ECLI:NL:RBDHA:2021:9067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/576901 / FA RK 19-5210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van vergoeding in het kader van de Toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij diverse nevenvoorzieningen getroffen. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen, en kinderalimentatie en partneralimentatie te regelen. De man verzocht zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en voerde verweer tegen de verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw vastgesteld en een zorgregeling getroffen waarbij de kinderen om de week bij de man zijn. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 300,- per maand per kind en de partneralimentatie op € 345,- per maand. Een belangrijk aspect van de uitspraak was de verdeling van een vergoeding van € 30.000,- die de vrouw had ontvangen van de Belastingdienst in het kader van de Toeslagenaffaire. De rechtbank oordeelde dat deze vergoeding, die betrekking had op samen geleden leed tijdens het huwelijk, door beide partijen gedeeld moest worden, en dat de vrouw de helft van dit bedrag, € 15.000,-, aan de man moest betalen. De rechtbank heeft verder bepaald dat de vrouw gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning mag blijven bewonen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-5210 (echtscheiding) en FA RK 19-8310 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/576904 (echtscheiding) en C/09/583278 (verdeling)
Datum beschikking: 25 mei 2021

Scheiding

Beschikking op het op 4 juli 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J. Boers te 's-Gravenzande, gemeente Westland.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van 10 december 2019, houdende een gewijzigd verzoek, met als bijlage het formulier ‘verdelen en verrekenen’ van de zijde van de man;
  • het bericht van 12 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 13 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het aanvullende verzoekschrift van 20 april 2021 van de zijde van de man;
  • het bericht van 21 april 2021, met bijlage, van de zijde van de man.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in een telefoongesprek op 21 april 2021 met de behandelend rechter voorafgaand aan de mondelinge behandeling haar mening kenbaar gemaakt.
Op 21 april 2021 is de zaak (in verband met de maatregelen omtrent het coronavirus) ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat, alsmede mevrouw [medewerkster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt de echtscheiding uit te spreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de vrouw;
  • te bepalen dat de kinderen bij de man zijn een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond, alsmede een deel van de schoolvakanties, waarbij tijdens de zomervakantie een maximum van twee weken geldt;
  • met ingang van de datum dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vast te stellen van € 300,- per maand per kind, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • met ingang van de datum dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 750,- per maand;
  • het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met de inboedel te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] , toe te kennen aan de vrouw;
  • verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de vrouw;
  • te bepalen dat de kinderen bij de man zijn om de week van vrijdagmiddag na school tot zondagavond, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, met dien verstande dat de kinderen in het weekend van Vaderdag bij de man zijn, evenals op 8 september, en dat de kinderen in het weekend van Moederdag bij de vrouw zijn;
  • het voortgezet gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] , toe te kennen aan de vrouw, onder de verplichting dat de vrouw de met de woning gepaard gaande eigenaars- en gebruikslasten zal voldoen, alsmede dat de vrouw medewerking verleent aan het gedurende die periode actief te koop zetten van die woning;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, conform het voorstel van de man,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2015 te [plaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw is Brits burger.
  • Deze rechtbank heeft op 11 juni 2019 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:

Beoordeling

Echtscheiding
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat het op dit moment voor partijen niet mogelijk is om een ouderschapsplan op te stellen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
De over en weer gedane verzoeken om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen kunnen als in het belang van de kinderen en op de wet gegrond worden toegewezen.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat de kinderen bij de man zullen zijn om de week van vrijdagmiddag na school tot zondagavond. Gebleken is dat [voornaam minderjarige 2] op dit moment al naar de man gaat en [voornaam minderjarige 1] nog niet. [voornaam minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek aangegeven dat zij dit nog lastig vond maar dat zij wel graag weer naar de man toe wil. Gelet hierop en nu [voornaam minderjarige 2] ook nog geen hele weekenden naar de man gaat acht de rechtbank het – zoals ook ter zitting is aangegeven – in het belang van de kinderen dat zij na de zitting eerst twee keer om de week een dag bij de man zullen zijn. Daarna zal de door de ouders overeengekomen regeling ingaan. Gezinssupport, die betrokken is vanwege de (aanvankelijke) weerstand van [voornaam minderjarige 1] tegen het contact met de man, kan de ouders hier zo nodig in begeleiden.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen heeft de man opgemerkt dat het vanwege zijn werk niet mogelijk is om de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij zich te hebben. De man wil graag dat de kinderen in de meivakantie en de kerstvakantie een aantal dagen bij hem zijn, in ieder geval twee weken in de zomervakantie, het weekend van Vaderdag en op 8 september. Verder stelt de man voor dat de kinderen het weekend van Moederdag bij de vrouw zijn. Nu de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de ouders in onderling overleg met elkaar zullen bespreken welke vakantie- en feestdagen de kinderen precies bij de man zullen zijn.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheidingsverzoeken, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Op het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de totale behoefte van de kinderen in 2019 € 800,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de kinderen derhalve € 844,- per maand, te weten € 422,- per maand per kind.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Conform het rapport alimentatienormen 2021 dient de financiële draagkracht van de ouders te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.000)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.700,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw uit van het met de WIA-uitkering gegenereerde inkomen van € 1.449,- bruto per maand, zoals blijkt uit de betaalspecificaties van februari en maart 2021. Rekening houdend met een vakantietoeslag van 8%, de algemene heffingskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.697,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Nu het NBI van de vrouw tussen de € 1.650,- en € 1.700,- ligt bedraagt haar draagkracht volgens het rapport alimentatienormen 2021 € 126,- per maand.
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van
een inkomen van € 56.664,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2020. Rekening houdend met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.275,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 905,- per maand, te weten 70% x [3.275 - (0,3 x 3.275 + 1.000)].
Draagkrachtverweer man
De man voert een draagkrachtverweer. Hij verzoekt bij de vaststelling van zijn draagkracht rekening te houden met de aflossing op een schuld bij DUO van € 257,- per maand.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man thans niet aflost op de schuld bij DUO. De man heeft onweersproken gesteld dat hij aan het eind van het jaar weer op de schuld moet aflossen. Nu uit het navolgende in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal blijken dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld bij DUO, acht de rechtbank het redelijk om bij het berekenen van de financiële draagkracht van de man rekening te houden met de helft van de aflossing op deze schuld, te weten (afgerond) € 129,- per maand.
Rekening houdend met een correctie van € 129,- per maand berekent de rechtbank de draagkracht van de man op 70% x [3.275 - (0,3 x 3.275 + 1.000 + 129)] = (afgerond) 814,- per maand.
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen ad (€ 814,- + € 126,-) € 940,- per maand, bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar rato van zijn draagkracht (afgerond) (€ 814,- / € 940,- x € 844,- =) € 731,- per maand.
Gelet op de vast te stellen zorgregeling houdt de rechtbank conform het rapport alimentatienormen rekening met een zorgkorting van 15% van de behoefte. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt (afgerond) € 127,- per maand, zodat de man een kinderalimentatie kan voldoen van € 604,- per maand. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een kinderalimentatie van € 300,- per maand per kind kan dan ook worden toegewezen.
Ingangsdatum
De vrouw verzoekt als ingangsdatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te hanteren. Nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank de kinderalimentatie met ingang van die datum vaststellen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheidingsverzoeken, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek van de vrouw.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte en behoeftigheid
Partijen verschillen van mening over de berekeningswijze van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De vrouw wil dat haar behoefte wordt berekend aan de hand van de hofnorm en de man stelt dat de vrouw een behoeftelijst dient over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende onderbouwd waarom niet van de gebruikelijke hofnorm kan worden uitgegaan, zodat de rechtbank het redelijk acht om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw te berekenen middels de hofnorm, inhoudende dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde kan worden gelijkgesteld aan 60% van het NBI van partijen ten tijde van hun uiteengaan minus de kosten van de kinderen.
Vaststaat dat partijen in januari 2019 uit elkaar zijn gegaan.
Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank, evenals bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw bij de kinderalimentatie, uit van het met de WIA-uitkering gegenereerde inkomen van € 1.449,- bruto per maand. Door de man is immers niet weersproken dat de vrouw ook tijdens het huwelijk een WIA-uitkering ontving. Rekening houdend met de vakantietoeslag van 8% en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 1.198,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 51.906,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2018. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 2.967,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uit het voorgaande blijkt dat het NBI van partijen ten tijde van hun uiteengaan € 4.165,- per maand bedroeg. Op basis van de hofnorm bedroeg de behoefte van de vrouw (afgerond) in 2019 € 2.019,- netto per maand (60% x [€ 4.165,- minus € 800,-]). Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de vrouw (afgerond) € 2.132,- netto per maand.
Ter bepaling van de aanvullende behoefte van de vrouw dient het eigen inkomen van de vrouw van haar totale behoefte te worden afgetrokken. Uitgaande van het met de WIA-uitkering gegenereerde inkomen van € 1.449,- bruto per maand, 8% vakantietoeslag en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.221,- per maand. Met inachtneming van dit NBI resteert volgens de aangehechte behoefteberekening een aanvullende behoefte van de vrouw aan partneralimentatie van € 1.760,- bruto per maand. Met het voorgaande gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw verdiencapaciteit zou hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man deze stelling, in het licht van de betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd.
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank, evenals bij de berekening van de kinderalimentatie, uit van een inkomen van € 56.664,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2020.
De rechtbank houdt voorts rekening met het eigenwoningforfait van € 442,- per jaar en de fiscaal aftrekbare hypotheekrenteaftrek van € 1.104,- per jaar.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het in dit kader relevante NBI van de man op € 3.298,- per maand.
De rechtbank neemt vervolgens de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste lasten in aanmerking:
  • de woonlasten van de nieuwe woning van de man van € 500,- per maand;
  • de helft van de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van de echtelijke woning van € 92,- per maand;
  • de helft van de hypotheekaflossing van € 115,- per maand;
  • het forfait eigenaarslasten van € 48,- per maand;
  • de premie ziektekostenverzekering van € 164,- per maand;
  • het verplichte eigen risico van € 32,- per maand;
  • de aflossing op de schuld bij DUO van € 129,- per maand;
  • de kosten voor de VVE van € 50,- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Conclusie
Op grond van het voorgaande heeft de man, rekening houdend met zijn aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , een draagkracht voor partneralimentatie van € 345,- bruto per maand. De rechtbank acht het redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven om dit bedrag aan partneralimentatie vast te stellen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoeken ter zake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft er geen bezwaar tegen dat de vrouw voorlopig gebruik blijft maken van de echtelijke woning. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen. De rechtbank geeft partijen mee dat zij de woning, zoals de man wenst, eventueel alvast te koop kunnen aanbieden. Bij de oplevering van de woning dient er dan rekening mee te worden gehouden dat de vrouw nog tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bevoegd is om de echtelijke woning te blijven gebruiken.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheidingsverzoeken, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de verzoeken tot verdeling.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Inhoudelijke beoordeling
Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (tekst tot 1 januari 2018) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat.
Bij de verdeling van de gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen. Als wettelijke peildatum voor het vaststellen van de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 4 juli 2019. Als peildatum voor de waardering geldt in beginsel de datum van feitelijke verdeling.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] en de daarbij behorende hypothecaire lening, de bankspaarhypotheek en levensverzekering;
de inboedel;
de auto;
de bankrekeningen;
schulden.
Ad 1. De echtelijke woning, de hypothecaire lening en de spaarpolis/levensverzekering
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht en te worden overgedragen aan een derde. Na verkoop dient de overwaarde van de echtelijke woning (de koopsom en de hoogte van de bankspaarrekening en de levensverzekering minus de hypothecaire lening en de aan de verkoop verbonden kosten) bij helfte te worden gedeeld.
Ad 2. De inboedel
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel in onderling overleg bij helfte dient te worden verdeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad 3. De auto
Gebleken is dat de rechtbank geen beslissing meer hoeft te nemen over de auto van partijen, nu partijen het erover eens zijn dat deze is gesloopt.
Ad 4. De bankrekeningen
De rechtbank zal het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] op naam van de man toedelen aan de man, onder verrekening van de helft van het saldo per
4 juli 2019 met de vrouw. De saldi op de berekeningen met nummers [bankrekeningnummer 2] en [bankrekeningnummer 3] op naam van de vrouw zal de rechtbank toedelen aan de vrouw, onder verrekening van de helft van de saldi per 4 juli 2019 met de man.
Ad 5. Schulden
De rechtbank stelt voorop dat schulden niet in aanmerking komen voor verdeling, nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Bovendien is het niet mogelijk om door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van beide (ex)echtgenoten jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot. Kort gezegd komt het erop neer dat partijen uiteindelijk ieder de helft van de op peildatum aanwezige schulden moeten betalen, tenzij zij hierover samen andere afspraken maken.
Waterschapsbelasting en DUO
Partijen zijn het erover eens dat de schuld ten aanzien van de waterschapsbelasting en de schuld bij DUO tot de huwelijksgemeenschap behoren. De rechtbank zal bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor die schulden.
Belastingschuld(en)
De rechtbank is gebleken dat op de peildatum, 4 juli 2019, sprake was van schulden bij de Belastingdienst. De vrouw heeft tijdens de zitting echter onweersproken gesteld dat deze schulden inmiddels zijn kwijtgescholden. Nu de gehele schuld op dit moment niet meer bestaat, hoeft de rechtbank op dit punt dus geen beslissing meer te nemen.
Vergoeding Belastingdienst
Tussen partijen staat vast dat de vrouw op 24 maart 2021 op een op haar naam staande bankrekening van de Belastingdienst een vergoeding heeft ontvangen van € 30.000,-. Volgens de brief van de Belastingdienst van 1 april 2021 wordt deze vergoeding toegekend aan gedupeerde ouders in het kader van de zogenoemde ‘Toeslagenaffaire’.
Tussen partijen is in geschil of zij dit bedrag met elkaar moeten delen of dat dit bedrag enkel aan de vrouw toekomt.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank gaat er gelet op de onweersproken stelling van de man vanuit dat de belastingschuld zag op de kinderopvangtoeslagen die partijen van 2012 tot en met 2015 hebben ontvangen. Partijen hadden toen al een relatie en woonden als gezin samen. De schulden zijn vervolgens op het moment dat de man en de vrouw op
[datum huwelijk] 2015 zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen in hun huwelijksgemeenschap gevallen. De totale schuld is, zoals hiervoor overwogen, inmiddels kwijtgescholden door de Belastingdienst. De vergoeding die recent is toegekend is een compensatie voor het geleden leed. De rechtbank is van oordeel dat het niet enkel gaat om, zoals de vrouw stelt, het leed dat zij heeft geleden als gevolg van de ontstane schulden. Gelet op het moment van het ontstaan van de schulden en het voortduren van deze schuldenlast tijdens het huwelijk, gaat het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval om leed dat door de man en de vrouw samen is geleden. De rechtbank heeft bij haar oordeel ook in aanmerking genomen dat de man onbetwist heeft gesteld dat in de betreffende periode beslag is gelegd op het inkomen van de vrouw en dat het gezin hierdoor moest leven van het inkomen van de man. Bovendien zouden partijen, als de ontstane schulden niet waren kwijtgescholden, ook na de echtscheiding beiden voor de helft draagplichtig zijn gebleven voor die schulden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk dat partijen de door de vrouw ontvangen vergoeding bij helfte delen. Nu de vergoeding ziet op de periode die is gelegen voor de peildatum, doet het feit dat het bedrag pas na de peildatum daadwerkelijk is ontvangen daaraan niet af. Dat de man volgens de vrouw mogelijk zelf aanspraak kan maken op een vergoeding is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit standpunt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de helft van de door haar ontvangen vergoeding, te weten € 15.000,-, aan de man moet betalen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum huwelijk] 2015;
*
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te
[geboorteplaats 1] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] , de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de kinderen bij de man zijn:
  • om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond, waarbij geldt dat als Moederdag in het weekend van de man valt, de kinderen dan bij de vrouw zijn;
  • een aantal dagen in de meivakantie;
  • het weekend van Vaderdag;
  • minimaal twee weken in de zomervakantie;
  • ieder jaar op 8 september;
  • een aantal dagen in de kerstvakantie;
*
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] aan de vrouw zal betalen van € 300,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw een partneralimentatie zal betalen van € 345,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] , en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van de man en de vrouw – onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
dat de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] wordt verkocht en overgedragen aan een derde, waarna de overwaarde van de woning (de koopsom en de hoogte van de bankspaarrekening en de levensverzekering minus de hypothecaire lening en de aan de verkoop verbonden kosten) bij helfte wordt verdeeld;
aan de man worden toegedeeld:
a. de helft van de inboedel, in onderling overleg te verdelen;
b. het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] op naam van de man, onder verrekening van de helft van het saldo per 4 juli 2019 met de vrouw;
3. aan de vrouw worden toegedeeld:
a. de helft van de inboedel, in onderling overleg te verdelen;
b. de saldi op de berekeningen met nummers [bankrekeningnummer 2] en
[bankrekeningnummer 3] op naam van de vrouw, onder verrekening van de helft van de saldi per 4 juli 2019 met de man;
bepaalt dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld ten aanzien van de waterschapsbelasting en de schuld bij DUO;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 15.000,- ter zake de door de vrouw ontvangen vergoeding van de Belastingdienst;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Visser, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. L.C. Vos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2021.