en is hij geplaatst in de FPA in Zuidlaren. Uit het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 26 januari 2022 blijkt dat dat in eerste instantie enigszins onrustig verliep, maar tijdens het uitbrengen van het rapport was een positief stijgende lijn waarneembaar in de behandeling. De behandelaar ziet voldoende behandelmogelijkheden binnen de FPA Zuidlaren. Er is sprake van een lichtverstandelijke beperking, in die zin dat verdachte op dat niveau functioneert in zijn dagelijks leven. Tevens is uit recent onderzoek (december 2021) gebleken dat betrokkene in zijn emotionele en sociale ontwikkeling ten hoogste functioneert op een leeftijds- en ontwikkelingsniveau van iemand tussen de 18 maanden en drie jaar, met een paar kleine uitschieters naar boven. Het moet volgens de reclassering voor verdachte daarom erg moeilijk zijn om zich staande te houden in alle opzichten omdat hij snel wordt overvraagd gezien zijn presentatie, zijn verbale mogelijkheden en zijn houding en gedrag. Deze worden mede beïnvloed door een hechtingsstoornis, vermoedelijke neurologische schade door ernstige mishandeling in de babytijd en een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, aansluitend verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod en het meewerken aan controles op naleving van dit verbod, een contactverbod en een locatieverbod met elektronische monitoring.
De rechtbank overweegt dat verdachte 148 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven. Sinds 14 juni 2021, dus al ruim acht maanden, ondergaat verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis een klinische behandeling. Ook dat weegt de rechtbank mee bij bepaling van de hoogte van de op te leggen straf. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de nadruk op de behandeling van verdachte dient te liggen en dat het daarom niet wenselijk is een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Wel acht de rechtbank het noodzakelijk een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur om verdachte te bewegen de voorwaarden na te leven.,
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 360 dagenpassend en geboden. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk is dat de behandeling van verdachte moet worden onderbroken vanwege het ondergaan van een gevangenisstraf. Daarom zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht |(148 dagen) en een voorwaardelijke straf van 212 dagen.. De rechtbank zal daar de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verbinden, waarbij de duur van de klinische behandeling en de elektronische monitoring beiden in tijd worden begrensd tot maximaal één jaar (waarbij de tijd voor de uitspraakdatum niet meetelt).
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte heeft de aangeefster een jaar lang gestalkt en daarbij meerdere keren verontrustende uitlatingen gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal. Zo heeft de aangeefster verklaard dat verdachte vaak heeft gedreigd haar of de mensen om haar heen iets aan te doen. Ook heeft zij verklaard: ‘
zo heeft hij meermalen geaapt in de strekking van: "als ik je ooit met een ander zie dan leeft diegene niet lang meer." Jullie zien het vanzelf wel jullie kennen mij, ik had het je al gezegd wat er kon gebeuren dus pas maar op bij jullie huis". Vervolgens heeft verdachte, precies een jaar nadat aangeefster de relatie had beëindigd en ondanks de aanmaning van de politie om de aangeefster met rust te laten, de schuur van het ouderlijk huis van aangeefster in brand gestoken, diverse goederen van de familie van aangeefster gestolen en een steen door de ruit van de auto van haar vader gegooid. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoon van de verdachte en het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico. Daarom beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
8.1.1
De vordering van [aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vordert verdachte hoofdelijk te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5000,-- voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.1.2
De vordering van [aangever 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert verdachte hoofdelijk te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.920,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 750,00 gevorderd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 192,15: vervangen cilinderslot;
  • € 135,00: eigen risico autoruit;
  • € 100,00: eigen risico inboedel schuur;
  • € 500,00: camerasysteem;
  • € 190,68: tegemoetkoming opgenomen verlofuren;
  • € 52,88: reiskosten.
8.1.3
De vordering van [naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.034,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 750,00 gevorderd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 170,25: tegemoetkoming verlofuren;
  • € 114,00 ondersteuning door Kadera.
8.1.4.
De vordering van [aangever 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert verdachte hoofdelijk te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.901,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 750,00 gevorderd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 879,30: scooter;
  • € 272,40: tegemoetkoming opgenomen verlofuren.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing voor tegemoetkoming verlofuren steeds onvoldoende is en dat benadeelden daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat:
  • de vordering van [aangever 1] volledig toewijsbaar is;
  • de vordering van [aangever 3] voor het overige toewijsbaar is, met uitzondering van het camerasysteem, omdat sprake is van een onvoldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde;
  • de vordering van [naam 3] voor het overige toewijsbaar is;
  • de vordering van [aangever 2] voor het overige toewijsbaar is.
De officier van justitie heeft:
  • betoogd de toegewezen posten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan;
  • betoogd de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen;
  • gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van iedere benadeelde partij de hoogte van het gevorderde voor immateriële schade betwist. Verder heeft de raadsman:
  • ten aanzien van de vordering van [aangever 3] betwist dat het vervangen van de cilindersloten en het camerasysteem rechtstreekse schade is. Ook de verlofuren als materiële schade heeft de raadsman grotendeels betwist;
  • ten aanzien van de vordering van [naam 3] het gevorderde voor materiele schade betwist;
  • ten aanzien van de vordering van [aangever 2] de verlofuren als materiële schade betwist en de hoogte van het gevorderde voor de scooter betwist.
Ook de raadsman heeft gevraagd de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van [aangever 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het als feit 4 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Uit het dossier en de zitting is gebleken dat verdachte het oogmerk heeft gehad op het toebrengen van ander nadeel dan vermogensschade aan de benadeelde partij als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder a BW.
De hoogte van het gevorderde voor immateriële schade is door de verdediging betwist. Zonder af te willen doen aan de ernst van het feit – mede gezien de samenhang met het als feit 1 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feit – en de impact daarvan op de benadeelde partij, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de gevorderde € 5.000,-- niet in verhouding staat met de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1000,--. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.4.2
De vordering van [aangever 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de als feit 1, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld en hiervan last en hinder heeft ondervonden in de vorm van gevoelens van onveiligheid en slaapproblemen, zoals vermeld in de vordering van de benadeelde partij. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel of van kort gezegd een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van de persoon (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Degene die zich daarop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet op die manier kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Ook in zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is echter niet al reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht, zo blijkt uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade – behalve de weergave van de gevolgen door Slachtofferhulp Nederland – niet is onderbouwd met enig stuk. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zonder meer toewijsbaar is.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘eigen risico autoruit’ (€135,-) en ‘eigen risico inboedel schuur’ (€100,-) zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze schadeposten daarom volledig toewijzen.
De kosten van het plaatsen van een camerasysteem kunnen naar het oordeel niet gezien worden als een schadepost die rechtstreeks verband houdt met de jegens benadeelde gepleegde feiten, te weten de diefstal van goederen uit de schuur, de brandstichting en de vernieling van de autoruit.
Het causale verband tussen de kosten voor het vervangen van de cilindersloten en het bewezen verklaarde is eveneens onvoldoende vast komen te staan. Zo blijkt uit de onderbouwing alleen dat verdachte wist ‘
waar het gezin de reservesleutel van de woning bewaarde’. Uit de onderbouwing blijkt bijvoorbeeld niet dat verdachte deze sleutel heeft meegenomen of waarom niet zou kunnen volstaan met het op een andere plaats bewaren van de reservesleutel. Deze schadepost kan daarom evenmin als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 Sv worden aangemerkt.
De onder de post ‘tegemoetkoming opgenomen verlofuren’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde voor zover dit delen van de vordering betreffende niet-ontvankelijk verklaren.
De als materiële schade gevorderde reiskosten zal de rechtbank als proceskosten toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde deels toewijzen tot een bedrag van € 235,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet- ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is voor de naar burgerlijk recht met zijn mededader hoófdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.4.3
De vordering van [naam 3]
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade – behalve de weergave van de gevolgen door Slachtofferhulp Nederland – niet is onderbouwd met enig stuk. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zonder meer toewijsbaar is.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat uit ter onderbouwing van de schadepost voor ‘ondersteuning door Kadera’ alleen een factuur van € 19,-- is meegestuurd. Niet blijkt dat deze kosten daadwerkelijk voor zes maanden zijn gemaakt. Ook is onvoldoende gebleken dat deze kosten verband houden met het bewezenverklaarde. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De onder de post ‘tegemoetkoming opgenomen verlofuren’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.4.4
De vordering van [aangever 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het als feit 2 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade – behalve de weergave van de gevolgen door Slachtofferhulp Nederland – niet is onderbouwd met enig stuk. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zonder meer toewijsbaar is.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de gevorderde schadepost voor de scooter de door de benadeelde partij geleden schade betreft. Primair is door de verdediging betoogd dat deze scooter als inboedelschade is vergoed, subsidiair dat niet is gebleken dat de in de onderbouwing vermelde vraagprijs ook daadwerkelijk is betaald. De rechtbank overweegt dat de scooter tijdens de brand niet in de schuur aanwezig was. Het is daarom niet aannemelijk dat deze schade als inboedelschade is vergoed. Daarnaast is in het voegingsformulier niet vermeld dat schade aan de scooter reeds is vergoed. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het ingevulde voegingsformulier. Dat geldt ook voor de kosten voor aanschaf van de scooter. Er is geen reden om te twijfelen dat voor een zo goed als nieuwe Sym Orbit 3 geen € 1.250,-- zou zijn betaald. De rechtbank zal deze schadepost daarom volledig toewijzen.
De onder de post ‘tegemoetkoming opgenomen verlofuren’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde deels toewijzen tot een bedrag van € 879,30, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet- ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoófdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte de vordering van [aangever 1] niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als door de verdachte de vordering van [aangever 3] niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 4 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als door de verdachte de vordering van [aangever 2] niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08.017235.21 onder 1, 2, 3 en 4 en het in de zaak met parketnummer 08.082721.21 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
In de zaak met parketnummer 08.017235.21
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
feit 2 primair
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
feit 4
het misdrijf:
belaging
In de zaak met parketnummer 08.082721.21
feit 1
het misdrijf:
diefstal
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
212 (tweehonderdtwaalf) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij het Leger des Heils, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich (klinisch) laat opnemen in de FPA in Zuidlaren of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor behandeling. Deze klinische behandeling duurt maximaal een jaar (waarbij de tijd voor de uitspraakdatum niet meetelt);
- aansluitend zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt tijdens de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs zal gebruiken, en meewerkt aan urinecontroles op naleving van dit verbod. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
- geen alcohol zal gebruiken en meewerk aan urineonderzoek en ademonderzoek op naleving van dit verbod. De reclassering bepaalt hoe en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze contact heeft met [aangever 1] , haar ouders en broer (te weten: [aangever 3] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] , [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] en [aangever 2] , geboren op [geboortedatum 4] in Zwolle), wonend aan de [adres 1] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- zich tijdens de proeftijd niet ophoudt binnen een straal van vijf kilometer van de woning van [aangever 1] en haar familie aan de [adres 1] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan elektronische monitoring van het locatieverbod, voor maximaal een jaar (waarbij de tijd voor de uitspraakdatum niet meetelt). De verdachte zal in dit jaar niet naar het buitenland gaan zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft;
- draagt de
politieop om toezicht te houden op naleving van het contactverbod en (als elektronische monitoring zou komen te vervallen) naleving van het locatieverbod;
- draagt de
reclasseringop om toezicht te houden op de naleving van de overige voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (door de rechtbank berekend als 148 dagen), bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
vordering benadeelde partij [aangever 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 4 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1000,-- (zegge: één duizend), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering benadeelde partij [aangever 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 235,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 235,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 52,88 (voor reiskosten), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 235,-- (zegge: tweehonderd vijfendertig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 4 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering benadeelde partij [naam 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen/veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
vordering benadeelde partij [aangever 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 879,30 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 879,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de onder 2 in de zaak met parketnummer 08.017235.21 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 879,30 (zegge: achthonderd negenenzeventig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 17 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021027213. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 42 tot en met 48.
3.Pagina 57 en 58.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 69.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [aangever 1] , pagina 66.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 81.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , pagina 82 tot en met 84.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020592830. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.