ECLI:NL:RBOVE:2022:499

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_135
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake huishoudelijke hulp met betrekking tot reeds verstreken perioden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 februari 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen. Eiseres had verzocht om uitbreiding van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maar de rechtbank oordeelde dat de primaire besluiten betrekking hadden op reeds verstreken perioden. De rechtbank stelde vast dat het met terugwerkende kracht verstrekken van huishoudelijke hulp niet mogelijk is en dat eiseres niet had aangetoond schade te hebben geleden. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang aanwezig was bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en benadrukte dat een inhoudelijke beoordeling alleen relevant kan zijn voor toekomstige aanspraken, wat in dit geval niet aan de orde was. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/135

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen, verweerder,

(gemachtigden: F. ten Vregelaar en B.G. Aaftink).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019 (primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitbreiding van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning met twee keer stofzuigen per week afgewezen. De eerder aan haar toegekende maatwerkvoorziening, geldend vanaf 18 april 2019 tot en met 31 december 2019, is onverminderd voortgezet.
Bij besluit van 6 januari 2020 (primaire besluit II) heeft verweerder een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 aan eiseres toegekend, waarbij het gaat om de basismodule voor gemiddeld 178,96 minuten per week en de module wasverzorging voor 92,60 minuten per week.
Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit II, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Nadat het onderzoek is gesloten heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 deels met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich in de zittingszaal laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De vraag of er voldoende procesbelang is bij een inhoudelijke beoordeling van een beroep is een ambtshalve beoordeling.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2995).
De rechtbank stelt vast dat de beide primaire besluiten de beoordeling betreffen van een reeds verstreken periode. Het met terugwerkende kracht in natura verstrekken van huishoudelijke hulp is echter niet mogelijk. Daarnaast is niet gesteld en ook niet onderbouwd dat eiseres schade heeft geleden, bijvoorbeeld omdat zij zelf aanvullende huishoudelijke hulp heeft moeten inkopen.
Er kan ook procesbelang aanwezig zijn als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Dit zou het geval kunnen zijn als het oordeel van de rechtbank betrokken wordt bij eventuele toekomstige aanspraken van vergelijkbare zorg.
Anders dan namens eiseres ter zitting is bepleit ziet de rechtbank evenwel niet dat de uitkomst van dit beroep op enigerlei wijze van belang kan zijn voor de omvang van de aanspraken van eiseres op huishoudelijke hulp voor een latere periode. Ook de omstandigheid dat de voorziening eerder door verweerder is toegekend voor een periode van een jaar, waardoor ten gevolge van tijdsverloop ten tijde van het instellen van beroep de periode in geding een verstreken periode betreft, maakt niet dat er belang is bij een inhoudelijke beoordeling. Een inhoudelijke beoordeling zou in dat geval immers nog steeds berusten op een principieel belang.
Hierbij betrekt de rechtbank dat is gebleken dat aan eiseres in de periode in aansluiting op de perioden in geding opnieuw hulp in de huishouding is toegekend. Verweerder heeft aangegeven dat in die besluitvorming vanaf 2021 hulp in de huishouding is toegekend voor een langere periode, namelijk drie jaar en dat in de beoordeling die daaraan ten grondslag ligt ook de gewijzigde situatie van eiseres is betrokken, zijnde het overlijden eind 2020 van haar echtgenoot. Dit alles met in achtneming van de op dat moment geldende wet- en regelgeving. Eiseres heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.
Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin een inhoudelijke beoordeling van de huishoudelijke ondersteuning die nu in geschil is, van belang kan zijn. In de nieuwe bezwaarprocedure kan eiseres haar gronden in de volle omvang aan de orde stellen. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie van de Raad, waaronder de uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3097.
In het verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure ziet de rechtbank ten slotte evenmin reden om procesbelang aan te nemen.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022 door mr. D.H. Harbers, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem, en mr. J.G.M. Fluttert leden, in aanwezigheid van
mr. E.G.M. ten Kate, griffier.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.