ECLI:NL:RBOVE:2022:498

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/08/265310 / HA ZA 21-183
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtelieden over verdeling van belastingschuld en compensatie in het kader van de Toeslagenaffaire

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtelieden, [A] en [B], over de verdeling van een belastingschuld en een compensatie die [B] heeft ontvangen in het kader van de Toeslagenaffaire. De rechtbank heeft op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die eerder al een mondelinge behandeling heeft gekend. De ex-echtelieden zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en hebben in 2017 een echtscheiding ondergaan. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van schulden, waaronder een belastingschuld die voortvloeit uit terugvorderingen van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de compensatie die [B] heeft ontvangen, moet worden aangemerkt als een nagekomen bate die valt onder de afspraken in het convenant. De rechtbank heeft geoordeeld dat [A] recht heeft op de helft van de compensatie die [B] heeft ontvangen, en heeft [B] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.000,- aan [A]. Daarnaast is [B] verplicht om [A] op de hoogte te houden van eventuele toekomstige compensaties die zij ontvangt. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/265310 / HA ZA 21-183
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verwerende partij in incident,
hierna te noemen: [A] ,
advocaat: mr. M.L. Wijlens te Hengelo Ov,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
eisende partij in incident,
hierna te noemen: [B] ,
advocaat: mr. M.M.C. van der Sanden te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1
De rechtbank verwijst naar de weergave van het verloop van de procedure in het vonnis van 18 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis in conventie;
  • de (aanvullende) producties van de zijde van [B] .
Op 12 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen gevraagd om de zaak twee weken aan te houden voor onderling overleg. Op
24 november 2021 heeft de rechtbank bericht ontvangen dat partijen niet tot een schikking zijn gekomen en is vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1
[A] en [B] zijn op [1994] in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheiding is op [2017] uitgesproken door de rechtbank Overijssel. De beschikking is op 8 november 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
[A] en [B] zijn op 11 september 2017 een echtscheidingsconvenant overeengekomen, hierna te noemen: het convenant. Daarin is in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap onder meer het volgende opgenomen:
4.7
Schulden
Partijen geven aan dat er (…) schulden zijn.
-
Belastingdienst - € 57.470,20(…)
Partijen hebben besloten deze schulden als volgt te verdelen:
Toe te kennen aan de vrouw:
-
Belastingdienst - € 57.470,20(…)
Op dit moment loopt er een juridische procedure met betrekking tot de exacte hoogte van de belastingschuld. Dit betreffen verschillende belastingaanslagen in combinatie met vorderingen op uitgekeerde kinderopvang toeslagen. Doel van de juridische procedure is het bewijzen dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd. Een gerechtelijke uitspraak omtrent de bezwaarschriften zal hierover duidelijkheid verschaffen. Mocht blijken dat partijen in het gelijk worden gesteld dan zal de genoemde belastingschuld bij punt 4.7 vervallen. Indien de partijen in het ongelijk worden gesteld en tevens blijkt dat de vordering hoger zal uitvallen spreken partijen af dat deze belastingschuld volledig aan de vrouw wordt toegekend.
(…)
Nagekomen baten en/of lasten
4.11
Onbekende baten zullen terstond na bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verrekening/verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in artikel 3:194 lid 2 jo. artikel 1:135 lid 2 en 3 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschappelijk c.q. te verrekenen vermogen, zijnde dat zijn/haar aandeel in dat gemeenschappelijk verzoek aan de ander wordt verbeurd c.q. de waarde van het te verrekenen vermogen aan de ander dient te worden vergoed.
4.12
Partijen verklaren voorts uitdrukkelijk dat aan hen geen schulden bekend zijn die zijn opgenomen voor de peildatum, anders dan de in dit convenant genoemde. Voor het geval desondanks een schuld bekend zal worden die niet in dit convenant is genoemd, zal deze voor rekening blijven van de partij op wiens/wier naam de schuld staat, tenzij aangetoond wordt dat de partij op wiens/wier naam de schuld staat, van het bestaan niet heeft kunnen weten. In dat geval zal de schuld alsnog voor beide partijen komen.
2.3
De onder 4.7 in het convenant genoemde juridische procedure betreft een procedure tegen de Staat verband houdend met een aanslag wegens door partijen ontvangen toeslagen van de Belastingdienst. Deze procedure werd in eerste instantie gevoerd op kosten van rechtsbijstandsverzekeraar Univé Schadeverzekeringen NV (hierna te noemen: Univé). In 2015 beëindigde Univé de zaaksbehandeling en werd verdere polisdekking geweigerd. De verdere procedure is voor eigen rekening gevoerd. De behandelend advocaat, mr. De Neef, heeft daar destijds in totaal € 15.532,53 voor in rekening gebracht. Van dit bedrag staat nog een bedrag van € 4.818,02 open.
2.4
[A] en [B] hebben vervolgens op kosten van hun Duitse rechtsbijstandsverzekeraar Univé gedagvaard. Univé heeft begin 2020 voorgesteld om de kwestie voor een bedrag van € 9.000,- tegen finale kwijting te schikken. Het restantbedrag
(€ 9.000,- minus het bij mr. De Neef open staande bedrag van € 4.818,02, zijnde € 4.181,98) bevindt zich op de derdengeldrekening van mr. De Neef.
2.5
[B] heeft zich eind 2020 bij de Staat gemeld als gedupeerde in het kader van de toeslagenaffaire. Zij is in aanmerking gebracht voor de zogenaamde Catshuiscompensatie van € 30.000,-. Dit bedrag is op 17 februari 2021 aan haar overgemaakt. Om in aanmerking te komen voor volledige vergoeding van de geleden schade, heeft zij om een integrale beoordeling verzocht.
2.6
[A] heeft conservatoir beslag doen leggen op het aandeel van [B] in de overwaarde van de gezamenlijke woning van partijen, waarvan het transport op 8 maart 2021 heeft plaatsgevonden. In het verzoekschrift is aangegeven dat het beslag wordt gelegd, omdat [A] , kort gezegd, meent recht te hebben op betaling aan hem van de helft van de aan [B] betaalde compensatie.
2.7
[A] heeft zich aangemeld voor een eventuele compensatie voor ex-partners in het kader van de toeslagenaffaire.
3. De vorderingen in het incident en in het hoofdzaak in conventie en reconventie
3.1
[A] vordert in conventie na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag van € 15.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 15.000,-, vanaf de dag dat de schadevergoeding door [B] is ontvangen tot en met de dag dat [B] deze hoofdsom betaalt;
II. [B] veroordeelt schriftelijke bewijsstukken te overleggen aangaande de ontvangen schadevergoeding aan [A] en hem verder op de hoogte te stellen en te houden aangaande de ontvangen en eventueel nog te ontvangen schadevergoeding;
III. verklaart voor recht dat [A] is gerechtigd op de helft van het meerdere boven de reeds door [B] ontvangen schadevergoeding ad € 15.000,- en [B] te veroordelen tot betaling daarvan aan [A] zodra [B] het meerdere heeft ontvangen, althans binnen een termijn die de rechtbank in goede justitie bepaalt;
IV. verklaart voor recht dat het bedrag van € 9.000,- gemoeid met de schikking(sovereenkomst) met Univé toekomt aan [A] en dat het resterende bedrag van
€ 4.181,98 aan [A] wordt toegedeeld;
V. veroordeelt [B] in de kosten van het gelegde conservatoire beslag ex artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
VI. veroordeelt [B] in de kosten van dit geding, vermeerderd met de nakosten ten bedrage van € 248,- één en ander in het geval van betekening van het in deze te wijzen vonnis en zonder betekening van het in deze te wijzen vonnis ten bedrage van € 163,-.
3.2
[B] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, in de hoofdzaak in reconventie:
A. [A] te veroordelen om binnen twee weken na heden de helft van het resterende bedrag van € 4.181,98 aan [B] te voldoen;
B. [A] - ingeval van toewijzing van het door hem onder I, II en III gevorderde en derhalve voorwaardelijk - te veroordelen om [B] op de hoogte te stellen en te houden aangaande de door hem in het kader van de toeslagenaffaire ontvangen en te ontvangen compensatiebedragen en te verklaren voor recht dat [B] steeds gerechtigd is tot de helft daarvan;
C. met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.
3.3
In het incident vordert [B] , uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor de duur van het geding te bepalen dat het door [A] gelegde conservatoire derdenbeslag onmiddellijk zal worden opgeheven, dan wel [A] te gelasten dit door hem gelegde conservatoire derdenbeslag onmiddellijk op te heffen onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag na betekening van het incidenteel vonnis;
b. voor de duur van het geding [A] te verbieden andere conservatoire (derden)beslagen te leggen, eveneens onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag na betekening van het incidenteel vonnis;
c. met veroordeling van [A] in de kosten van dit incident.
3.4
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan. Na de vorderingen in conventie en reconventie zal de incidentele vordering worden besproken.

4.De overwegingen

4.1
De centrale vraag (in conventie) is of [A] recht heeft op de helft van de door de Staat aan [B] betaalde compensatie en eventueel nog te betalen nadere schadevergoeding (hierna te noemen de compensatie) in het kader van de toeslagenaffaire. Indien [A] recht heeft op de helft van die compensatie, maakt [B] (in reconventie) aanspraak op de helft van de eventueel nog door de Staat aan [A] te betalen compensatie als ex-partner. Daarnaast zijn partijen verdeeld over de vraag of het door Univé op basis van de getroffen schikking betaalde bedrag alleen aan [A] toekomt of aan beide partijen. Hierna zal op deze vraagpunten worden ingegaan.
Vormt de compensatie een nagekomen bate in de zin van artikel 4.11 van het convenant?
4.2
Compensatie in het kader van de toeslagenaffaire moet worden aangemerkt als nagekomen baten in de zin van artikel 4.11 van het convenant. Zoals de rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 heeft overwogen, betreft het een compensatie voor samen geleden leed tijdens het huwelijk, gelet op het moment van ontstaan van de schulden en het voorduren van de schuldenlast tijdens het huwelijk (ECLI:NL:RBDHA:2021:9067). Uit artikel 4.7 van het convenant volgt dat ten tijde van de echtscheiding van partijen sprake is van een schuld van partijen aan de Belastingdienst. Naar de rechtbank begrijpt hield deze schuld (mede) verband met door de Belastingdienst teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Het is een huwelijkse schuld en beide partijen hebben, zowel tijdens het huwelijk als daarna, meebetaald aan de vordering van de Belastingdienst. De geboden compensatie houdt verband met die teruggevorderde kinderopvangtoeslag en dient op grond van artikel 4.11 van het convenant ten goede dient te komen aan beide partijen. Overigens heeft de rechtbank Den Haag ook op 9 november 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:13732) geconcludeerd dat een compensatie in verband met de toeslagenaffaire moet worden verdeeld, omdat deze in de (partnerschaps)gemeenschap valt.
4.3
Het verweer van [B] dat private schulden van de gedupeerden van de toeslagenaffaire worden kwijtgescholden c.q. overgenomen en dat [A] daarom niets betaald hoeft te worden, wordt door de rechtbank gepasseerd. [A] is immers niet een gewone schuldeiser, maar maakt aanspraak op nadere verdeling van een nagekomen bate.
Is compensatie in het kader van de toeslagenaffaire verknocht?
4.4
[B] heeft aangevoerd dat de uitgekeerde compensatie en de eventueel in een later stadium nog te ontvangen schadevergoeding verknocht zijn en dus niet in de gemeenschap vallen en niet verdeeld hoeven te worden. Zij voert aan dat de door haar geleden schade aanzienlijk hoger is dan het ontvangen voorschot en bestaat uit materiële en immateriële schade. Daarbij wijst zij erop dat zij de stress, die de terug- en invordering en uiteindelijk de hele schuldenpositie met bijbehorende BKR-registraties bij haar teweeg heeft gebracht, dermate hoog is opgelopen, dat die zijn weerslag heeft gehad op haar algehele welbevinden.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank is van verknochtheid echter geen sprake. Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft terugvordering van de kinderopvangtoeslag plaatsgevonden tijdens het huwelijk van partijen. Partijen hebben daar tijdens hun huwelijk beide de gevolgen van ondervonden en van 2014 tot 2016 gezamenlijk geprocedeerd tegen de Belastingdienst. Aannemelijk is dat de schade, waarop de compensatie ziet, zich met name tijdens de huwelijkse periode heeft voorgedaan.
4.6
Gescheiden ouders worden door de Belastingdienst opgeroepen om samen afspraken te maken over verdeling van het geld, zoals [B] heeft benoemd. Ook in de achtste Voorgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 30 september 2021 wordt uitgegaan van verdeling van het herstelbedrag. Daaruit volgt dat ook de Staat niet uitgaat van verknochtheid van de compensatie. Dat [B] , zoals zij stelt, veel meer schade heeft geleden dan het bedrag van de compensatie, doet daar niet aan af.
Is sprake van een nagekomen last in plaats van een nagekomen bate?
4.7
Voor het geval de rechtbank voorbij gaat aan het beroep op verknochtheid, voert [B] aan dat de compensatie een vergoeding voor geleden schade is en dat die schade per saldo een nagekomen last is en dat daarom geen sprake kan zijn van een nagekomen bate.
4.8
Bij het convenant hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijkse gemeenschap. Zoals hiervoor is overwogen, zal schade zich met name tijdens de huwelijkse periode hebben voorgedaan en waren partijen daarmee reeds bekend toen zij het convenant afsloten. Van een onbekende last die in mindering moet worden gebracht op de destijds niet voorziene compensatie, is dan ook geen sprake.
4.9
Overigens merkt de rechtbank nog op dat bij partijen bij het convenant afspraken hebben gemaakt over de verdeling van hun schulden. Daarbij heeft [B] de schuld aan de Belastingdienst op zich genomen. In het kader van de Catshuisregeling is deze schuld alsnog kwijtgescholden. Overeenkomstig artikel 4.11 van het convenant is daarmee een aanzienlijke schuld ten voordele van [B] vervallen.
De informatieverplichting van partijen jegens elkaar
4.1
Nu sprake is van nagekomen baten, rust op grond van artikel 4.11 van het convenant op beide partijen de verplichting om elkaar daarover te informeren.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in conventie onder I, II en III zullen worden toegewezen. Ten aanzien van het onder III gevorderde gaat de rechtbank er van uit dat is beoogd om voor recht te doen verklaren dat [A] gerechtigd is op de helft van het meerdere boven de reeds door [B] ontvangen schadevergoeding ad
€ 30.000,-. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat deze eveneens zal worden toegewezen. Daarmee komt de rechtbank toe aan beoordeling van de voorwaardelijke vordering in reconventie.
Voorwaardelijke vordering in reconventie
4.12
Zoals onder meer blijkt uit de overgelegde zevende Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag, werkt het kabinet aan een compensatieregeling voor ex-partners en kinderen. [A] acht verdeling van een eventueel te ontvangen compensatie op grond van een regeling voor ex-partners niet onredelijk en verzet zich dan ook niet tegen toewijzing van de voorwaardelijke eis in reconventie. De voorwaardelijke eis in reconventie onder B zal dan ook worden toegewezen.
Schikking Univé
4.13
Ter uitvoering van een bereikte schikking, heeft Univé een bedrag van € 9.000,- betaald op de derdengeldrekening van mr. De Neef. Partijen zijn het er over eens dat van dat bedrag eerst de resterende vordering van mr. De Neef voldaan moet worden. Daarna resteert een bedrag van € 4.181,98.
4.14
[A] meent dat dat restantbedrag hem toekomt. Hij voert, onder verwijzing naar het betalingsoverzicht (productie 4 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis in conventie), aan dat niet alle facturen aan mr. De Neef uit gemeenschapsgelden zijn voldaan. Op 28 april 2018 heeft hij immers nog een betaling van
€ 3.284,15 gedaan.
4.15
[B] heeft aangegeven dat de opdracht voor de werkzaamheden tijdens het huwelijk is gegeven en dat de facturen een geschil betreffen uit de periode dat partijen gehuwd waren. De facturen zijn dus in de gemeenschap gevallen en vanuit gemeenschapsgelden voldaan. [B] legt aan de vordering tot verdeling artikel 4.11 van het convenant ten grondslag.
4.16
Uit het feit dat de procedures tegen de Belastingdienst van 2014 tot 2016 zijn gevoerd en de betaling ziet op die procedures, volgt dat sprake is van een nagekomen bate in de zin van artikel 4.11 van het convenant. De rekeningen zijn ook grotendeels uit gemeenschapsgelden voldaan. Dat geldt echter niet voor het door [A] betaalde bedrag van € 3.284,15. Uit de stellingen van partijen volgt dat ook dat bedrag uit gemeenschapsgelden had moeten worden voldaan. Dat bedrag wordt derhalve in mindering gebracht op het onder partijen te verdelen bedrag en aan [A] toegedeeld, nu hij dat bedrag heeft voldaan. Het resterende bedrag ad € 1.533,87 dient alsnog, als een nagekomen bate op grond van artikel 4.11 van het convenant, verdeeld te worden, waarbij aan elk van partijen een gelijk bedrag van € 766,93 toekomt.
4.17
Het betoog van [A] dat het door Univé betaalde bedrag ook ziet op kosten voor eventueel in de toekomst nog te verlenen rechtsbijstand wordt gepasseerd, nu gesteld noch gebleken is dat er daadwerkelijk nagekomen kosten (zullen) zijn.
4.18
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [A] in reconventie zal worden veroordeeld om binnen twee weken na heden aan [B] een bedrag van € 766,93 uit te (doen) keren met betrekking tot de schikking met Univé. Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat [A] in staat is om het bedrag vanaf de derdenrekening van mr. De Neef te (doen) betalen aan [B] . Eenzelfde bedrag zal, met daarnaast het hiervoor reeds benoemde bedrag van € 3.284,15, aan [A] worden toegedeeld.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.19
Onderhavige procedures hangen samen met de verdeling van de huwelijkse gemeenschap van partijen en derhalve met hun familierechtelijke betrekking. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren dat elke partij de eigen kosten draagt.
Incident tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag
4.2
Nu zowel in conventie als in reconventie eindvonnis wordt gewezen waarmee het geding in eerste aanleg eindigt, heeft [B] geen belang meer bij haar incidentele vordering, zodat zij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie, reconventie en het incident
5.1
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 15.000,-, vanaf de dag dat de schadevergoeding door [B] is ontvangen tot en met de dag dat [B] deze hoofdsom betaalt;
5.2
veroordeelt [B] schriftelijke bewijsstukken te overleggen aangaande de ontvangen schadevergoeding aan [A] en hem verder op de hoogte te stellen en te houden aangaande de ontvangen en eventueel nog te ontvangen schadevergoeding;
5.3
verklaart voor recht dat [A] is gerechtigd op de helft van het meerdere boven de reeds door [B] ontvangen schadevergoeding ad € 30.000,- en veroordeelt [B] tot betaling daarvan aan [A] zodra [B] het meerdere heeft ontvangen;
5.4
veroordeelt [A] om [B] op de hoogte te stellen en te houden aangaande de door hem in het kader van de toeslagenaffaire eventueel nog te ontvangen schadevergoeding en verklaart voor recht dat [B] steeds gerechtigd is tot de helft daarvan;
5.5
veroordeelt [A] om binnen twee weken na heden aan [B] een bedrag van
€ 766,93 te voldoen en deelt aan [A] toe een bedrag van € 4.051,08 (zijnde € 3.284,15 plus € 766,93);
5.6
verklaart dit vonnis, behoudens de verklaringen voor recht, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
verklaart [B] niet ontvankelijk in het incident;
5.8
compenseert de proceskosten, inclusief de kosten van het gelegde beslag, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.9
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.