ECLI:NL:RBOVE:2022:4049

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
84-041979-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrifte en witwassen in het kader van coronasteun

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van valsheid in geschrifte en witwassen. De verdachte is schuldig bevonden aan het indienen van valse suppletieaangiften omzetbelasting bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om in aanmerking te komen voor coronasteun. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte valse documenten heeft ingediend, waardoor de RVO ten onrechte een bedrag van € 37.058,67 heeft uitgekeerd. De verdachte heeft dit bedrag vervolgens gebruikt om een bedreiging af te kopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften en dat het geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 37.058,67 aan de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van het handelen van de verdachte, die misbruik heeft gemaakt van gemeenschapsgeld dat bedoeld was voor gedupeerden van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-041979-21 (P)
Datum vonnis: 28 november 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woonplaats hier ten lande,
thans verblijvende aan de [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 november 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 23 juli 2020 tot en met 8 januari 2021 samen met een ander valse suppletieaangiften omzetbelasting heeft gebruikt door deze aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te verzenden en/of te verstrekken;
feit 2:in de periode van 7 juli 2020 tot en met 12 februari 2021 samen met een ander
€ 37.057,67 heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij
in of omstreeks de periode 23 juli 2020 tot en met 8 januari 2021, in Groningen,
althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van meerdere, althans een, vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), zijnde (telkens) een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en
onvervalst, te weten:
een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30 juni
2019 (DOC-005) en/of
een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2019 tot en met 30
september 2019 (DOC-005) en/of
een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31
december 2019 (DOC-112),
bestaande die vervalsing en/of die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid
in de suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30
juni 2019 is aangegeven dat sprake is van leveringen/diensten belast met het hoge
BTW-tarief ad EUR 162.000,00 en/of leveringen/diensten belast met het lage
BTW-tarief ad EUR 336.000,00,
en/of
in de suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2019 tot en met 30
september 2019 is aangegeven dat sprake is van leveringen/diensten belast met het
hoge BTW-tarief ad EUR 176.000,00 en/of leveringen/diensten belast met het lage
BTW-tarief ad EUR 344.000,00,
en/of
in de suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31
december 2019 is aangegeven dat sprake is van leveringen/diensten belast met het
hoge BTW-tarief ad EUR 288.000,00 en/of leveringen/diensten belast met het lage
BTW-tarief ad EUR 589.000,00,
bestaande dat gebruikmaken en/of gebruik doen maken – zakelijk weergegeven –
hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), de hiervoor genoemde
suppletieaangifte(n) aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ter
onderbouwing van (een) aanvra(a)g(en) voor financiële ondersteuning in het kader
van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (DOC-006 en DOC-010) heeft
verzonden en/of verstrekt;
2
hij
in of omstreeks de periode 7 juli 2020 tot en met 12 februari 2021 in Groningen,
althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(sub a)
van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EUR
37.057,67 euro,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de

verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld dan wel

- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden

had(den),

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel
redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
(sub b)
(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EUR
37.057,67 euro (AMB-002),
heeft overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd voorwerp gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel
redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
In het voorjaar van 2020 kreeg Nederland te maken met een coronacrisis. Ondernemers, werkenden en bedrijven werden als gevolg daarvan geconfronteerd met coronamaatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus (COVID-19). Deze maatregelen hadden veelal een negatief effect op de omzet en daarmee op het bedrijfsresultaat van ondernemingen. Om de gedupeerden onder hen te helpen, heeft de overheid verschillende steunmaatregelen aangeboden, waaronder financiële ondersteuning op grond van de regelingen Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (verder: TOGS) en Tegemoetkoming Vaste Lasten (verder: TVL).
De TOGS bestond uit een eenmalige uitkering van € 4.000,00 voor bedrijven met minder dan 250 werknemers die in de periode van 16 maart tot 15 juni 2020 minstens € 4.000,00 aan vaste lasten hadden en tevens een omzetverlies leden van minimaal datzelfde bedrag. De TVL kon onder bepaalde voorwaarden voor de periode vanaf 1 juni 2020 worden aangevraagd. Eén van die voorwaarden betrof een omzetverlies van 30% als gevolg van de coronacrisis.
Op 25 juni 2020 ontving de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: de RVO) op naam van [bedrijf] B.V. (verder: [bedrijf] ) een aanvraag voor financiële ondersteuning in het kader van de TOGS-regeling. Op 23 juli 2020 en 8 januari 2021 werden namens [bedrijf] aanvragen voor financiële ondersteuning in het kader van de TVL-regeling ingediend. Ter onderbouwing van de aanvragen TVL werden drie suppletieaangiften omzetbelasting verstrekt. Diezelfde suppletieaangiften werden ook bij de Belastingdienst ingediend. De Belastingdienst heeft over deze suppletieaangiften contact opgenomen met de RVO omdat zij geen bedrijfsadres van [bedrijf] kon vinden, de directeur-grootaandeelhouder geen vaste woon- of verblijfplaats had en de Kamer van Koophandel het bedrijfsadres van [bedrijf] had gewijzigd in een eigen adres. Vervolgens bleek dat de RVO op grond van de TOGS en TVL een totaalbedrag van € 37.058,67 aan [bedrijf] had uitbetaald, waarna begin januari 2021 het strafrechtelijk onderzoek ‘Abbots’ werd gestart.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het bewijs onvoldoende overtuigend is.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
De onderneming [bedrijf] werd op 22 december 2017 ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel en heeft als bedrijfsactiviteiten ‘haarverzorging, kapperszaak/kapsalon’. Vanaf de oprichting van [bedrijf] stond medeverdachte [medeverdachte] geregistreerd als de enige bestuurder. Op 17 april 2020 werd de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 gevestigd op het adres [vestigingsplaats] . [2] Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 8 juni 2020 een bankrekening aangevraagd bij de online bank Bunq B.V. Het IBAN-nummer van deze bankrekening betrof [rekeningnummer 1] . [3]
Op 24 juni 2020 werd op naam van [bedrijf] een eHerkenningsmiddel aangevraagd bij We-ID. Door middel van eHerkenning kan namens een organisatie worden ingelogd om online zaken met overheidsinstanties te regelen. Het eHerkenningsmiddel was voorzien van een 2-factorauthenticatie via SMS. Dit betekende dat op het moment van inloggen een code via SMS werd verstrekt, welke code nodig was om de inlog te voltooien. Hiervoor werd het telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgegeven. [4] Het telefoonnummer werd op 28 december 2021 gewijzigd in [telefoonnummer 2] . [5] Op 25 juni 2020 werd medeverdachte [medeverdachte] geïdentificeerd op het adres [vestigingsplaats] . Vervolgens werd op diezelfde datum het aangevraagde eHerkenningsmiddel afgegeven en geactiveerd. [6]
Met gebruikmaking van het eHerkenningsmiddel van [bedrijf] werd op 25 juni 2020 om 15:16 uur bij de RVO namens [bedrijf] een aanvraag voor de TOGS ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag verzocht de RVO de bestuurder van [bedrijf] om nadere informatie te verschaffen met betrekking tot het vestigingsadres, zodat kon worden beoordeeld of [bedrijf] aan de gestelde voorwaarden voldeed. Op 2 juli 2020 werd het verzoek beantwoord met een e-mailbericht afkomstig van ‘ [e-mailadres 1] ’. Als bijlage werden de pdf-bestanden ‘ [bestandsnaam 1] ’ en ‘ [bestandsnaam 2] ’ meegestuurd. [7] Hiermee voldeed [bedrijf] aan het verzoek van RVO en vervolgens kende de RVO op 3 juli 2020 een tegemoetkoming van € 4.000,00 toe. [8] Op 9 juli 2020 werd voornoemd bedrag bijgeschreven op de bankrekening bij Bunq op naam van medeverdachte [medeverdachte] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft in de periode van 9 tot en met 15 juli 2020 dagelijks € 500,00 contant opgenomen van genoemde rekening. Op 16 juli 2020 nam hij € 420,00 contant op. [9] Hij hield een deel van het bedrag zelf. [10]
Op 23 juli 2020 om 20:02 uur ontving de RVO een aanvraag voor de regeling TVL op naam van [bedrijf] . [11] Ter onderbouwing van de aanvraag werden als bewijs van de gerealiseerde omzet in het tweede en derde kwartaal van 2019 suppletieaangiften over die kwartalen in een pdf-bestand meegestuurd. In zowel de aanvraag als de bijlage stond dat [bedrijf] over het tweede kwartaal van 2019 een gerealiseerde omzet van € 498.000,00 (de diensten/leveringen werden belast met het hoge btw-tarief van € 162.000 en het lage btw-tarief van € 336.000,00) had behaald. De in de aanvraag en bijlage vermelde gerealiseerde omzet over het derde kwartaal betrof € 520.000,00 (de diensten/leveringen werden belast met het hoge BTW-tarief van
€ 176.000,00 en het lage BTW-tarief van 344.000,000). [12] De RVO wees de aanvraag van [bedrijf] in eerste instantie af omdat de SBI-code in het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. [13] Nadat tegen deze afwijzing op
7 september 2020 bezwaar was ingediend, heeft de RVO per brief van 17 december 2020 kenbaar gemaakt dat het bezwaar gegrond werd verklaard en een voorschot van 80% van het voorlopige subsidiebedrag zou worden toegekend. [14] Op 21 december 2020 heeft de RVO een bedrag van € 33.058,67 overgemaakt naar de Bunq-rekening van medeverdachte [medeverdachte] . Diezelfde dag werd vanaf die Bunq-rekening een bedrag van € 10.000,00 overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam van [verdachte] . Ook op 22 en 23 december 2020 werden bedragen van € 10.000,00 overgemaakt naar voornoemd rekeningnummer op naam van [verdachte] (totaal € 30.000,00). De overboekingen waren voorzien van de beschrijving ‘persoonlijk krediet tnv [verdachte] . [15] Het geldbedrag van
€ 30.000,00 werd contant opgenomen door verdachte (3 x € 10.000,00). [16] Medeverdachte [medeverdachte] heeft het overgebleven bedrag contant opgenomen en gebruikt. [17]
Op 8 januari 2021 ontving de RVO een tweede aanvraag voor de regeling TVL op naam van [bedrijf] . [18] Ter onderbouwing van de aanvraag werd als bewijs van de gerealiseerde omzet in het vierde kwartaal van 2019 de suppletieaangifte over dat kwartaal in een pdf-bestand meegestuurd. In zowel de aanvraag als de bijlage stond dat [bedrijf] een gerealiseerde omzet van € 877.000,00 (leveringen/diensten waren belast met het hoge btw-tarief van 288.000,00 en het lage btw-tarief van 589.000,00) had behaald. [19] De RVO heeft de aanvraag van [bedrijf] beoordeeld en op 12 januari 2021 heeft zij aan [bedrijf] verzocht om de opgegeven omzet van
€ 877.000,00 aan te tonen met gespecificeerde rekeningafschriften. [20] Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden vervolgens via WhatsApp contact over het laten opmaken van negentig afschriften. [21] Vervolgens ontving de RVO op 18 januari 2021 reactie van [bedrijf] met verschillende bijlagen, waaronder rekeningafschriften met bij- en afgeschreven bedragen over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019. De aan de RVO verstrekte rekeningafschriften bleken verschillende onjuistheden te bevatten. Zo werd het rekeningnummer [rekeningnummer 3] vermeld, terwijl uit onderzoek bleek dat deze rekening in augustus 2016 was opgeheven. Ook werden op de rekeningafschriften van 2019 boekingsdata in 2020 vermeld, kwam in meerdere omschrijvingen de naam [naam 1] voor terwijl er geen persoon met de naam [naam 1] betrokken was bij [bedrijf] en kwamen de geboekte bedragen niet overeen met de beschrijvingen. [22]
Op 12 februari 2021 werden medeverdachte [medeverdachte] en [verdachte] aangehouden. [23] Verdachte werd op 15 februari 2021 aangehouden in de woning gelegen aan de [woonplaats 2] . [24] Deze woning werd vervolgens doorzocht. [25] In de woning werd een bundel met documenten aangetroffen met daarin onder andere de originele exemplaren van de stukken die naar de RVO en de Belastingdienst werden verzonden, alsmede inloggegevens voor het gebruik van het eHerkenningsmiddel van [bedrijf] . [26] Ook werd in een wasmand die in de slaapkamer stond een telefoontoestel van het merk Xiaomi Mi 9T aangetroffen. Uit onderzoek aan voornoemd telefoontoestel bleek dat er een foto van verdachte op stond. Ook zijn foto’s van de voordeuren van de appartementen [vestigingsplaats] aangetroffen alsmede een foto van de bankpas van de bankrekening bij Bunq op naam van medeverdachte [medeverdachte] . [27]
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
Feit 1
Valse suppletieaangiften omzetbelasting
Gelet op het voorgaande staat vast dat er op 23 juli 2020 en 8 januari 2021 op naam van [bedrijf] aanvragen voor financiële ondersteuning in het kader van de TVL bij de RVO zijn ingediend. Op beide aanvragen is bij de ondertekening verklaard dat de gegevens naar waarheid waren ingevuld. De aanvragen waren voorzien van de naam en handtekening van medeverdachte [medeverdachte] . Ter onderbouwing van de op 23 juli 2020 gedane aanvraag werden suppletieaangiften omzetbelasting over het tweede en derde kwartaal van 2019 als bijlage in een pdf-bestand meegestuurd. De aanvraag op 8 januari 2021 werd onderbouwd door een suppletieaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2019. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat er geen kapperszaak was [28] en dat de opgegeven gerealiseerde omzet over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2019 onjuist was. [29]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de aan de RVO verstrekte suppletieaangiften omzetbelasting onjuiste informatie bevatten en dus vals zijn. In de aanvragen werd ten onrechte gesteld dat [bedrijf] een gerealiseerde omzet had behaald, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan de RVO overgelegde suppletieaangiften opzettelijk gebruikt met als doel om aan te tonen dat [bedrijf] voldeed aan de in de TVL-regeling gestelde voorwaarde van omzetverlies zodat zij in aanmerking zou komen voor het verkrijgen van een TVL. De suppletieaangiften dienden aldus als bewijs voor de op de aanvragen opgegeven gerealiseerde omzet van [bedrijf] over voornoemde perioden.
Doordat de RVO kennisnam van de valse suppletieaangiften werd haar een valse voorstelling van zaken gegeven. Door die aangiften verkeerde zij immers in de veronderstelling dat [bedrijf] ten gevolge van de coronamaatregelen daadwerkelijk omzetverlies had geleden, op grond waarvan zij een bedrag van € 33.058,67 aan [bedrijf] uitkeerde. De rechtbank stelt vast dat de RVO door voornoemd handelen daadwerkelijk is misleid en benadeeld.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen bewezen kan worden als is komen vast te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor de beoordeling van de vraag of in deze zaak van medeplegen sprake is, neemt de rechtbank de volgende handelingen en gedragingen in overweging.
- het bedrijfsadres van [bedrijf]
Op 17 april 2020 werd het bedrijfsadres van [bedrijf] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 gewijzigd in het adres [vestigingsplaats] . [30] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de bewoner, [betrokkene] , kende en heeft gevraagd of hij diens adres mocht gebruiken als postadres. [31] [betrokkene] heeft verklaard dat hij de voor medeverdachte [medeverdachte] bestemde post op een afgesproken locatie aan hem overhandigde. [32]
- de bankrekening van Bunq
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 8 juni 2020 een bankrekening geopend bij de online bank Bunq B.V. De bankrekening was voorzien van het IBAN-nummer [rekeningnummer 1] en stond op naam van medeverdachte [medeverdachte] . [33] Voornoemd IBAN-nummer werd op beide aanvragen voor de TVL vermeld. [34] Het door de RVO toegekende subsidiebedrag van
€ 33.058,67 is op 21 december 2020 overgemaakt naar de Bunq-bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte] . [35]
- het eHerkenningsmiddel
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 24 juni 2020 op naam van [bedrijf] een eHerkenningsmiddel met 2-factorauthenticatie via SMS heeft aangevraagd bij We-ID. [36] Ook heeft hij zich op het adres [vestigingsplaats] geïdentificeerd als de bevoegde vertegenwoordiger en beheerder van [bedrijf] . [37] Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde dat hij dit niet zelf had bedacht. [38] Het opgegeven telefoonnummer voor de 2-factorauthenticatie via SMS betrof [telefoonnummer 1] . [39] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard hij niet de gebruiker van dit telefoonnummer was. [40] De rechtbank stelt vast dat dit telefoonnummer werd gebruikt door verdachte. De rechtbank overweegt daartoe dat uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] voornoemd telefoonnummer had opgeslagen onder de naam ‘ [naam 2] '. [41] Verdachte is de vader van [verdachte] . Op 28 december 2021 werd het telefoonnummer voor de 2-factorauthenticatie gewijzigd in [telefoonnummer 2] . [42] Verdachte verklaarde dat hij gebruik heeft gemaakt van dit telefoonnummer. [43]
- de [woonplaats 2]
De correspondentie tussen de RVO en [bedrijf] verliep via het e-mailadres ‘ [e-mailadres 1] ’. Dit e-mailadres was tevens opgegeven op de namens [bedrijf] ingediende aanvragen TVL. Uit onderzoek is gebleken dat op zowel het e-mailadres [e-mailadres 1] als het herstel e-mailadres [e-mailadres 2] regelmatig is ingelogd vanaf het IP-adres van de woning gelegen aan de [woonplaats 2] , welke werd gehuurd door [verdachte] . [44] Ook is het eHerkenningsmiddel van [bedrijf] herhaaldelijk gebruikt via dit IP-adres. [45] Tijdens de doorzoeking van voornoemde woning werd een bundel met documenten aangetroffen met daarin onder andere de originele exemplaren van de stukken die naar de RVO en de Belastingdienst werden verzonden. Ook werden inloggegevens voor het gebruik van het eHerkenningsmiddel van [bedrijf] aangetroffen. [46] Verdachte heeft verklaard dat hij heel vaak verblijft bij zijn zoon. [47] Ook heeft verdachte verklaard dat hij de aangetroffen documenten van [bedrijf] voor verdachte heeft bewaard. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig en onaannemelijk, te meer nu medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij geen administratie van [bedrijf] opmaakte of bijhield. [48] Ook werd een telefoon van het merk Xiaomi Mi 9T in de woning aangetroffen. Op de telefoon stonden foto’s van een bankpas van de Bunq-bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte] . Ook werden op het telefoontoestel een foto van verdachte en foto’s van de voordeuren van de appartementen gelegen aan de [vestigingsplaats] aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat er meerdere telefoons in de woning liggen. Op de vraag of hij deze telefoon heeft gebruikt antwoordde verdachte dat hij alle telefoons die in de buurt waren wel eens heeft gebruikt. [49] Ook verklaarde hij dat de telefoon enige tijd geleden door iemand was vergeten. [50] De rechtbank acht ook dit onderdeel van de verklaring van verdachte ongeloofwaardig, gelet op het feit dat de verpakking waarin de Xiaomi Mi 9T heeft gezeten eveneens in de woning werd aangetroffen. [51] De rechtbank stelt vast dat verdachte de gebruiker van voornoemd telefoontoestel is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor beschreven handelingen de rol van verdachte bij de fraudeconstructie zo essentieel is geweest dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de valse suppletieaangiften omzetbelasting aan de RVO heeft verstrekt. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2
Onmiddellijk of middellijk afkomstig uit enig misdrijf
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. De rechtbank stelt vast dat dit onderzoek heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een fraudeconstructie hebben bedacht waarmee zij de Staat der Nederlanden, waarvan de RVO een agentschap is, hebben opgelicht. Doordat de RVO kennisnam van de ingediende valse suppletieaangiften, verkeerde zij – ten onrechte – in de veronderstelling dat [bedrijf] omzetverlies had geleden en recht had op een vergoeding op grond van de TOGS en TVL. De RVO heeft in totaal € 37.058,67 aan [bedrijf] uitgekeerd, welk bedrag op de Bunq-bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte] is bijgeschreven. Verdachte heeft een deel van dat bedrag ter hoogte van € 30.000,00 gebruikt om een bedreiging af te kopen. Verdachte wist dat voornoemd geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
Verhullen
Volgens vaste rechtspraak hebben het verbergen en verhullen betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. [52]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in totaal een bedrag van € 37.058,67 op zijn Bunq-bankrekening ontvangen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft een deel van het geld contant opgenomen en uitgegeven. [verdachte] heeft verklaard dat zijn vader, verdachte, werd bedreigd omdat hij verschillende personen geld verschuldigd was. [53] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij bereid was om te helpen en dat hij € 30.000,00 heeft uitgeleend aan [verdachte] . Zij spraken af dat verdachte het geld zou terugbetalen. Verdachte heeft verklaard dat [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] onderling een leenovereenkomst hadden afgesloten en dat hij [verdachte] zou terugbetalen als hij weer geld had. [54] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zijn bankpas en bijbehorende pincode aan verdachte heeft gegeven zodat hij het geldbedrag kon overmaken. [55] Verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] wordt op dit punt ondersteund doordat in de woning die [verdachte] huurde een briefje is aangetroffen waarop stond: ‘ [Pincode] ’. [56] Verdachte verklaarde dat dit de pincode van zijn Bunq-rekening was. [57] Het geldbedrag (3 x € 10.000,00) kwam terecht op de bankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer 2] op naam van [verdachte] . In de omschrijving van de overboekingen werd aangegeven dat het persoonlijk krediet van [verdachte] betrof. [58] De hiervoor genoemde overboekingen van € 10.000,00 werden contant opgenomen door verdachte. Hij maakte hierbij gebruik van de pinpas en bijbehorende pincode [verdachte] . [59] Het geldbedrag is door verdachte gebruikt om een bedreiging af te kopen. Door voornoemd handelen heeft verdachte getracht het geld aan het zicht van politie en justitie te onttrekken. Verdachte heeft zich daarmee, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het verhullen van:
- de herkomst van het geldbedrag van € 37.058,67;
- wie de rechthebbende van het geldbedrag van € 37.058,67 was;
- wie het geldbedrag van € 37.058,67 voorhanden had.
Overdragen, gebruik maken en omzetten
Op 9 juli 2020 is op de Bunq-rekening van medeverdachte [medeverdachte] € 4.000,00 bijgeschreven op grond van de TOGS. Het geldbedrag was afkomstig vanaf een bankrekening op naam van de RVO. Op 21 december 2020 heeft de RVO een bedrag van € 33.058,67 overgemaakt naar de Bunq-rekening van medeverdachte [medeverdachte] ten behoeve van de TVL. Medeverdachte [medeverdachte] heeft een gedeelte van het geldbedrag van € 37.058,67 zelf gebruikt nadat hij dit op verschillende momenten contant had opgenomen. Vervolgens heeft hij € 30.000,00
(3 x € 10.000,00) door verdachte laten overmaken naar de bankrekening van [verdachte] . Die geldbedragen werden van contant van laatstbedoelde rekening opgenomen door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] het geldbedrag van € 37.058,67 heeft gebruikt, overgedragen en omgezet, terwijl dit onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was.
Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.5
De bewezenverklaring
Verbeterde lezing tenlastelegging
De rechtbank heeft vastgesteld dat in de tenlastelegging (feit 2) abusievelijk het bedrag van
€ 37.057,67 is vermeld, terwijl dit € 37.058,67 had moeten zijn. De rechtbank beschouwt het voorgaande als een kennelijke verschrijving van de steller van de tenlastelegging en zal, nu verdachte daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad, de tenlastelegging verbeteren.
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
Hij in de periode 23 juli 2020 tot en met 8 januari 2021, in Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van meerdere valse geschriften, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, te weten:
een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30 juni
2019 en
een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2019 tot en met 30
september 2019 en
een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31
december 2019,
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid
in de suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30
juni 2019 is aangegeven dat sprake is van leveringen/diensten belast met het hoge
BTW-tarief ad EUR 162.000,00 en leveringen/diensten belast met het lage
BTW-tarief ad EUR 336.000,00,
en
in de suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2019 tot en met 30
september 2019 is aangegeven dat sprake is van leveringen/diensten belast met het
hoge BTW-tarief ad EUR 176.000,00 en leveringen/diensten belast met het lage
BTW-tarief ad EUR 344.000,00,
en
in de suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31
december 2019 is aangegeven dat sprake is van leveringen/diensten belast met het
hoge BTW-tarief ad EUR 288.000,00 en leveringen/diensten belast met het lage
BTW-tarief ad EUR 589.000,00,
bestaande dat gebruikmaken – zakelijk weergegeven – hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader, de hiervoor genoemde suppletieaangiften aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ter onderbouwing van aanvragen voor financiële ondersteuning in het kader
van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten heeft verzonden en verstrekt;
2
hij in de periode 7 juli 2020 tot en met 12 februari 2021 in Groningen, tezamen en in vereniging met een ander,
(sub a)
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 37.058,67 euro,
- de herkomst, heeft verhuld
- heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en
- heeft verhuld wie dat voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader (telkens) wisten dat dat voorwerp – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
en
(sub b)
een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 37.058,67 euro, heeft overgedragen en omgezet en van genoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader (telkens) wisten dat dat voorwerp – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zal komen, het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en witwassen. Nadat er regelingen van kracht waren geworden om ondernemers die getroffen waren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 tegemoet te komen, heeft verdachte valse suppletieaangiften omzetbelasting ingediend bij de RVO teneinde coronasteun te verkrijgen. Verdachte heeft op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat bedoeld was als noodmaatregel voor gedupeerde ondernemers en hij heeft het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld dat dergelijke documenten naar waarheid worden ingevuld op ernstige wijze beschaamd. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft vervolgens door zijn handelwijze de illegale herkomst van deze gelden verbloemd en aan het zicht van justitie onttrokken. Door het witwassen van geld dat uit misdrijf afkomstig is, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Verdachte heeft zich bij het plegen van voormelde feiten kennelijk slechts laten leiden door geldelijk gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting geen openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Verdachte geeft hiermee geen blijk van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf eveneens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is. Deze oriëntatiepunten geven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf in overweging bij een fraude-benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 juli 2022 en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf zoals door de raadsvrouw is bepleit, geen recht doet aan de ernst van de feiten en dat geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De schadevergoedingsmaatregel

Artikel 36f Sr bepaalt, kort gezegd, dat de rechter aan de verdachte de verplichting kan opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, Sv, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Ook voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is vereist dat sprake is van ‘rechtstreekse schade’.
De rechtbank overweegt dat uit de bewoordingen alsmede de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36f Sr volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter ook worden opgelegd indien het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd of niet in zijn vordering kan worden ontvangen. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de mogelijkheid tot het opleggen van die schadevergoedingsmaatregel afhankelijk is gesteld van de opeisbaarheid van het vorderingsrecht van het slachtoffer. [60]
Ingevolge het Instellingsbesluit baten-lastenagentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is de RVO een baten-lastenagentschap dat ressorteert onder de Minister van Economische Zaken. De rechtbank stelt vast dat RVO zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak tegen verdachte en dat de officier van justitie evenmin de schadevergoedingsmaatregel heeft gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de Staat der Nederlanden. De door verdachte veroorzaakte schade wordt bepaald op totaal € 37.058,67.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen voor het voornoemde bedrag, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank volgt dat verdachte die schade in nauwe en bewuste samenwerking met een ander (medeverdachte [medeverdachte] ) heeft toegebracht, zijn verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] naar burgerlijk recht hoofdelijk voor de gehele schade aansprakelijk. De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel dan ook voor het gehele schadebedrag opleggen met dien verstande dat verdachte van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover de schade door de medeverdachte zal zijn betaald.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 220 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van witwassen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 37.058,67, (zegge: zevenendertigduizendachtenvijftig euro en zevenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2020 en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 220 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 69575 / Abbots. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-001, pag. 703 en 704.
3.Proces-verbaal van bevindingen (door Bunq B.V. verstrekte gegevens) van 18 januari 2021, pag. 306 t/m 309.
4.DOC-033a, pag. 854 t/m 857.
5.DOC-032a, pag. 849.
6.DOC-031, pag. 844 en 845, eerste zin.
7.DOC 106, pag. 1223 en DOC-023, pag. 826 en 827 en DOC-024, pag. 828 en 829.
8.DOC-108, pag. 1234 en 1235.
9.Proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische financiële gegevens (ING Bank N.V.) van 15 januari 2021, pag. 457, laatste alinea.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 13 februari 2021, pag. 124.
11.DOC-006, pag. 774 t/m 778.
12.DOC-005, pag. 770 t/m 773.
13.DOC-007, pag. 779 en 780.
14.DOC-009, pag. 785 t/m 788.
15.Proces-verbaal van bevindingen (de door Bunq B.V. verstrekte gegevens), pag. 309.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 16 februari 2021, pag. 239 en DOC-020, pag. 823.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 14 februari 2021, pag. 145.
18.DOC-010, pag. 798 t/m 801.
19.DOC-028, pag. 836.
20.DOC-113, p. 1241.
21.DOC-080, pag. 1056 t/m 1058 en proces-verbaal van bevindingen (gebruik mobiele telefoons door [verdachte] ) van 31 mei 2021, pag. 371 t/m 373.
22.DOC-071, pag. 960 t/m 1046.
23.Proces-verbaal van aanhouding, overbrenging en voorgeleiding van verdachte [medeverdachte] van 12 februari 2021, pag. 72 en 73 en proces-verbaal van aanhouding, voorgeleiding en overdracht van verdachte [verdachte] van 12 februari 2021, pag. 83 t/m 85.
24.Proces-verbaal van aanhouding, voorgeleiding en overdracht van verdachte [verdachte] van 15 februari 2021, pag. 94 t/m 96.
25.Proces-verbaal van ambtshandeling bevindingen tijdens doorzoeking van 15 februari 2021, pag. 656 t/m 659.
26.AD-001, pag. 37 en 38 en DOC-051, pag. 892.
27.DOC-080, pag. 1056 t/m 1058 en proces-verbaal van bevindingen (gebruik mobiele telefoons door [verdachte] ) van 31 mei 2021, pag. 363, 369 en 370.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 13 februari 2021, pag. 131, alinea 3.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 14 februari 2021, pag. 134 en 136 t/m 138, alinea 1 t/m 3.
30.DOC-001, pag. 703 en 704.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 13 februari 2021, pag. 124, tweede alinea.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene] van 12 februari 2021, pag. 272.
33.Proces-verbaal van bevindingen (door Bunq B.V. verstrekte gegevens) van 18 januari 2021, pag. 306 t/m 309
34.DOC-006, pag. 778 en DOC-010, pag. 802.
35.Proces-verbaal van bevindingen (de door Bunq B.V. verstrekte gegevens), pag. 309.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 13 februari 2021, pag. 128.
37.DOC-031, pag. 844.
38.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 14 februari 2021, pag. 144.
39.DOC-033a, pag. 854 t/m 857.
40.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 14 februari 2021, pag. 141, eerste alinea.
41.Proces-verbaal van bevindingen (gebruik mobiele telefoons door [verdachte] ) van 31 mei 2021, pag. 358.
42.DOC-032a, pag. 849.
43.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 18 februari 2021, pag. 268.
44.Proces-verbaal van bevindingen (over de emailaccounts [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] ) van 31 mei 2021, pag. 418 t/m 421 en DOC-107, pag. 1225.
45.AD-001, pag. 16, 25 en 26.
46.AD-001, pag. 37 en 38 en DOC-051, pag. 892.
47.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 16 februari 2021, pag. 221.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 14 februari 2021, pag. 136, alinea 9 en 10.
49.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 17 februari, pag. 257.
50.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van pag. 227, laatste alinea en pag. 228, eerste en tweede alinea.
51.Proces-verbaal van bevindingen (gebruik mobiele telefoons door [verdachte] ) van 31 mei 2021, pag. 365.
52.HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236.
53.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 februari 2021, pag. 184, eerste alinea.
54.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 16 februari 2021, pag. 238, laatste alinea.
55.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 13 februari 2021, pag. 124 en 125.
56.DOC-041, pag. 873.
57.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 15 februari 2021, pag. 173, tweede alinea.
58.Proces-verbaal van bevindingen (de door Bunq B.V. verstrekte gegevens), pag. 309.
59.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 16 februari 2021, pag. 239 en DOC-020, pag. 823.
60.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.